Dante, Beatrice en mamma Gemma

Dante, Beatrice en mamma Gemma.

Van Dante en Beatrice wordt wel eens gezegd dat zij het meest romantische koppel uit de geschiedenis van Italië zijn. Tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat Dante’s muze Beatrice, ook werkelijk bestaan heeft en dat zij zijn buurmeisje Beatrice (Bice) Portinari geweest is.
Zij was de dochter van Folco di Riccovero Portinari, een rijke bankier en Celia dei Caponsacchi, een lid van een oud Florentijns geslacht. De Portinari waren reeds van in de 13de eeuw bij het  bestuur van hun stad betrokken; Folco was 3 keer prior geweest en had in 1286 het Ospedale di Santa Maria  Nuova laten bouwen (een ziekenhuis dat nog steeds bestaat).
Beatrice is waarschijnlijk geboren in 1266 en had nog 5 broers (Manetto, Ricovero, Pigello, Gherardo en Jacopo) en 5 zussen (Ravignana, Vanna, Fia, Margherita en Castoria).  De families Alighieri en Portinari waren buren en Dante heeft Beatrice voor het eerst gezien in de lente van 1274 toen hij 9 jaar oud was, en zij 8, in het palazzo van de Portinari (nu een bankgebouw in de Via del Corso) waar hij samen met zijn vader Alighiero di Bellincione (op een buurtfeest?) was uitgenodigd. Dante beschrijft die eerste ontmoeting met “zij die geluk brengt” in zijn dichtbundel La  Vita Nuova als volgt:

“Al negen keer sinds mijn geboorte was de hemel overdag in zijn omwenteling op hetzelfde punt teruggekeerd, toen voor het eerst voor mijn ogen de luisterrijke vrouw van mijn dromen verscheen die door velen, die niet wisten wat die naam betekende, Beatrice werd genoemd”

 Toen hij 18 jaar was heeft Dante Beatrice voor de 2de keer gezien. Die ontmoeting is ook het onderwerp van het bekende schilderij van Henry Holiday in de Walker Art Gallery van Liverpool.  De kunstenaar situeert het gebeuren op de hoek van de Ponte Santa Trinità en schildert Beatrice in het gezelschap van haar vriendin Giovanna en een dienstmeisje (zie fig.1).

Fig.1 Dante en Beatrice (H.Holiday, 1884, Liverpool)

Volgens Holiday had Beatrice (in het wit) helemaal geen aandacht voor Dante, maar in werkelijkheid zou zij (dat schrijft Dante zelf in La Vita Nuova) hem zelfs begroet hebben. Dat bracht onze dichter tot wat hij noemt “alle grenzen der zaligheid”. Hij spreekt in zijn gedicht over 2 oudere dames die haar begeleidden en dat zullen dan zeer waarschijnlijk haar moeder en gouvernante geweest zijn en niet de 2 jonge meisjes die Holiday gepenseeld heeft.

In totaal heeft Dante zijn muze dus slechts 2 keer in zijn leven gezien, maar in het kader van de hoofse liefde (amore cortese) van die tijd was het perfect mogelijk dat een onbereikbare ideale vrouw het onderwerp van een echte verering werd. Het is bijna zeker dat Beatrice nooit geweten heeft dat haar buurjongen zo’n grote bewondering voor haar koesterde en verliefd op haar was. Misschien was zij voor Dante een soort archetype en moet zijn liefde voor haar eerder als platonisch beschouwd worden. Zijn verering voor Beatrice is ook geen uniek feit in het kunstgebeuren: Petrarca had immers zijn Laura, Boccaccio zijn Fiammetta en Botticelli zijn Simonetta.

Dante was al van in 1277 verloofd met zijn leeftijdsgenote Gemma di Manetto Donati (een nicht van de bekende Corso Donati). Gemma’s bruidsschat was eerder bescheiden, maar voor de familie Alighieri betekende een huwelijk met een lid van de invloedrijke familie Donati een belangrijke sociale promotie en zoals gepland werden Dante en Gemma (al of niet verliefd) 8 jaar later in de echt verbonden.  
Van de familie Donati worden in de Divina Commedia enkel Corso Donati (il gran barone) en diens broer Forese en zus Piccarda vermeld. Van Gemma is nergens in zijn werk sprake, maar ook niet van Dante’s vader Alighiero, zijn moeder Bella degli Abbati, zijn stiefmoeder Lapa Cialuffi, zijn zuster Tana of zijn halfbroer Francesco.

