Montaperti (1260) en Colle Val d'Elsa (1269)

Montaperti (1260) en Colle Val d’Elsa (1269)

Zelfs heden ten dage worden de Florentijnen niet graag herinnerd aan de fameuze veldslag bij Montaperti waar zij in 1260 een smadelijke nederlaag leden tegen de buren uit Siena. Rond het midden van de 13de eeuw waren de spanningen tussen het Welfische Firenze en het Ghibellijnse Siena bijzonder intens geworden en de gewapende confrontatie van 4 september 1260 was daar het bloedige resultaat van. De Florentijnen wilden met een militaire ingreep het Welfisch bestuur in de stadjes Montepulciano en Montalcino herstellen dat door  de Sienezen was opzij gezet . Aan  Welfische kant werd er een sterke Liga gevormd, maar de Sienezen voelden zich gesteund door Manfred van Sicilië en de andere Ghibellijnse steden (zoals Terni en Pisa).

Onder leiding van Jacopino Rangoni (een condottiere uit Modena en gewezen podestà in Firenze), Monaldo Monaldeschi (uit Orvieto) en Niccolò Gazzoni (kapitein van de Welfische militie uit Lucca) waren in totaal 3.000 ruiters en 30.000 infanteristen (waarvan troepen uit Lucca, Prato, Pistoia, Genua, Orvieto, Bologna en andere Welfische steden) opgerukt naar Siena.
Nadat het Welfische leger in de buurt van Montaperti (nu een deelgemeente van Castelnuovo Berardenga), op 2 september zijn tenten had opgeslagen, werden er onderhandelaars met een ultimatum naar de Sienezen gestuurd, maar die waren niet bereid tot onderhandelen en wilden slag leveren.

Fig.1 De Slag bij Montaperti (G. Villani Cronica Nuova)

Op 3 september vertrok een Ghibellijnse strijdmacht van 1.800 ruiters (waarvan 800 ridders van Manfred van Hohenstaufen) en 18.000 infanteristen (waarvan een deel uit Pisa en Terni) onder aanvoering van Provenzano Salvani (een condottiere uit Siena), Farinata degli Uberti (een Ghibellijnse banneling uit Firenze) en Giordano d’Agliano (de vicaris van koning Manfred) richting Montaperti, waar de Welfen zich op de heuvel van Cortine geposteerd hadden.
De volgende dag stak het Sienese leger het riviertje de Arbia over en maakte zich gereed voor de strijd. Omdat de Ghibellijnse strijdmacht beduidend kleiner was dan de Welfische zouden de Sienezen (volgens een legende) hun infanteristen 3 maal hebben laten opdraven met verschillende banieren om de indruk te wekken dat ze veel talrijker waren.  
Om 10 uur begon het gevecht met de eerste charge van de Duitse ridders die de rechterflank van het Welfische leger deden wijken, maar in het centrum van de strijd konden de Florentijnse linies stand houden tegen de aanval van het gros van de Sienese infanteristen (zie fig.1).

Een contingent van 200 ruiters onder leiding van Niccoló da Bigozzi werd achter de hand gehouden en moest de caroccio (de rood geverfde door ossen getrokken houten wagen met het beeld van de Madonna en de banieren van Siena) in bescherming nemen. Het is een replica van deze kar die tijdens de palio van Siena nog rondgereden wordt.
Toen de Florentijnen stilaan door hun getalsterkte de bovenhand begonnen te krijgen nam Bigozzi het risico om de caroccio in de steek te laten en kon hij met een uitval van zijn ruiters de balans terug in evenwicht brengen.
Na een reeks van aanvallen en tegenaanvallen werd de slag in de namiddag beslist door 2 ingrijpende gebeurtenissen. Eerst was er de verraderlijke actie van Bocca degli Abati, die vocht aan de kant van de Welfen, maar in feite een Ghibellijnse spion was. Bij één van de charges van de Sienezen was hij tot inde buurt van de standaardvoerder van de Florentijnse ruiterij Jacopo de’ Pazzi geraakt en had hij diens hand afgehakt, zodat de standaard die hij vast hield op de grond viel. Voor de strijdende troepen was het zien van hun standaard tijdens het gevecht een zeer belangrijk gegeven. Een 100-tal Florentijnse medestanders van Bocca (die geïnfiltreerd waren in het Welfische leger) keerde zich nu tegen de ex-strijdmakkers en zaaide grote verwarring. Dante vervloekt hem in zijn Divina Commedia en plaatst hem bij de verraders in de Hel. In 1266 werd Abati door het Welfisch bestuur van Firenze, wegens gebrek aan bewijzen, enkel veroordeeld tot een verbanning.

