Baron Bettino Ricasoli, eerste minister, wijnboer en spook
Baron Betttino Ricasoli, eerste minister, wijnboer en spook.
Bettino Ricasoli heeft zijn plaats in de geschiedenis van Toscane en Italië enerzijds te danken aan zijn politiek optreden tijdens het Risorgimento (de Italiaanse eenmaking) en anderzijds aan zijn inspanningen om de Toscaanse wijnen en dan vooral de chianti wijnen hun wereldwijde bekendheid te bezorgen.
Bettino werd geboren in Firenze op 9 maart 1809 als oudste zoon van baron Luigi Ricasoli en Elisabetta Peruzzi. Wegens het vroegtijdig overlijden van zijn vader werd Bettino op zijn 18de bij groothertogelijk decreet meerderjarig verklaard om zich, ook in naam van zijn jongere broers Gaetano en Vincenzo, bezig te houden met het beheer van het familiebezit. Aangezien Bettino altijd al bijzondere interesses voor biologie en scheikunde had gehad en zijn eigen laboratorium had ingericht in de ouderlijke woning, het Palazzo Ricasoli (in de gelijknamige straat), wenste hij zich ook te gaan bezig houden met het beheer van zijn kasteel van Brolio (in de buurt van Gaiole) en de omliggende domeinen in de Chianti streek, waar al van in de 11de eeuw wijn geproduceerd werd. Om de financiële situatie van de familie aan te zuiveren had hij één van de 3 fattorie moeten verkopen, maar vooral zijn huwelijk in 1830 met de rijke Anna Bonaccorsi uit Tredozio had hem in staat gesteld om zijn plannen inzake het opknappen van het kasteel en de modernisering van het bedrijf te kunnen realiseren (zie fig.1).
In 1838 was Bettino met vrouw en dochter (Bettina was geboren in 1831) uit Firenze vertrokken om zich in Brolio te gaan vestigen en er zich persoonlijk met de zaken te gaan bezig houden. Hij had zich verdiept in de agronomie en dirigeerde er met harde hand het beheer van het bedrijf. In Brolio werd er wijn verbouwd en in de tenuta van Terranuova (in Valdarno di sopra) werden er ook olijven, graan en zijdewormen geteeld. Zijn doortastendheid had hem de bijnaam van “ijzeren baron” bezorgd en die karaktertrek zou hem ook typeren als politicus.
Want behalve zijn interesse voor de wijncultuur, hij zocht constant naar een veredeling van de chianti wijn, had Bettino ook aandacht voor de politieke situatie in Toscane, die het onderwerp vormde van zijn gesprekken met andere leden van de liberale adel.
In een brief aan staatssecretaris Francesco Cempino van maart 1847 schreef hij dat het bestuur in Toscane dringend aan een vernieuwing toe was en dat Italië zich eindelijk moest bevrijden van de Oostenrijkers. Ondanks het feit dat hij een republikein was, kon hij zich toch vinden in een “consultatieve monarchie” waarbij groothertog Leopold II van Lorreinen zich in het bestuur, zeker op gemeentelijk vlak, meer zou laten bijstaan door de grote landeigenaars.
Daarop stuurde de groothertog Ricasoli naar koning Carlo Alberto (van Piemont-Sardinië) in Turijn met een diplomatieke opdracht in verband met de aanhechting van Fivizzano bij Toscane. Die missie was succesrijk en in januari 1848 werd hij door de groothertog aangesteld als gonfaloniere (burgemeester) van Firenze (zie fig.2).
Daar had hij al in juli 1847 samen met Vincenzo Salvagnoli La Patria, gesticht, een krant met gematigde liberale tendenzen die bijzonder gesmaakt werd door het Florentijnse patriciaat en waarin hij pleitte voor een grondwettelijke confederatie van Italiaanse staten. In februari 1848 had de groothertog onder druk van de omstandigheden een grondwet uitgevaardigd waar de Toscaanse liberalen echter geen vrede mee konden nemen.
Leopoldo II vroeg Bettino in augustus 1848 een (Toscaanse) regering te vormen maar dat mislukte en hij nam ook ontslag als gonfaloniere.
Na de zware rellen in Livorno ging de groothertog eind januari 1849 op de vlucht naar Gaeta. Zijn voormalig minister Francesco Guerrazzi nam de leiding van een dictatoriaal regime met pre-socialistische inslag dat echter geen lang leven beschoren was.