 Beatrice was in 1287 gehuwd met Simone di Geri de’ Bardi uit de rijke bankiersfamilie en reeds op 8 juni 1290, op amper 24-jarige leeftijd, gestorven. De oorzaak van haar overlijden is niet bekend, misschien is dat gebeurd in het kraambed. Haar weduwnaar Simone de’ Bardi had pas kinderen bij zijn tweede vrouw Bilia di Puccio Deciaiuoli. Net zoals de Donati behoorden de Bardi tot de groep van de Zwarte Welfen, terwijl de Alighieri in het kamp van de Witte Welfen te vinden waren.
Van Beatrice is verder enkel geweten dat haar zus Ravignana gehuwd was met Bandino dei Falconieri, één van de leiders van de Witte Welfen, en dat haar goede vriendin Giovanna “Primavera" de geliefde was van de dichter Guido Cavalcanti. de leermeester en vriend van Dante, die vernoemd wordt in de Divina Commedia.

Dante en Gemma Donati hebben 3 zonen, Giovanni, Jacopo en Pietro, en een dochter Antonia op de wereld gezet. De zonen zijn hun vader in 1315 gevolgd in ballingschap naar Ravenna  (zie art. Zwarte en Witte Welfen) en Antonia is daar in 1319 als zuster Beatrice (dat kan echt geen toeval zijn) in het klooster van Santo Stefano degli Ulivi getreden (zie art. over Boccaccio en Dante).
Gemma was in 1302, toen Dante verbannen werd, met haar kinderen in Firenze gebleven blijkbaar om haar bezittingen veilig te stellen en om geen zwerversbestaan te moeten gaan leiden. Minderjarige kinderen werden met hun vader niet mee in ballingschap gestuurd; enkel als volwassen beschouwde zonen ondergingen hetzelfde lot. Gemma vroeg en kreeg van het Florentijns bestuur in 1329 haar bruidsschat terug die samen met de bezittingen van haar man in beslag genomen was. Haar zonen waren toen reeds teruggekeerd in Firenze.

Fig.2 Beatrice begroet Dante na zijn verblijf in het Vagevuur (F. Agricola in Memorie per servire alla vita di Dante Alighieri)

Terwijl hij in zijn werken nooit met één woord over zijn gezin gerept heeft, is hij al in 1292/93 (dus vóór zijn verbanning) in zijn dichtbundel La Vita Nuova begonnen met de lof te zingen van zijn geliefde Beatrice (die toen al 3 jaar dood was). In zijn Divina Commedia (geschreven tussen 1304 en 1320) neemt Dante’s “begenadigde dame” zijn rondleiding in het Paradijs over van zijn gids Vergilius, die als heiden niet verder kon gaan dan de Hel en het Vagevuur. De ets van Filippo Agricola uit 1823 illustreert deze passage (zie fig. 2). Beatrice heeft bijna een goddelijke status gekregen (hij noemt haar beata). Zij leidt hem naar het Paradijs op weg naar de opperste gelukzaligheid.

Het was Giovanni Boccaccio die beweerde dat Dante een ongelukkig huwelijk moet gehad hebben met Gemma en dat de 2 uiteen gegroeid waren. Beide echtgenoten zullen de verplichte scheiding, die een gevolg was van Dante’s verbanning, wellicht met spijt hebben moeten aanvaarden, maar het was zoals gezegd voor Gemma en haar kinderen (rationeel gezien) beter dat zij in Firenze bleven. De kans is groot dat beide echtelieden elkaar nooit meer ontmoet hebben.
Natuurlijk zal Gemma aanvankelijk wel gehoopt hebben dat haar man snel uit zijn ballingschap zou verlost worden, maar met de dood van keizer Hendrik VII in 1313 was de kans op een politieke terugkeer van de Witte Welfen naar Firenze praktisch uitgesloten. Wanneer er dan amnestie werd aangeboden aan de bannelingen weigerde Dante die te aanvaarden omdat er behalve het betalen van een grote boete ook een schuldbekentenis en een publieke vernedering mee gepaard ging.
Toen Dante tot tweemaal toe zijn amnestie geweigerd had, is het best mogelijk dat Gemma zelfs begrip gehad heeft voor de koppige houding van haar man die niet bereid was om zijn trots en zijn politieke overtuigingen op te geven.
Het is echter ook niet uitgesloten dat Dante kwaad was op zijn vrouw (en haar daarom nooit vermeld heeft in zijn werk) omdat zij hem niet had willen vergezellen in zijn verbanning en (op aandringen van haar familie) in Firenze was gebleven en in dat geval kon Boccaccio wel eens gelijk hebben dat de  verhoudingen tussen de echtgenoten niet al te best waren. Of er ook nog andere vrouwen een rol gespeeld hebben in zijn leven (o.a. tijdens zijn ballingschap) is niet geweten, maar kan verondersteld worden.