Toen bij de volgende aanval dan ook nog aanvoerder Jacopino Rangoni sneuvelde, brak er in het Welfische leger paniek uit en de Sienezen (en zeker de verbannen Ghibellijnse Florentijnen die in hun gelederen vochten) maakten daar gebruik van om de zege binnen te halen. Die was volledig toen de Florentijnse caroccio, waarop een klok uit Firenze, la Martinella, stond, (zie fig.1) & 2) werd veroverd.
De Welfen sloegen op de vlucht, werden afgemaakt of gevangen genomen. Aan Ghibellijnse zijde bleven de verliezen beperkt tot 600 doden en 400 gekwetsten, maar aan Florentijns-Welfische kant was het aantal slachtoffers veel groter. Sommige bronnen spreken van 10.000 doden en 15.000 gevangenen.
In totaal waren er meer dan 50.000 strijders bij de slag betrokken, wat bijzonder indrukwekkend was voor die tijd, maar toch kan men twijfels hebben bij de cijfers van de verliezen, vooral wat het grote aantal gevangenen betreft. Villani geeft enkel cijfers voor de Florentijnen die deel uitmaakten van de legermacht en spreekt, enkel voor hen, van 2.500 gesneuvelden en 1.500 gevangenen. Dante vermeldt geen cijfers, maar vertelt hoe de Arbia rood van het bloed werd.

Fig.2 De verdediging van de Florentijnse caroccio (Luigi Sabatelli, 19de e. privé-collectie)

Samen met leden van andere Florentijnse families zoals de Cavalcanti, de Girolami, de Guicciardini, de Pandolfini, de Pazzi en de Strozzi, had ook Giambuono di Chiarissimo de’ Medici aan Welfische kant aan de slag deelgenomen. * Het was ook niet verwonderlijk dat leden van eenzelfde familie met elkaar slaags geraakten in Montaperti. Dat was o.a. het geval voor de broers Filippo en Arnoldo di Amadeo Peruzzi en ook voor één van de aanvoerders van het Sienese leger, Aldobrandino Aldobrandeschi, de graaf van Santa Fiora, die tegenover zijn neef Aldobrandino Aldobrandeschi, de graaf van Sovana kwam te staan. Laatstgenoemde werd door eerstgenoemde gevangen genomen, maar later toch vrijgelaten.

Terwijl de overwinnaars hun triomfantelijke intrede deden in Siena, moesten de verliezers met hangende pootjes terugkeren naar hun thuissteden waar de Ghibellijnen niet aarzelden om in opstand te komen. In Firenze werd het Welfisch bestuur al op 27 september, mede door de tussenkomst van Farinata degli Uberti, aan de kant gezet. Dante plaatst Farinata bij de ongelovigen in de Hel (hij stond bekend als een fervent atheïst), maar hij had toch respect voor de man die geweigerd had om na de slag zijn geboortestad volledig met de grond gelijk te maken. Van Farinata werd ook verteld dat hij tijdens het gevecht het leven van zijn jonge stadsgenoot Cece Buondelmonti, die aan Welfische kant vocht, wilde redden, maar dat zijn broer Pier Asino degli Uberti hem zonder medelijden de dood injoeg (zie fig.3).

