Cancellieri en Panciatichi in Pistoia
Cancellieri en Panciatichi in Pistoia
Met de burgeroorlog in Pistoia wordt meestal verwezen naar de strijd tussen de families Cancellieri en Panciatichi van de 14de tot de 16de eeuw, maar er was al van in de 13de eeuw, net zoals in Firenze, een strijd aan de gang tussen Welfen en Gibellijnen en tussen Zwarte en Witte Welfen.
Na de Slag bij Montaperti, waar de Ghibbelijnen in 1260 een overwinning behaalden op de Welfen kon Astancollo dei Panciatichi de macht in Pistoia naar zich toe trekken, maar toen in 1266 de Welfen in Benevento zegevierden, werd hij door zijn grote tegenstander Cialdo dei Cancellieri opzij gezet. Astancollo en zijn zonen Vinciguerra en Vanni weken uit naar Frankrijk. De Welfische familie Cancellieri deelde voortaan de lakens uit in Pistoia, maar had tijdens de laatste decennia van het Duecento af te rekenen met een breuk tussen een Witte en een Zwarte fractie (zie art. Witte en Zwarte Welfen in Pistoia).
In het eerste decennium van het Trecento (14de eeuw) waren de meeste steden in Toscane in handen van een (zwart) Welfisch bestuur, maar met de zege van een Ghibellijnse strijdmacht onder leiding van Ugguccione della Faggiuola en Castruccio Castracani tegen een Welfische coalitie (uit Firenze, Pistoia, Siena en Prato) op 29 augustus 1315 in Montecatini, kwam er terug hoop in de harten van de Ghibellijnen.
In Pistoia mochten de Ghibellijnen (en de Witte Welfen die zich bij hen aangesloten hadden) terugkeren uit ballingschap. Dat was ook het geval voor Vinciguerra Panciatichi (+1322), die samen met zijn zoon Giovanni (1305-55) de strijd aanbond met de Welfische Cancellieri. Het conflict tussen Welfen en Ghibellijnen was nu een vete geworden tussen de Cancellieri en de Panciatichi (zie fig.1).
Nadat Pistoia in 1325 bezet was geworden door Castruccio Castracani en 3 jaar later “bevrijd” was door de Florentijnen hernam de tweestrijd.
In juni 1346 zetelden Jacopo di Bertoni Cancellieri en Bandino di Guido di Pazzo Panciatichi nog samen in de Financiële Raad van Pistoia en in augustus van 1347 waren dat Arrigo di Francesco Panciatichi en Salimbene di Loste Cancellieri. Maar in februari 1349 waren Ricciardo di Lazzaro il Vecchio (1303-78) en Giovanni di Vinciguerra Panciatichi (1305-55) door de capitano del popolo van Pistoia wegens constante ordeverstoring veroordeeld tot een boete. Ricciardo werd zelfs verbannen en de Panciatichi versterkten hun positie, wat dan weer de reacties uitlokte van de Cancellieri.
Schiatta di Jacopo di Schiatti Cancellieri werd veroordeeld voor beledigingen aan het adres van Arrigo di Francuccio Panciatichi en raadslid Leonello di Ridolfo Panciatichi was aangevallen en gekwetst geworden door leden van de Cancellieri. Giovanni di Vinciguerra aarzelde niet om de nodige wraakacties te nemen en (met de stilzwijgende goedkeuring van de Florentijnen) kon hij zijn greep op het bestuur verstevigen.
Het Florentijnse stadsbestuur besloot nu ook om een garnizoen in Pistoia te stationeren van 250 soldaten onder het bevel van Andrea Salamoncelli uit Lucca. Omdat Giovanni Panciatichi daar niet erg mee opgezet was en omdat het garnizoen beloofd had om Pistoia ten allen tijde te verdedigen, ook tegen een eventuele agressie vanuit Firenze, contacteerden de Florentijnen de verbannen Ricciardo Cancellieri en stuurden hem er met een klein legertje op uit om Pistoia te gaan veroveren. Maar toen Ricciardo in maart 1351 een nachtelijke aanval ondernam werd die door het garnizoen met succes afgeweerd. De Florentijnen gaven Giovanni Panciatichi de raad om de stad te verlaten en kwamen Pistoia belegeren met een strijdmacht van 12.800 manschappen en het nodige oorlogstuig zoals stormtorens. Terwijl Salamoncelli overliep naar de aanvallers hield het garnizoen, aangevuld met Pistoiese burgers tot ca. 1500 verdedigers, korte tijd stand, maar op 30 april 1351 was de strijd beslecht.