Fig.3 Gemma Donati ? (Villa Stecchini, Veneto).

Volledig in tegenstelling met het voorgaande is de bewering dat Dante toch in bedekte termen heeft willen refereren naar Gemma, wanneer hij (Purgatorio V, 130-6) spreekt met Pia, een vrouw uit Siena die door haar man gedood was en die Dante haar trouwring met een kostbare steen (een gemma in het Italiaans) laat zien. Zij vraagt de dichter om voor haar te bidden. Dante heeft misschien met opzet het woord gemma gebruikt om aan te tonen dat ook hij in feite zijn eigen vrouw (Gemma) verraden en in de steek gelaten had.  Maar dat zijn waarschijnlijk vergezochte literaire speculaties; Pia was vermoord en Gemma Donati was springlevend in Firenze.

Hoewel er verscheidene zogezegde “portretten” van Gemma bewaard worden, is geen enkele afbeelding authentiek. De Villa Stecchini in Romano D’ezzelino is bijzonder trots op “het enige portret van Gemma in de wereld” (van een anonieme kunstenaar uit de 16de eeuw?) (zie fig.3).
Van een paar andere schilderijen, zoals de Dame met het bruine kleed van Botticcelli en een Zelfportret van Sofonisba Anguissola wordt soms verkeerdelijk gezegd dat het voorstellingen van Gemma zijn.

Ook van Beatrice zijn er talrijke schilderijen gemaakt, die in verscheidene musea van de wereld te bezichtigen zijn, maar waarvan er ook geen enkel authentiek is. De oudste afbeeldingen (einde 14de eeuw) zijn ongetwijfeld de miniaturen in een geïllustreerde versie van de Divina Commedia uit de Libreria Marciana van Venetië (zie fig.4).

Fig.4 Dante en Beatrice onder de sterrenhemel (Libreria Marciana, Venetië)

Dante is in 1321 gestorven en begraven in Ravenna. Gemma Donati is overleden in 1343 en bijgezet in Firenze in het kerkje van Santa Margherita dei Cerchi. Dat wordt ten onrechte het kerkje van Dante genoemd, want de parochiekerk van de familie Alighieri was het kerkje van San Martino dat vlak tegenover het zogenoemde Casa di Dante (nu het museum) gelegen is. Men kan er bijna zeker van zijn dat Gemma en Dante in één van beide kerkjes getrouwd zijn. Na zijn vertrek is zij met haar kinderen verhuisd naar de parochie van San Benedetto (in de buurt van de Piazza del Duomo).
Achtereenvolgens hebben de Donati, de Portinari en de Cerchi het patronaat van de Santa Margherita in handen gehad.  Lange tijd is er gedacht dat het graf van Beatrice zich in deze kerk bevond (onder het altaar tegen de linker muur), maar zij is waarschijnlijk samen met haar vader (die gestorven is in 1289) bijgezet in de kerk van het Hospitaal van Santa Maria Nuova. Het is ook zeer goed mogelijk dat zij in het graf van de familie Bardi in de basiliek van Santa Croce haar laatste rustplaats gekregen heeft.
Beatrice wordt nog altijd beschouwd als een soort van patrones voor hopeloze liefdes en vóór het zogezegde graf in de Santa Margherita staat een mand waarin verliefde mensen, die bepaalde wensen of problemen hebben, briefjes kwijt kunnen.
Ook van Monna Tessa, Beatrice’s gouvernante, werd gezegd dat zij hier begraven ligt, maar zij is net zoals Folco Portinari bijgezet in de kerk van het Hospitaal van Santa Maria Nuova. Zij heeft Folco er blijkbaar toe aangezet om het ospedale op te richten en zij is tevens de stichteres van de Suore Oblate Francescane, de 3de orde van hospitaalzusters van Santa Maria Nuova.