Fig.3 Farinata degli Uberti a Montaperti (Giuseppe Sabatelli, 1842, Galleria d’ Arte Moderna, Firenze

Guido Novello werd in Firenze door graaf Giordano d’ Agliano voor 2 jaar aangesteld als podestà.

Tijdens het nieuwe Ghibellijns bewind, dat slechts geduurd heeft tot in 1266, werden de Welfen zwaar aangepakt en werden tijdens het straatgeweld hun huizen, o.a. die van de Medici,  aangevallen.* Dat er zich bij elke machtswissel dergelijke geweldplegingen voordeden, hetzij tegen de Welfen hetzij tegen de Ghibellijnen, was onvermijdelijk. De Sienezen konden zich niet lang beroemen op hun overwinning want in juni 1269 werden zij verslagen door een Florentijns-Welfisch leger bij Colle Val d’Elsa.

De slag bij Colle Val d’Elsa heeft niet dezelfde weerklank in de geschiedenis van Toscane als de slag bij Montaperti, maar was voor het Welfische Firenze van grote betekenis in de strijd om de hegemonie in de regio en de weerwraak op aartsvijand Siena.

Het stadje Colle Val d’Elsa was in de jaren 60 een verzamelpunt geworden van Welfische bannelingen uit Siena en een doorn in het oog van de Ghibellijnen. Provenzano Salvani (de triomfator van Montaperti) kon Guido Novello er van overtuigen om een leger te lichten en Colle te gaan belegeren teneinde het Welfische verzet te breken. Op 15 juni 1269 vertrok een leger van 1.400 ridders en 8.000 infanteristen uit Siena richting Colle en sloeg zijn tenten op in de buurt van de abdij van Spugna.  De inwoners van Colle vroegen hulp aan de Florentijnen en kregen die van de toenmalige podestà Karel van Anjou, de koning van Sicilië en de grote leider van de Welfen die in 1266 Manfred van Hohenstaufen verslagen had in Benevento (met als gevolg dat Firenze opnieuw Welfisch geworden was) en in 1268 Conradijn in Tagliacozzo.

Onder leiding van Anjou’s vicaris, maarschalk Jean Britaud de Nangis (Villani noemde hem Giambertoldo di Francia), begaven 400 Franse ridders zich naar Colle. Hij kreeg de assistentie van Neri de’ Bardi die het bevel voerde over 400 (andere bronnen zeggen 200) Florentijnse ruiters. Er werd ook een contingent infanteristen uitgestuurd, dat echter nooit op tijd in Colle is aangekomen

Vanop de toren van het kasteel van Colle liet Giambertoldo in de vroege uren van 17 juni seinen geven dat er een grote Florentijnse strijdmacht op komst was. De list was geslaagd want de Sienezen hadden de signalen gezien en trokken zich terug naar het nabijgelegen San Marziale en posteerden zich in een lange colonne op de heuvel van Poggio ai Berci (met de Elsa in de rug) in afwachting van het gevecht met het in aantocht zijnde Florentijnse leger. Salvani had die opstelling gekozen om te vermijden dat zijn troepen in een tang zouden genomen worden, maar dat was juist wat er gebeurde want Giambertoldo wachtte niet op versterking (wat de Sienezen verwacht hadden), maar besloot meteen een verrassingsuitval te doen: de 300 infanteristen van de Colliaanse militie moesten de kop van de colonne aanvallen terwijl hijzelf met zijn 800 ruiters de staart van de vijandelijke linies ging bestoken.
Ondertussen moesten de inwoners van Colle zoveel mogelijk lawaai maken om de vijand in de waan te laten dat de hulptroepen gearriveerd waren en om de verwarring nog wat groter te maken voerde Giambertoldo zijn ruiterij aan onder de Florentijnse vlag. Dat leidde tot paniek in het Sienese leger, waar ook vele Ghibellijnse bannelingen uit Pisa en Duitse en Spaanse huurlingen deel van uitmaakten, en ondanks de aanmoedigingen van hun leider Provenzano Salvani, deserteerden zij en sloegen op de vlucht. De aanvoerder van de Sienezen zelf bleef doorvechten maar werd gedood door zijn grote vijand Regolino Tolomei (de kapitein van de Welfen uit Siena) en zijn hoofd werd op een lans gestoken (zie fig.4).