De stad kreeg nieuwe bestuursorganen, een Florentijnse stadhouder (Filippo di Duccio Magalotti), een Florentijns garnizoen en stond nu de facto onder Florentijns bestuur. Panciatichi en Cancellieri mochten terugkeren maar moesten een vredesbestand sluiten.
De Panciatichi stuurden er op aan om zoveel mogelijk terug in de gunst van de Florentijnse signoria te komen en Giovanni Novello (1355-1404), de zoon van Giovanni di Vinciguerra, werd in 1375 zelfs in Firenze tot ridder geslagen.
Tegen het einde van de eeuw kwam het echter weer tot ongeregeldheden.
Aanleiding van de spanningen waren dit keer, net zoals in Firenze (zie art. De moord op Buondelmonte), de problemen in verband met een betwist huwelijk. Datina, de rijke dochter van Stefano Guazzalotti, was verloofd met Bichecco di Lesino Bracciolini, een lid van de Panciatichi-clan. De Cancellieri zagen dat echter niet zitten en hadden voor het meisje, dat bij haar oom verbleef, een geheime romantische ontmoeting gepland met Paperino di Pïero Cancellieri, ten einde haar ouders (omwille van het schandaal) te verplichten het huwelijk met Bichecco af te gelasten. Het plan lekte echter uit, de ontmoeting ging niet door en de Panciatichi deden hun beklag bij Alberto Mangioni, de podestà uit Firenze, die een verdere poging tot ontvoering van Datina door de Cancellieri kon verhinderen. Toen Niccolò di Pantragone Cancellieri kapitein Mangioni van partijdigheid beschuldigde liet die hem oppakken en ter dood veroordelen, maar Ricciardo Cancellieri il Giovane (niet te verwarren met Ricciardo il Vecchio) kon de Florentijnse signoria, met aan het hoofd zijn vriend gonfaloniere Gino Capponi, er van overtuigen om die straf te annuleren (op 15 maart 1401).
De Panciatichi waren woedend omdat een lid van de Cancellieri zijn straf was kunnen ontlopen en de Cancellieri waren kwaad omdat zij het huwelijk van Datina en Bichecco niet hadden kunnen verijdelen.
Ricciardo il Giovane, die er ook van verdacht werd betrokken te zijn geweest bij een geplande aanslag tegen Giovanni Novello Panciatichi, besloot nu om manu militari de macht in Pistoia te gaan veroveren. Hij had er mee gedreigd om daarbij de hulp in te roepen van de hertog van Milaan, Gian Galeazzo Visconti, de gezworen vijand van Firenze, die niet beter vroeg dan tussenbeide te kunnen komen. Giovanni Novello, die net zoals zijn vader een condottiere was, kreeg de steun van de Florentijnse militie om te weerstaan aan de aanvallen van Ricciardo die opereerde vanuit het kasteel van Sambucca. Pistoia bleef in handen van de Panciatichi en Ricciardo zag zich verplicht om de hostiliteiten stop te zetten toen Visconti plotseling overleed op 3 september 1402. Er werd weer een wapenstilstand gesloten, de Cancellieri kregen amnestie, maar Pistoia kwam nu definitief onder Florentijns bewind.
De latente vijandschap tussen de 2 families bleef echter voortduren en Cosimo de’ Medici il Vecchio, die in 1434 definitief de macht in Firenze had weten te bemachtigen, voerde een soort van evenwichtspolitiek ten overstaan van Pistoia. In 1440 waren Antonio Cancellieri en Gualtieri di Corrado Panciatichi samen in Firenze uitgenodigd om er de verkiezing (aanstelling) van de Florentijnse capitano van Pistoia bij te wonen.
Toen in 1455 de machtspositie van Cosimo in Firenze eventjes in het gedrang dreigde te komen, braken er opnieuw onlusten uit in Pistoia (zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude van Cosimo de’ Medici). Het bloedvergieten herbegon in alle hevigheid en de kroniekschrijvers beweerden dat zelfs de vrouwen dit keer mee naar de wapens grepen.
De gevechten tussen Cancellieri en Panciatichi werden nu ook verlegd naar de Pistoiese contado waar hun respectievelijke bezittingen geregeld ten prooi vielen aan plunderingen.
Gualtieri di Corrado Panciatichi kon de macht in Pistoia naar zich toe trekken, maar toen hij betrokken geraakte bij de mislukte Pitti-samenzwering van 1466 tegen Piero de’ Medici il Gottoso vluchtte hij naar Lucca waar hij overleed in 1478.