Fig.5 Dante & Beatrice (S.Botticelli, tekening Vaticaanse bibliotheek)

Tegenover de Santa Margherita bevindt zich het Casa Dante of het Museum van Dante, waar ook nog verscheidene reproducties van afbeeldingen te zien zijn, zoals de bekende illustraties van Sandro Botticelli voor de Divina Commedia uit 1490. De kunstenaar heeft in dezelfde scène met de sterrenhemel (zie fig.4) Beatrice het bekende uiterlijk gegeven van de vrouwelijke figuren uit zijn oeuvre (zie fig.5).

Het verhaal van Dante en Beatrice is tijdloos en heeft eeuwenlang de kunstwereld gefascineerd. Vooral voor de prerafaëlieten is hun “love story” een onuitputtelijke bron van inspiratie geweest.

 Beatrice werd niet alleen om haar schoonheid geroemd, maar ook voor haar vriendelijkheid, nederigheid, beleefdheid en eerlijkheid: Dante noemt haar bellissima, gentile, umile, cortese e onesta. Dat is een  indrukwekkende beschrijving van iemand die hij slechts 2 keer gezien had.  Het is zeer waarschijnlijk dat Gemma niet beschikte over al deze eigenschappen, maar zij was tenslotte wel de moeder van zijn kinderen.
Beatrice Portinari zal voor altijd de verpersoonlijking van de ideale, maar ongrijpbare liefde blijven. Hoewel zij amper 24 jaar geworden is, heeft zij haar onsterfelijkheid te danken aan een verliefde dichter uit Firenze, die zij wellicht niet eens gekend heeft.
Wat Gemma Donati betreft worden er steeds meer pogingen gedaan om haar (terecht) uit de vergetelheid te halen. Het moet voor haar niet gemakkelijk geweest zijn om haar kinderen alleen op te voeden en in Firenze de vrouw van een verrader te worden genoemd terwijl manlief, ergens ver weg, mooie dingen aan het schrijven was over een overleden en geïdealiseerde andere vrouw, die Beatrice heette.

JVL

Dante, Beatrice and mamma Gemma

Dante and Beatrice are sometimes said to be the most romantic couple in the history of Italy. Nowadays it is generally believed that Dante's muse, Beatrice (Bice), actually existed and that she was a girl from his neighborhood.
Beatrice was the daughter of Folco di Riccovero Portinari, a wealthy banker, and Celia dei Caponsacchi, a member of an ancient Florentine family. The Portinari had been involved in the government of their city since the 13th  century. Folco had been prior 3 times and was the founder of the Ospedale di Santa Maria Nuova, (a hospital that still exists today) built in 1286.
Beatrice was probably born in 1266 and had 5 brothers (Manetto, Ricovero, Pigello, Gherardo and Jacopo) and 5 sisters (Ravignana, Vanna, Fia, Margherita and Castoria).  The Alighieri and Portinari families were neighbors and Dante saw Beatrice for the first time in the spring of 1274 when he was 9 years old, and she 8, in the palazzo of the Portinari (now a bank building in Via del Corso) where he and his father Alighiero di Bellincione were invited (at a neighborhood party?). Dante describes that first meeting with his "source of happiness" in  La Vita Nuova as follows:

"Nine times since I was born, the sky had returned to the same point in its upheaval during the day, when for the first time the glorious woman of my dreams appeared before my eyes, who was called Beatrice by many, who did not know what that name meant."

 When he was 18 years old, Dante met Beatrice for the 2nd time.That event is also the subject of the famous painting by Henry Holiday in Liverpool's Walker Art Gallery. The artist posts the encounter at the corner of Ponte Santa Trinità and depicts Beatrice in the company of her friend Giovanna and a maid (see fig.1).
According to Holiday, Beatrice (in white) didn’t pay Dante any attention at all, but in reality (as he declares in La Vita Nuova) she gave him her friendly regards. That brought our poet to what he calls "all limits of salvation." He speaks in his poem about 2 older ladies accompanying Beatrice and that will most likely have been her mother and governess and not the 2 young girls that Holiday has painted.

So Dante has seen his great muse only twice in his life, but in the context of  courtly love (amore cortese) of that time, it was perfectly possible that an unattainable ideal woman became the subject of a real worship. It is almost certain that Beatrice never knew that the boy next door had such a great admiration for her and that he was in love with her. Perhaps she was a kind of archetype for Dante and his love for her should be taken rather platonic. His veneration for Beatrice is also not a unique fact in art: Petrarch had his Laura, Boccaccio his Fiammetta and Botticelli his Simonetta.