Fig.4. De overwinnaars met het hoofd van Provenzano (Villani, Cronica Nuova)

Provenzano dacht dat hij zich Signore van Siena mocht noemen en daarom plaatst Dante hem in zijn Divina Commedia in het Vagevuur bij de snoevers .

De grote held van de slag was Giambertoldo die er in geslaagd was om een strijdmacht van 9.400 eenheden te verslaan met een legertje van amper 1.100 man. Aan Sienese zijde vielen er naar het schijnt een 1.000-tal doden en werden er 1.600 gevangenen gemaakt. Van de Welfische overwinnaars zijn geen cijfers van slachtoffers bekend, maar dat zullen er niet veel geweest zijn. Voor Siena betekende de nederlaag in Colle het einde van de hoop om de dominantie van Firenze in Toscane te doorbreken.

Beide steden bleven in de volgende eeuwen aartsvijanden en de rivaliteit laait soms nog hoog op tot op de dag van vandaag. Wanneer in 2005 de voetbalploegen van Acn Siena en Acf Fiorentina voor het eerst sedert vele jaren weer tegen elkaar  konden spelen in de Serie A, kregen de Florentijnse supporters in Siena een groot spandoek te zien met enkel de woorden “Montaperti 1260”. Tijdens de volgende wedstrijd in Firenze kwam het antwoord voor de Sienese bezoekers met een spandoek waarop enkel “Colle 1269” te lezen stond.

 JVL

Montaperti (1260) and Colle Val d’Elsa (1269)

Even today, the Florentines do not like to be reminded of the famous battle at Montaperti where they suffered an ignominious defeat against the neighbors from Siena in 1260. In the midst of the 13th century, tensions between Guelphian Florence and Ghibelline Siena had become particularly extreme, with the bloody confrontation of September 4, 1260 as the inevitable result. The Florentines prepared a military intervention to reinstall the Guelph administration in the towns of Montepulciano and Montalcino that had been set aside by the Sienese.   A strong League was formed on Guelph side, but the Sienese felt supported by  Manfred of Sicily and the other Ghibelline cities (such as Terni and Pisa).

Under the command of Jacopino Rangoni (a condottiere  from Modena and former  podestà  in Florence), Monaldo Monaldeschi (from Orvieto) and Niccolò Gazzoni (captain of the Guelphian militia from Lucca), a total of 3,000 cavalry and 30,000 infantrymen (including troops from Lucca, Prato, Pistoia, Genoa, Orvieto, Bologna and other Guelphian cities) had advanced to Siena.
When the army of the League had pitched its tents near Montaperti, (now adays a borough of Castelnuovo Berardenga) on September 2,  representatives with an ultimatum were sent to Siena but the Sienese were not willing to negotiate and wanted to go into battle.
On September 3, a Ghibelline force of 1,800 horsemen (including 800 knights of Manfred of Hohenstaufen) and 18,000 infantrymen (some from Pisa and Terni) led by Provenzano Salvani (a condottiere  from Siena), Farinata degli Uberti (a Ghibelline exile from Florence) and Giordano d'Agliano (the vicar of King Manfred) marched for Montaperti, where the Guelphs had take position on the hill of Cortine.
The next day, the Sienese army crossed the River Arbia and prepared for battle. Because the Ghibelline force was significantly smaller than the Guelphian, (according to a legend) the Sienese had their infantrymen marching 3 times with different banners to give the impression that they were much more numerous. 
Around 10 o’clock the battle began with the first charge of the German knights that caused the right flank of the Guelphian army to give way, but in the center of the battle the Florentines were able to resist the attack of the Sienese infantry (see fig.1).
A force of 200 horsemen led by Niccoló da Bigozzi was kept in reserve and had to protect the caroccio  (the red painted wooden chariot drawn by oxen with the statue of the Madonna and the banners of Siena). A replica of this cart is still being driven around during the palio of Siena.