Tijdens het bewind van Lorenzo il Magnifico werd er ten huize Medici in 1472 een wapenstilstand getekend waar Domizio di Antonio Cancellieri en Niccolò Bracciolini (voor de Panciatichi) hun naam onder gezet hadden. Dat heeft waarschijnlijk voor een korte rustpauze gezorgd en wellicht was het deze Domizio die op het einde van de eeuw getrouwd is met Clemenza Panciatichi, maar zelfs die toenaderingspoging heeft de partijen uiteindelijk toch niet kunnen verzoenen.
Vanaf 1478 konden de Panciatichi opnieuw volop van de Medici-steun genieten. Dat had vooral te maken met het feit dat Lorenzo’s gezin in augustus in Pistoia onderdak gekregen hadden bij de Panciatichi, op het moment dat er in Firenze een pestepidemie was uitgebroken.
Toen Lorenzo’s zoon Piero de’ Medici in 1494 verjaagd werd, probeerden de Cancellieri zich weer op het voorplan te werken en hun vijanden in het verweer te dringen, maar voorlopig hielden de Panciatichi stand.
In 1499 moest er een nieuwe directeur van het Pistoiese Ospedale di San Giorgio gekozen worden en bij de kandidaten hadden zich ook Piero Terchio gemeld, die gesteund werd door de Panciatichi en Bernardo Nutini die kon rekenen op de voorspraak van de Cancellieri. Nog vóór de bisschop van Pistoia, Niccolò Pandolfini, die daarover moest beslissen, zijn keuze had kunnen bekend maken had Terchio (die zeker was van zijn zaak) al zijn intrek genomen in het hospitaal en wanneer dan uiteindelijk toch Nutini werd aangesteld moest hij een stap terugzetten en kregen de Panciatichi een zware vernedering te incasseren. Het kwam weer tot straatgevechten en één van de vele dodelijke slachtoffers was Salimbene di Filippo Panciatichi, de man die Terchio in het Ospedale di San Giorgio had geïnstalleerd.
Van de Pandolfini was geweten dat zij de kaart van de Cancellieri getrokken hadden en dat was ook het geval voor vele andere Florentijnse families zoals de Vespucci, de Ridolfi, de Rucellai, de Pazzi en de Nerli. Zij waren verbonden met de Cancellieri via huwelijken of waren gewoon anti-Medici en dus pro-Cancellieri-gezind.
De Panciatichi kregen vanzelfsprekend de steun van de Florentijnse tak van hun familie en ook van de Soderini, de Guicciardini en de Salviati. Vele leden van al deze Florentijnse families waren ooit capitano of podestà in Pistoia geweest en hadden de problemen van nabij meegemaakt en voelden zich betrokken partij.
In de zomer van het jaar 1500 bereikten de vijandelijkheden weer een climax toen de Pistoiese Cancellieri met de hulp van troepen uit Bologna de helft van de stad konden bezetten. Ondertussen was er in de stadsraden van Firenze de ganse maand augustus zwaar gepalaverd over het al dan niet tussenbeide komen en het sturen van troepen. Aan Giovanni Bentivoglio van Bologna werd gevraagd om zijn troepen terug te trekken en uiteindelijk werd er een Florentijns legertje van amper enkele honderden soldaten naar Pistoia gestuurd om de rust te herstellen.
De leiders van de beide partijen moesten voor de Florentijnse signoria verschijnen en alle gewapende mannen moesten de stad verlaten. Maar zodra het Florentijnse legertje zich had teruggetrokken herbegonnen de brandstichtingen en moordpartijen. De Cancellieri, die nu ook de hulp hadden ingeroepen van het plebs, dat zich zeer graag in dat soort van gewelddadige acties kwam mengen, kregen de controle over de stad.
Sommige leden van de familie Panciatichi besloten Pistoia te verlaten en zochten hun toevlucht bij hun verwanten in Firenze of trokken naar Città di Castello, waar de bevriende familie Vitelli aan de macht was.