Since 1277 Dante had been engaged to Gemma di Manetto Donati (a girl of his age and a niece of the great Corso Donati).  Gemma's dowry was rather small, but for the Alighieri family, a marriage to a member of the influential Donati family meant an important social promotion and as planned, Dante and Gemma (whether in love or not) were married 8 years later. Of the Donati family, only Corso Donati (il gran barone) and his brother Forese and sister Piccarda are called by name in the Divina Commedia.
Gemma is nowhere mentioned in his work, but neither is Dante's father Alighiero, his mother Bella degli Abbati, his stepmother Lapa Cialuffi, his sister Tana or his half-brother Francesco.

Beatrice was married in 1287 to Simone di Geri de' Bardi from the wealthy banking family and died on  June 8,1290, at the age of  24. The cause of her death is not known, perhaps she died during childbirth. Her widower Simone had only children with his second wife Bilia di Puccio Deciaiuoli. The Donati and the Bardi belonged to the group of the Black Guelphs while the Alighieri sided the White Guelphs.
It is further known that Beatrice’s sister Ravignana was married to Bandino dei Falconieri (one of the leaders of the White Guelphs) and that her close friend Giovanna "Primavera" was the lover of the poet Guido Cavalcanti,  Dante's mate and teacher who appears in the Divina Commedia.

Dante and Gemma Donati had 3 sons, Giovanni, Jacopo and Pietro, and a daughter Antonia. The sons followed their father in exile to Ravenna in 1315 (see art. Black and White Guelphs) and Antonia entered in Ravenna the monastery of Santo Stefano degli Ulivi in 1319 as Sister (this cannot be a coincidence) Beatrice (see art. about Boccaccio and Dante).
Gemma had remained in Florence with her children when Dante was exiled in 1302, apparently to secure her properties and for not having to lead a vagrant existence. Minor children were not sent into exile with their father; only adult sons suffered the same fate. Gemma requested and received from the Florentine authorities in 1329 her dowry, which had been confiscated together with her husband's possessions. By that time her sons had already returned to Florence.

While he never said a word about his wife and children in his works, he started writing about his beloved Beatrice (who had been dead for 3 years) in La Vita Nuova from 1292/93 (before his exile). In his Divina Commedia (written between 1304 and 1320), Dante's "blessed lady" takes over his tour of Paradise from his guide Virgil, who as a pagan could not go beyond Hell and Purgatory. Filippo Agricola's etching from 1823 illustrates this passage (see fig. 2).
Beatrice has almost acquired a divine status (he calls her beata) when she leads him into Paradise on his way to supreme salvation.

It was Giovanni Boccaccio who claimed that Dante must have had an unhappy marriage with Gemma, and that the two had grown apart. Both spouses may have had to accept with regret the compulsory divorce, which was a consequence of Dante's exile, but it was (rationally speaking) better for Gemma and her children as already mentioned to stay in Florence. It is very likely that both spouses never met again.Off course Gemma must have initially hoped that her husband would soon come back from exile, but with the death of Emperor Henry VII in 1313, the chance of a political return of the White Guelphs  to Florence was practically ruled out. When amnesty was then offered to the exiles, Dante refused to accept it because, in addition to paying a large fine,  it also involved a confession of guilt and a public humiliation. Dante had refused amnesty on two occasions and it is quite possible that Gemma may even have understood the stubborn attitude of her husband who was unwilling to give up his pride and his political beliefs.
However, it is also not excluded that Dante was angry with his wife (and therefore never mentioned her in his work) because she had decided not to accompany him in his exile and had remained (at the insistence of her family) in Florence and in that case Boccaccio may be right about the poor relations between the spouses.  Whether other women also played a role in his life (during his exile) is not known, but can be assumed.

 Completely contrary to the foregoing is the assertion that Dante nevertheless wanted to refer to Gemma in veiled terms when he talks (Purgatorio V, 130-6) to Pia, a woman from Siena who was killed by her husband and who shows him her wedding ring with a precious stone (a gemma in Italian). She asks Dante to pray for her.  The poet may have deliberately used the word gemma to indicate that he too had in fact betrayed and abandoned his wife (Gemma). But those are probably far-fetched literary speculations: Pia was murdered and Gemma Donati was alive and kicking in Florence.