In april hadden gematigde liberalen, zoals Ricasoli, zelfs gepleit voor de terugkeer van Leopoldo II als constitutioneel monarch, maar in mei kwamen Oostenrijkse troepen Toscane bezetten en op 28 juli, toen hij zijn troon terugkreeg, hernieuwde de groothertog zijn absolutistisch bestuur door o.a. de grondwet van 1848 terug in te trekken en andere liberale toegevingen af te schaffen.
Bettino was er nu heilig van overtuigd dat hervormingen in Toscane nodig waren en dat een aansluiting bij een goed bestuurde staat met een grondwet (zoals Piëmont-Sardinië) de beste oplossing kon zijn.
Maar hij zette zich voorlopig aan de kant en pas na een verblijf van meer dan 1 jaar in Zwitserland keerde de baron in 1851 terug naar Toscane. Op 3 juli 1852 overleed zijn vrouw Anna en hetzelfde jaar was zijn dochter Bettina gehuwd met Alberto Ricasoli-Firidolfi uit een andere tak van de familie. Hun afstammelingen staan nog steeds aan het hoofd van het wijnhuis en wonen in het kasteel van Brolio waar ooit nog Prins Albert en Prinses Paola te gast geweest zijn
Bettino leefde teruggetrokken in Brolio, maar toen op het einde van de jaren 50 het nationaal gevoel opnieuw de bovenhand nam in Toscane, keerde Ricasoli terug naar Firenze en hernam hij zijn politieke bezigheden. Eind 1858 ging hij naar Turijn om er te praten met Camillo Benso di Cavour, de eerste minister van koning Victor-Emmanuel II over een mogelijke aansluiting bij Piëmont-Sardinië.
Toen op 21 juli 1859 groothertog Leopoldo, na zijn verjaging uit Firenze, abdiceerde kreeg Bettino van de koninklijke commissaris Carlo Boncompagni de opdracht om een voorlopige regering te vormen, die de steun had van de liberale adel. Terzelfdertijd had hij ook in Firenze een nieuwe krant La Nazione opgericht (die nog steeds bestaat) die pleitte voor een verenigd Italië en ageerde tegen het Verdrag van Villafranca (van 11 juli 1859 met Oostenrijk) en tegen de Franse keizer Napoleon III die gehoopt had dat de centraal Italiaanse staten onder Franse invloed zouden komen. Bettino Ricasoli wilde echter de aansluiting bij Piëmont-Sardinië realiseren en hij deed die ook goedkeuren op 11 augustus door een Assemblee van Toscaanse afgevaardigden die hij had laten verkiezen.
Er werd een plebisciet gehouden in Toscane in verband met de aansluiting en op 15 maart 1860 kon Enrico Poggi, lid van de voorlopige Toscaanse regering de uitslag bekend maken vanop het balkon van Palazzo Pitti: van de 386.444 stemgerechtigde Toscanen stemden er 336.571 voor een unie onder Victor Emmanuel II, 14.925 voor een apart koninkrijk en 4.949 ongeldig waarmee Ricasoli eindelijk zijn slag had thuis gehaald. Op 18 april 1860 bracht de koning een bezoek aan Firenze en logeerde er in het Palazzo Pitti, waar hij achteraf nog zou terugkeren.
Nadat op 17 maart 1861 de Italiaanse staat was uitgeroepen werden er verkiezingen gehouden voor het nationaal parlement in Turijn en Bettino werd samen met zijn broer Vincenzo verkozen als afgevaardigde voor Toscane.
Na het ontslag en het overlijden van Cavour vroeg de koning aan Ricasoli om een regering te vormen: hij werd op 6 juni 1861 eerste minister en tevens minister van Buitenlandse Zaken. Maar de baron zag nu de noodzaak in van een ver doorgedreven centralisatie politiek en had zijn ideeën over autonomie van de regio’s opgeborgen wat tot het ontslag leidde van zijn minister van Binnenlandse Zaken Marco Minghetti. Ook in verband met de Romeinse kwestie kreeg de baron veel tegenwind. Hij was er altijd voorstander van geweest dat Rome de hoofdstad van het nieuwe Italië moest worden en dat de paus zijn wereldlijke macht (d.w.z. de pauselijke staat) moest opgeven. In dat opzicht steunde hij de acties van Giuseppe Garibaldi. Ook het feit dat hij van mening verschilde met de koning aangaande diens “bemoeizieke” inmengingen in de politiek en het gebrek aan een echte regeringspartij hadden uiteindelijk tot zijn ontslag geleid op 4 maart 1862. Bettino bleef wel afgevaardigde maar trok zich weer terug in Brolio tot hij op 17 juni 1866 andermaal aangezocht werd om een volgende regering te leiden.