De regering van de Florentijnse republiek was dus niet bij machte geweest om de zaak onder controle te houden en begin 1501 werd Niccolò Machiavelli, de secretaris van de 2de Florentijnse kanselarij, naar Pistoia gestuurd om orde op zaken te stellen. Op zijn advies werden nu alle belangrijke bestuursfuncties overgenomen door Florentijnen. Machiavelli had in zijn geschriften de laksheid van zijn eigen regering aangeklaagd in verband met de problemen in Pistoia en gepleit voor een krachtdadige aanpak in de plaats van het jarenlang tegen elkaar opzetten van beide partijen. In zijn Il Principe schreef hij dat “ Cesare Borgia veel barmhartiger was dan het volk (de regering) van Firenze, dat uit angst voor wreed te worden versleten toestond dat Pistoia werd verwoest”. In zijn De Rebus Pistoriensibus stelde hij voor dat “als de Pistoiezen niet in staat waren om het conflict zelf op te lossen, men de (leiders van de) beide partijen (ca. 150) moest opsluiten, wegsturen of vermoorden”.
Met de terugkeer van de Medici in 1512 waren de Panciatichi opnieuw in het voordeel; Giuliano de’ Medici (Nemours) en Lorenzo de’ Medici (Urbino) waren te gast bij Pistoia’s sterke man Gualtieri di Antonio Panciatichi en ook de Medici-pausen Leo X en Clemens VII hielden hem een beschermende hand boven het hoofd.
Toen er weer ongeregeldheden uitbraken werd Francesco di Giuliano de’ Medici (uit de tak van Giovenco) in 1515 als Florentijns commissaris naar Pistoia gestuurd om er voor de zoveelste keer een vredesbestand te gaan invoeren.
Maar ook dat duurde niet lang en in 1524 kreeg Niccolò di Piero Capponi van kardinaal Silvio Passerini, die Firenze regeerde in naam van paus Clemens VII, opdracht om het op zijn beurt te proberen: hij kon de Panciatichi ervan overtuigen om de verbannen Cancellieri terug in de stad binnen te laten en slaagde erin om de wapens voorlopig het zwijgen op te leggen.
In 1527 was in Firenze opnieuw de republiek uitgeroepen en waren de Medici voor de 2de maal verjaagd. Aangezien men in Pistoia zeer ongerust was over de opmars van het keizerlijke leger dat op weg was naar Rome werden Baccio Tonti (van de Cancellieri) en Niccolò Bracciolini (van de Panciatichi) samen naar Firenze gezonden om er de toestand te gaan bespreken. Maar hun onderlinge vete haalde andermaal de bovenhand en tijdens een hevige discussie had Bracciolini zijn metgezel gedood. De moord op Tonti deed de gemoederen in Pistoia vanzelfsprekend weer oplaaien en zorgde voor de onvermijdelijke geweldplegingen. Het Florentijnse stadsbestuur kwam niet tussenbeide en in het verdeelde Pistoia zochten de Panciatichi en hun aanhang toenadering tot de Medici, die van plan waren om Firenze opnieuw in handen te krijgen.
Die toenadering kreeg concrete vormen toen in september 1529 de keizerlijke en pauselijke troepen oprukten naar Firenze en Gualtieri di Antonio Panciatichi zich met zijn eigen strijdmacht had aangesloten bij de belegeraars.
De aanvoerder van de Florentijnse republiek, Francesco Ferrucci, kon tijdens zijn militaire operaties in de contado van Pistoia uiteraard rekenen op de hulp van Cancellieri-partizanen. Maar na Ferrucci’s nederlaag in Gavinana (31 juli 1530), gevolgd door de inname van Firenze, moesten de Cancellieri op de vlucht en was Gualtieri Panciatichi heer en meester in Pistoia. In zijn Villa della Magia waren de kersverse hertog van Firenze, Alessandro de’ Medici in 1533 en diens schoonvader keizer Karel V te gast geweest in 1536.
Toen Alessandro in januari 1537 vermoord werd sloten de Cancellieri zich aan bij de tegenstanders van de nieuwe hertog Cosimo, maar dat liep verkeerd af. Dankzij de verraderlijke tussenkomt van Niccolò Bracciolini, die de Florentijnse bannelingen onder leiding van Filippo Strozzi wist te misleiden, kon Cosimo in Montemurlo zijn slag thuis halen (zie art De dood van Filippo Strozzi, moord of zelfmoord?). De Panciatichi behielden hun macht in Pistoia en Cosimo’s vertrouwensman Luigi di Piero Guicciardini, de broer van historicus Francesco, werd er in 1537 zijn speciale gezant.