Although several so-called “portraits" of Gemma are preserved, no image is authentic. The Villa Stecchini in Romano D'ezzelino is particularly proud of "the only portrait of Gemma in the world" (by an anonymous artist from the 16th century?) (see fig.3).
A few other paintings, such as the Lady with the Brown Robe by Sandro Botticcelli and a Self-Portrait by Sofonisba Anguissola, are wrongly said to be portraits of Dante’s wife.
Numerous paintings have also been made of Beatrice, which can be seen in different museums in the world, but none of which is authentic.  The oldest images (late 14th century) are undoubtedly the miniatures in an illustrated version of the Divina Commedia from the Libreria Marciana of Venice (see fig. 4).

Dante died in 1321 and was buried in Ravenna. His wife Gemma Donati died in 1343 and was buried in Florence in the church of Santa Margherita dei Cerchi, wrongly called the church of Dante. The parish church of the Alighieri family was the church of San Martino which is located just opposite the so-called Casa di Dante (now the museum). One can almost be sure that Gemma and Dante got married in one of these two churches. When her husband was exiled she moved with her children to the parish of San Benedetto (near the Piazza del Duomo).
Successively, the Donati, the Portinari and the Cerchi have held the patronage of the Santa Margherita.  For a long time it was thought that Beatrice's tomb was in this church (under the altar against the left wall), but she was probably buried together with her father (who died in 1289) in the church of the Hospital of Santa Maria Nuova. It is also possible that she received her final resting place in the family tomb of  the Bardi in the Basilica of Santa Croce.
Beatrice is considered a kind of patroness for people in love and in front of the presumed grave in the Santa Margherita stands a basket where they can leave a small note with their hopes and problems.
Monna Tessa, Beatrice's governess, was also said to be buried here, but just like Folco Portinari, she is buried in the church of the Hospital of Santa Maria Nuova. She probably encouraged Folco to build  the Ospedale and she became the foundress of the Suore Oblate Francescane, the 3rd order of hospital sisters of Santa Maria Nuova.
Opposite the church of Santa Margherita one can find the Casa Dante or the Museum of Dante, where are kept several reproductions of images, such as the well-known illustrations by Sandro Botticelli for the Divina Commedia from 1490. In the same scene with the starry sky (see fig. 4) the artist has given Beatrice the familiar appearance of the female figures from his oeuvre (see fig. 5).
The story of Dante and Beatrice is timeless and has fascinated the art world for centuries. Especially for the Pre-Raphaelites, their "love story" has been an inexhaustible source of inspiration.

Beatrice was praised not only for her beauty, but also for her kindness, humility, politeness and honesty: Dante calls her bellissima, gentile, umile, cortese e onesta. These are very impressive qualities for someone he had seen only twice. It is very likely that Gemma did not possess all these qualities, but she was still the mother of his children.
Beatrice Portinari will forever remain the personification of an ideal but elusive love. Although she died when she was barely 24 years old, she owed her immortality to a lovesick Florentine poet, whom she may not even have known at all.
As far as Gemma Donati is concerned, more and more attempts are being made to (rightly) bring her out of oblivion. It must not have been easy for her to raise her children on her own and to be called the wife of a traitor in Florence while her husband, somewhere far away, was writing beautiful things about a deceased and idealized other woman, called Beatrice.

Literatuur:

Bencivenni, G.      Memorie per servire alla vita di Dante Alighieri...    Firenze, 1823.
Chimenz, A.          Alighieri, Dante, in: Dizionario biografico, vol.2 (1960).
Del Lungo, I.         La donna Fiorentina del buon tempo antico. Glasgow, 2020.
Heath, T.               Who was the historical Beatrice? Historical Fiction Research: Who was the    historical Beatrice?
Mazzotta, G.         Reading Dante (Yale).  Londen,  2014.
Piattoli, R.             Donati, Gemma  in: Enciclopedia Dantesca, vol.II (1970).
Van Dooren, F.      De Goddelijke Komedie (La Divina Commedia). Amsterdam, 1998.
Van Dooren, F.      Het Nieuwe Leven (La Vita Nuova). Amsterdam, 2001.
Van Laerhoven, J.  Florentijnse Wandelingen. Deel 1 (Dante).  Kermt, 202
zie art. Giovanni Boccaccio en de neus en de baard van Dante.
zie art. Zwarte en Witte Welfen.
Zanoboni, M.         Portinari, Beatrice, in: Dizionario biografico, vol. 85 (2016).
Idem                      Portinari, Folco, ibidem.