Ondertussen was er veel gebeurd: Firenze was op 3 februari 1865 hoofdstad van Italië geworden in opvolging van Turijn. Daar was heel wat over te doen geweest want in de Conventie van september 1864 (met Frankrijk) was er bepaald dat het koninkrijk Italië de pauselijke staat en Rome niet zou binnenvallen als de Fransen er hun troepen gingen terugtrekken en dat er tijdelijk naar een nieuwe hoofdstad zou gezocht worden. De keuze voor Firenze (gezien de centrale ligging) moest een geheim blijven, maar de zaak was uitgelekt en had geleid tot straatoproer in Turijn. Maar ook de Florentijnen waren niet meer zo enthousiast toen er samen met de koning ook nog zo’n 30.000 hovelingen, ambtenaren en Piëmontese bureaucraten hun intrede deden. De koning nam zijn intrek in het Palazzo Pitti, de Kamer van Afgevaardigden vergaderde in het Palazzo Vecchio, de Senaat in de Uffizi en de eerste minister (generaal Alfonso La Marmora) zetelde in het Palazzo Medici-Riccardi.
Op het moment dat Bettino Ricasoli in juni 1866 de leiding van de regering overnam was Italië verwikkeld geraakt in de 3de Italiaanse onafhankelijkheidsoorlog tegen de Oostenrijkers. Ondanks een zware nederlaag van het Italiaanse leger (onder leiding van La Marmora) te Custoza op 23 juni kon Italië profiteren van de overwinning van bondgenoot Pruisen tegen de Oostenrijkers in de Slag bij Sadowa op 3 juli 1866. Ricasoli had de alliantie met Pruisen niet willen opzeggen en dat bleek een goede zet te zijn geweest want Italië kon nu ook (met de hulp van Frankrijk) Venetië aanhechten. Maar de autoritaire manier van regeren van de “ijzeren baron” veroorzaakte veel ongenoegen. Toen er in september 1866 een opstand in Palermo uitbrak tegen zijn regering stuurde Bettino er het leger op af om die bloedig te onderdrukken en ook een nieuw conflict met de Paus Pius IX maakte hem er niet populairder op. Zijn wetsvoorstel om de macht van de kerk te beperken werd afgewezen en in april 1867 bood hij opnieuw zijn ontslag aan.
Na de verovering van Rome op 20 september 1870 werd de eeuwige stad eindelijk de hoofdstad van Italië. Ricasoli’s droom was verwezenlijkt maar toen men hem voorstelde om bij haar eerste zitting de Kamer in Rome te presideren bedankte hij. Hij bleef verkozene, maar keerde terug naar Brolio waar hij zich weer met de wijnbouw ging bezig houden.
In 1867 had hij op de tentoonstelling van Parijs een gouden medaille behaald met zijn wijnen en in 1872 liet hij de formule van de perfecte chianti wijn, waar hij 30 jaar lang naar gezocht had, registreren. De ideale samenstelling bestond volgens Ricasoli in een combinatie van de rode sangiovese druif (ca. 80%) met de rode canaiolo druif en de witte malvasia of trebbiano druif (zie fig.3).
De chianti wijn werd oorspronkelijk verbouwd werd in het gebied tussen Greve, Castellina, Radda en Gaiole. De faam van deze wijn heeft er toe geleid men dat in de 19de eeuw de rode wijnen van de overige Toscaanse heuvels, van de Mugello tot de streek bezuiden Siena en van Arezzo tot in de buurt van Pisa ook chianti ging noemen. Om het product te beschermen sloten de wijnboeren van het oorspronkelijk gebied in 1904 een genootschap en gaven hun wijn de naam van chianti classico mee. De meeste producenten van de chianti classico voorzien hun flessen van het etiket met de "Gallo nero" (de zwarte haan). Slechts enkele huizen (o.a. Ricasoli, Antinori en Ruffino) zijn niet toegetreden tot dit consorzio en hebben hun eigen embleem. In 1996 werd de chianti classico een DOCG (Denominazione di Origini Controllata Garantita).Ondanks de belangrijke rol die de baron gespeeld heeft in de politieke geschiedenis van Italië en Toscane zal zijn naam toch nog altijd meer geassocieerd worden met zijn overheerlijke rode wijn die in alle restaurants van de ganse wereld op de wijnkaart staat.