When the Florentines gradually began to gain the upper hand due to their numerical strength, Bigozzi took the risk of abandoning the caroccio  and with an outbreak of his cavalrymen he could balance the fight.

After a number of attacks and counterattacks on both sides, the battle was decided in the afternoon by 2 major events. First there was the treacherous action of Bocca degli Abati, who fought on the side of the Guelphs, but was in fact a Ghibelline spy.

During one of the assaults of the Sienese army, he had come close to the Florentine standard captain Jacopo de' Pazzi and had cut off his hand, so that the standard he was holding fell to the ground. The sight of their standard was very important for battling troops. Some 100 Florentine supporters of Bocca (who had infiltrated the Guelphian army) turned against their ex-comrades-in-arms and caused great confusion. Dante curses him in his Divina Commedia and places him among the traitors in Hell. In 1266 Abati was only sentenced to exile by the new Guelph government of Florence for lack of evidence.

When commander Jacopino Rangoni was killed in the next attack, panic broke out in the  Guelphian army and the Sienese (and certainly the exiled Ghibelline Florentines who fought in their ranks) took advantage of this and became victorious. Their victory was complete when the Florentine caroccio,  with on top La Martinella, a bell from Florence (see fig.1 & 2, was conquered.
The Guelphs fled, were killed or captured. On the Ghibelline side, losses were limited to 600 dead and 400 wounded, but on the Florentine-Guelphian side, the number of casualties was much greater. Some sources speak of  10,000 dead and 15.000 prisoners.
In total, more than 50,000 fighters were involved in the battle, which was particularly impressive for  the time, but one can still have doubts about the figures of the losses, especially with regard to the large number of prisoners. Villani speaks of 2,500 fallen and 1,500 prisoners only as far as the Florentines are concerned. Dante does not mention any figures, but tells us how the river Arbia turned red with blood.

Together with members of other Florentine families such as the Cavalcanti, the Girolami, the Guicciardini, the Pandolfini, the Pazzi and the Strozzi, Giambuono di Chiarissimo de' Medici had also participated in the battle on the Guelphian side. * It was no surprise that members of the same family clashed with each other in Montaperti. This was the case for the brothers Filippo and Arnoldo di Amadeo Peruzzi and also for one of the commanders of the Sienese army, Aldobrandino Aldobrandeschi, the Count of Santa Fiora, who faced his nephew Aldobrandino Aldobrandeschi, the Count of Sovana. The latter was captured by the former, but later released.

While the victors made their triumphant entry into Siena, the losers were crawling back to their home cities where the Ghibellines did not hesitate to revolt. In Florence, the Guelph government was already put aside on 27 September, partly due to the intervention of Farinata degli Uberti.
Dante places Farinata among the infidels in Hell (he was known as an avid atheist), but he still respected the man who had refused to completely raze his hometown to the ground after the battle.
Another story goes that Farinata during the battle, wanted to save the life of his young fellow townsman Cece Buondelmonti, who fought on the Guelph side, but that his brother Pier Asino degli Uberti killed him without pity (see fig.3).
Guido Novello was appointed by Count Giordano d'Agliano as podestà in Florence for 2 years. During the new Ghibelline rule, which lasted only until 1266, the Guelphs were severely attacked and many houses (among others those of the Medici family) were stormed.* Such acts of violence occurred with every change of power, either against the Guelphs or against the Ghibellines.

The Sienese could not boast of their victory for long because in June 1269 they were defeated by a Florentine-Guelphian army at Colle Val d'Elsa.