Bettino Ricasoli is gestorven in Castello di Brolio aan een hartaanval op 23 oktober 1880. Die aanval zou hij dan gekregen hebben toen hij woedend werd omdat één van zijn paarden zich niet wilde laten zadelen. Al meteen bij de begrafenis deden er zich mysterieuze dingen voor toen er plots koude windvlagen kwamen opzetten die de ramen van de kapel deden kletteren en de doodskist eerst zeer zwaar en daarna weer zeer licht werd. De kist geraakte ook moeilijk in de aarde en er moest een diepe put gegraven worden. Gezien zijn vijandige houding tegenover de kerk, als vrijmetselaar, werd zijn ziel blijkbaar niet direct aanvaard in het hiernamaals. Het personeel en de boeren die op het domein werkten waren ervan overtuigd dat de “ijzeren baron” hen zelfs na zijn dood zou blijven terroriseren, zoals hij dat ook tijdens zijn leven gedaan had. Sindsdien wordt er verteld dat de baron met zijn wijde zwarte mantel en op zijn wit paard gevolgd door een troep honden geregeld (liefst bij volle maan) rond het kasteel komt spoken (zie fig.4). Hij breekt dan de nodige borden in de keuken en en gooit de lakens van zijn bed overhoop.
Het spook van de baron is nog niet gesignaleerd in Firenze. Daar heeft hij op de Piazza dell’Indipendenza een standbeeld gekregen, de plaats waar de opstand tegen groothertog Leopoldo op 27 april 1859 zijn aanvang nam en de opname van Toscane in het koninkrijk Italië werd ingeleid.
JVL
Baron Betttino Ricasoli, prime minister, winegrower and ghost.
Bettino Ricasoli owes its place in the history of Tuscany and Italy to his political actions during the Risorgimento (Italian unification) and to his efforts to bring Tuscan wines, especially Chianti wines, to their worldwide fame.
Bettino was born in Florence on March 9, 1809, the eldest son of Baron Luigi Ricasoli and Elisabetta Peruzzi. Because of the early death of his father, Bettino was declared of age at 18 by Grand Ducal Decree in order to take over the administration of the family property, also on behalf of his younger brothers Gaetano and Vincenzo. The young baron had always had special interests in biology and chemistry and had set up his own laboratory in the parental home, the Palazzo Ricasoli (in the street of the same name). He wanted to be personally involved in the management of his castle in Brolio (near Gaiole) and the surrounding domains in the Chianti region, where wine was produced since the 11th century. In order to clear the financial situation of his family, he had to sell one of the 3 fattorie, but also his marriage in 1830 with the wealthy Anna Bonaccorsi from Tredozio had enabled him to realize his plans for the renovation of the castle and the modernization of the winery (see fig.1).
In 1838 Bettino had left Florence with his wife and daughter (Bettina was born in 1831) to settle in Brolio. He was well aware of agronomy and directed his business with a firm hand. Wine was produced in Brolio and in the tenuta of Terranuova (in Valdarno di sopra) were also grown olives, grain and silkworms. His decisiveness had earned him the nickname of "iron baron" and that trait would also characterize him as a politician.
For in addition to his interest in wine culture, he was constantly looking for a refinement of chianti wine, Bettino also paid attention to the political situation in Tuscany, which was the subject of his conversations with other members of the liberal nobility.
In a letter to State Secretary Francesco Cempino of March 1847, he wrote that the administration in Tuscany was in urgent need of renewal and that Italy should finally free itself from the Austrians. Despite the fact that he was a republican, he could still agree with a "consultative monarchy" in which Grand Duke Leopold II of Lorraine would be more assisted in the administration, certainly at the municipal level, by the large landowners.
The Grand Duke then sent Ricasoli to King Carlo Alberto (of Piedmont-Sardinia) in Turin with a diplomatic mission in connection with the annexation of Fivizzano to Tuscany. That mission was successful and in January 1848 he was appointed by the Grand Duke as gonfaloniere (mayor) of Florence (see fig.2).
As early as July 1847, together with Vincenzo Salvagnoli, he had published in Florence La Patria, a newspaper with moderate liberal tendencies that was particularly appreciated by the Florentine patriciate and in which he argued for a constitutional confederation of Italian states. In February 1848 the Grand Duke had issued a constitution which, however, did not live up to expectations of the Tuscan liberals.
Leopold II asked Bettino to form a (Tuscan) government in August 1848, but that failed and he also resigned as a gonfaloniere.
After heavy riots in Livorno, the Grand Duke fled to Gaeta at the end of January 1849. His former minister Francesco Guerrazzi took the lead of a dictatorial regime with a pre-socialist streak that did not last long.
In April, moderate liberals, such as Ricasoli, had even advocated the return of Leopold II as constitutional monarch, but in May Austrian troops came to occupy Tuscany, and on July 28, when he regained his throne, the Grand Duke renewed his absolutist rule by repealing the 1848 constitution, among other liberal concessions.
Bettino was now firmly convinced that reforms were needed in Tuscany and that a merger with a well-governed state with a constitution (such as Piedmont-Sardinia) would be the best solution.
The baron took a step back and after a stay of more than 1 year in Switzerland he returned to Tuscany in 1851. On July 3, 1852, his wife Anna died and the same year his daughter Bettina was married to Alberto Ricasoli-Firidolfi from another branch of the family. Their descendants are still at the head of the winery and living in the Castle of Brolio where once Prince Albert and Princess Paola were their famous guests.
Bettino lived in retreat in Brolio, but when at the end of the 50s national feelings again prevailed in Tuscany, he came back to Florence and resumed his political pursuits. At the end of 1858 he was in Turin to negotiate with Camillo Benso di Cavour, the prime minister of King Victor-Emmanuel II about a possible merger with Piedmont-Sardinia.
When Grand Duke Leopoldo abdicated on July 21, 1859, after his expulsion from Florence, Bettino was commissioned by the royal envoy Carlo Boncompagni to form a provisional government, which received the support of the liberal nobility. At the same time he had also founded a new newspaper La Nazione in Florence (which still exists) promoting a united Italy and agitating against the Treaty of Villafranca (with Austria on July 11, 1859) and against the French emperor Napoleon III who had hoped that the central Italian states would come under French influence. Bettino Ricasoli wanted to realize the annexation to Piedmont-Sardinia and he had that approved on August 11 by an Assembly of Tuscan representatives.
A plebiscite was held in Tuscany about the annexation and on March 15, 1860, Enrico Poggi, member of the provisional Tuscan government, was able to announce the voting results from the balcony of Palazzo Pitti: of the 386,444 eligible Tuscans, 336,571 voted for a union under Victor Emmanuel II, 14. 925 for a separate kingdom and 4. 949 invalid. Ricasoli had finally won his battle. On April 18, 1860, the king visited Florence and stayed in the Palazzo Pitti, where he would return afterwards.
When the Italian state was proclaimed on March 17, 1861, elections were held for the national parliament in Turin and Bettino was elected together with his brother Vincenzo as a delegate for Tuscany.
After Cavour's resignation and death, the king asked Ricasoli to form a government: he became Prime Minister and Minister of Foreign Affairs on June 6, 1861. But the baron now saw the need for a far-reaching centralization policy and had shelved his ideas about autonomy of the regions, which led to the resignation of his Minister of Internal Affairs Marco Minghetti.
Also the issue with Rome got him in trouble. He had always been in favor of Rome becoming the capital of the new Italy and therefore the Pope had to give up his secular power in the papal state. In this respect, he supported the actions of Giuseppe Garibaldi. His differences with the king regarding his "meddling" interferences in politics and the lack of a real governing party had finally led to his resignation on March 4, 1862. Bettino remained a delegate but retired to Castle Brolio until he was again asked to lead another government on June 17, 1866.