The battle of Colle Val d'Elsa does not have the same resonance in the history of Tuscany as the battle of Montaperti, but was of great importance to the Guelphs of Florence in the struggle for hegemony in the region and the revenge on arch-enemy Siena.
The town of Colle Val d'Elsa had become a gathering point of Guelph exiles from Siena in the 1260s and a thorn in the side of the Ghibellines. Provenzano Salvani (triumphator in Montaperti) was able to convince Guido Novello to raise an army and lay siege to Colle in order to break the Guelphian resistance. On June 15, 1269, an army of 1,400 knights and 8,000 infantrymen left Siena for Colle and pitched its tents near the Abbey of Spugna.  The inhabitants of Colle asked for help from the Florentines and received it from the then podestà Charles of Anjou, the king of Sicily and the great leader of the Guelphs who had defeated Manfred of Hohenstaufen in Benevento in 1266 (with the result that Florence became Guelph again) and Conradin in Tagliacozzo in 1268.

Led by Anjou's vicar, Marshal Jean Britaud de Nangis (Villani called him Giambertoldo di Francia), 400 French knights advanced to Colle. He received the assistance of Neri de' Bardi who commanded 400 (other sources say  200) Florentine horsemen. A contingent of infantrymen was also sent out, but never arrived in Colle in time.
In the early hours of June 17, Giambertoldo had his men give signals from the tower of Colle Castle that a large Florentine force was on the way. The ruse was successful because the Sienese had seen the signals and retreated to nearby San Marziale and took position in a single file on the hill of Poggio ai Berci (with the Elsa at their back) in anticipation of the fight with the oncoming Florentine troops. Salvani had opted for that placement in order to avoid to be caught “en tenaille” but that was just what happened because Giambertoldo did not wait for reinforcements (as the Sienese had expected), but decided to make a surprise outbreak: the 300 infantrymen of the Collian militia had to attack the head while he himself with his 800 cavalrymen stormed the tail of the enemy lines.
Meanwhile, the inhabitants of Colle had to make as much noise as possible to make the enemy believe that the auxiliaries had arrived and to increase the confusion,  Giambertoldo  led  his cavalry  under the Florentine flag. This led to panic in the Sienese army, which also included many Ghibelline exiles from Pisa and German and Spanish mercenaries, and despite the encouragement of their leader Provenzano Salvani, they deserted and fled.
The commander of the Sienese kept on fighting but was killed by his great enemy Regolino Tolomei, the captain of the Sienese Guelphs, and his head was stabbed on a lance (see fig.4). Provenzano thought he could call himself Signore  of Siena and that is why Dante places him in  his Divina Commedia in Purgatory near the swaggers.  
The great hero of the battle was Giambertoldo who had succeeded in defeating a force of 9,400 units with an army of barely 1,100 men. On the Sienese side there were apparently about 1,000 deaths and 1. 600 prisoners had been taken. On the Guelphian side, no figures of victims are known, but there will not have been many. For Siena, the defeat at Colle marked the end of all hope to break Florence's dominance in Tuscany.

Both cities remained arch-enemies in  the following centuries and the rivalry sometimes flares up to this day. When in 2005 the football teams of Acn Siena and Acf Fiorentina were playing against each other in Serie A for the first time in many years, the Florentine supporters in Siena were shown a large banner with only the words "Montaperti 1260". During the next match in Florence, the reaction came with a banner that only read "Colle 1269".

Literatuur:

D’Addario, A.             Uberti, in: Enciclopedia Dantesca 1970.
Di Colleredo, P.           La Battaglia di Montaperti, vol.1&2,  2019.
Gros, C.                       Montaperti, entre défaite et trahison, in : Faire l’événement au Moyen-Âge.
Aix-en-Provence, 2007
Manni, D.                    Cronichette antiche di vari scrittori del buon lingia italiana.  Milaan, 1844
Marchionni, R.            Sienese’s Battles. Siena 1996.
Olson, R.                     An Early Drawing by Luigi Sabatelli Rediscovered: Master Drawings (Volume 35,
Number 3, 1997) 289–292.
Van Dooren, F.            Dante Alighieri. De goddelijke komedie.  Leuven, 1998,
Wandruszka, N.           Die Medici im 13.Jahrhundert (2016), p.11.   medici_xiii_kombiniert.pdf  *
Zotti, N.                       La battaglia di Colle Val d’Elsa.   www.warfare.it/storie/colle.html