A lot had happened in the meantime: on February 3, 1865 Florence had become the capital of Italy in succession of Turin. But not without problems, because in the Convention of September 1864 (with France) it was stipulated that the kingdom of Italy would not invade the Papal State and Rome if the French withdrew their troops and that for the time being a new capital would be sought. The choice of Florence (given its central location) was supposed to remain a secret, but the case had been leaked and had led to street riots in Turin. But even so Florentine enthusiasm diminished when, together with the king, some 30,000 courtiers, civil servants and Piedmontese bureaucrats made their appearance. The king took up residence in the Pitti Palace, the Chamber of Deputies met in the Palazzo Vecchio, the Senate in the Uffizi and the Prime Minister (General Alfonso La Marmora) resided in the Palazzo Medici-Riccardi.
By the time Bettino Ricasoli took over the leadership of the government in June 1866, Italy was embroiled in the 3rd Italian War of Independence against the Austrians. Despite a heavy defeat of the Italian army (led by La Marmora) at Custoza on June 23, Italy was able to benefit from the victory of ally Prussia against the Austrians at the Battle of Sadowa on July 3, 1866. Ricasoli had not wanted to cancel the alliance with Prussia and that turned out to have been a good move because Italy could now also (with the help of France) annex Venice.
But the authoritarian government of the "iron baron" caused a lot of displeasure. When a revolt broke out in Palermo against his regime in September 1866, Bettino sent the army to suppress it bloodily and also a new conflict with Pope Pius IX did not make him more popular. His bill to limit the power of the church was rejected and in April 1867 he resigned from office.
£After the conquest of Rome on September 20, 1870, the eternal city finally became the capital of Italy. Ricasoli's dream had been realized, but when he was asked to preside the Chamber in Rome at its first session he refused. He remained a representative, but returned to Brolio where he focused on viticulture.
In 1867 he had won a gold medal with his wines at the Paris exhibition and in 1872 he finally registered the formula of the perfect chianti wine, after 30 years of research. According to Ricasoli, the ideal composition consisted of a combination of the red sangiovese grape (approx. 80%) with the red canaiolo grape and the white malvasia or trebbiano grape (see fig.3).
The chianti wine was originally grown in the area between Greve, Castellina, Radda and Gaiole. The fame of this wine was the reason that in the 19th century the red wines of the other Tuscan hills, from the Mugello to the region south of Siena and from Arezzo to near Pisa, also started to be called chianti. To protect the product, the winegrowers of the original area formed a society in 1904 and gave their wine the name of chianti classico. Most producers of chianti classico label their bottles with the "Gallo nero" (the black rooster). Only a few houses (including Ricasoli, Antinori and Ruffino) have not joined this society and have their own emblem. In 1996 the chianti classico became a DOCG (Denominazione di Origini Controllata Garantita). Despite the important role the baron has played in the political history of Italy and Tuscany, his name will still be more associated with his delicious red wine that is on the wine list in all restaurants around the world.
Bettino Ricasoli died in Castello di Brolio of a heart attack on October 23, 1880. He suffered the fatal stroke when he became furious because one of his horses did not want to be saddled. Already at the funeral, mysterious things occurred when suddenly cold gusts of wind appeared that made the windows of the chapel clatter and the coffin first became very heavy and then very light again. It was also extremely difficult to get the coffin into the earth and a very deep pit had to be dug.
Given his hostile attitude towards the church, as a Freemason, his soul was apparently not immediately accepted in the afterlife. The staff and farmers who worked on the estate were convinced that the "iron baron" would continue to terrorize them even after his death, as he had done during his lifetime. Since then it is said that the baron with his wide black cloak and on his white horse, followed by a pack of dogs, regularly (preferably at full moon) haunts the castle (see fig.4). He then breaks dishes in the kitchen and crumples the sheets off his bed.
The ghost of the baron has not yet been spotted in Florence, where he has been given a statue in the Piazza dell'Indipendenza, the place where the revolt against Grand Duke Leopoldo began on 27 April 1859 and the incorporation of Tuscany into the Kingdom of Italy was initiated.
Literatuur:
Kroll, T. Ricasoli, Bettino in: Dizionario biografico, vol.87 (2016).
Langdon, C. Italy and the Vatican, in: Political Science Quarterley, vol.5, nr.3 (1890)
Nesto, W & Di Savino, F. Chianti classico the search for Tuscany’s noblest wine. Oakland (Calif)
2016
Ricasoli, A & E. Ricordo della baronessa Anna Ricasoli nata Bonaccorsi. Firenze, 1853.
Vannucci, M. History of Florence. Rome, 1988
Idem I grandi protagonisti di Firenze. Rome 1995.