Tijdens de huwelijksplechtigheden van hertog Cosimo met Eleonora van Toledo in 1539, toen alle beleidsvoerders van Pistoia in Firenze waren, ondernamen de Cancellieri opnieuw een poging om de macht in hun stad gewapenderhand te veroveren. Dat werd het laatste gevecht tussen de beide families, waarbij de Cancellieri aan het kortste eind trokken. Zij werden zwaar aangepakt door Cosimo en er volgden ontelbare arrestaties, confiscaties en moordpartijen, waarbij Niccolò Bracciolini, de capo van de Panciatichi-clan, zich niet onbetuigd liet. De Cancellieri moesten zich terugtrekken in de contado en aan de Panciatichi gaf Cosimo het (verplicht) advies om zich in Firenze te komen vestigen, zodat hij op die manier in Pistoia de voornaamste oorzaak van de geweldplegingen had kunnen wegnemen.
Door Pistoia rechtstreeks onder zijn gezag te plaatsen en te annexeren bij Toscane (zie fig. 2) rond het midden van het Cinquecento kwam er eindelijk een einde aan de burgeroorlogen die bijna 300 jaar geduurd hadden en waarbij zeker 3.000 doden gevallen waren en 2.000 gebouwen verwoest
JVL
Genealogie van de
Panciatichi & Cancellieri
Astancolo (*1260) Cantino di Sinibaldo
| |
Vinciguerra (+1322) Lazzaro
| |
Giovanni (1305-55) Ricciardo il Vecchio (1303-78)
| ___|______________
Giovanni Novello (+1404) | |
| Ricciardo il Giovane Piero
Corrado (+1430) (+1404) _________|__
| | |
| Domizio (+1423) Paperino
Gualtieri (+1478) | (*1399)
| Antonio (*1443)
Antonio (1443-1509) |
| Domizio (*1472)
Gualtieri (+1549) x Clemenza Panciatichi
* vermeld in
Cancellieri and Panciatichi in Pistoia
The civil war in Pistoia usually refers to the struggle between the Cancellieri and Panciatichi families from the 14th to the 16th century, but there was already from the 13th century, just as in Florence, a battle going on between Guelphs and Gibellines and between Black and White Guelphs.
After the Battle of Montaperti, where the Ghibellines defeated the Guelphs in 1260, Astancollo dei Panciatichi was able to seize power in Pistoia, but when in 1266 the Guelphs triumphed in Benevento, he was overthrown by his great opponent Cialdo dei Cancellieri. Astancollo and his sons Vinciguerra and Vanni emigrated to France. The Guelph Cancellieri family was now in charge of Pistoia, but during the last decades of the Duecento they had to deal with a rift between a White and a Black faction (see art. White and Black Guelphs in Pistoia).
In the first decade of the Trecento (the 14th century), most cities in Tuscany were in the hands of a (black) Guelph government, but with the victory of a Ghibelline force led by Ugguccione della Faggiuola and Castruccio Castracani against a Guelph coalition (from Florence, Pistoia, Siena and Prato) on August 29, 1315 in Montecatini, hope returned into the hearts of the Ghibellines.
In Pistoia, the Ghibellines (and the White Guelphs who had joined them) were allowed to return from exile. This was also the case for the condottiere Vinciguerra Panciatichi (+1322), who, together with his son Giovanni (1305-55), challenged the Guelph Cancellieri. The conflict between Guelphs and Ghibellines had now become a feud between the Cancellieri and the Panciatichi (see fig.1).
When Pistoia was occupied by Castruccio Castracani in 1325 and "liberated" by the Florentines 3 years later, the conflict resumed. In June 1346 Jacopo di Bertoni Cancellieri and Bandino di Guido di Pazzo Panciatichi were both members of the Financial Council of Pistoia and in August of 1347 Arrigo di Francesco Panciatichi and Salimbene di Loste Cancellieri were colleagues. But in February 1349 Ricciardo di Lazzaro il Vecchio (1303-78) and Giovanni di Vinciguerra Panciatichi (1305-55) were sentenced to a fine by the capitano del popolo of Pistoia for street fights and Ricciardo was even sent into exile. The Panciatichi strengthened their position, which then provoked the reactions of the Cancellieri.
Schiatta di Jacopo di Schiatti Cancellieri was convicted of insults against Arrigo di Francuccio Panciatichi and Leonello di Ridolfo Panciatichi a member of the city council was attacked and injured by members of the Cancellieri. Giovanni di Vinciguerra did not hesitate to take the necessary revenge and (with the tacit approval of the Florentines) he could increase his grip on the government.
The Florentine city council decided to station a garrison in Pistoia of 250 soldiers led by Andrea Salamoncelli from Lucca. Because Giovanni Panciatichi was not very pleased with this and because the garrison had promised to defend Pistoia at all times, including against any aggression from Florence, the Florentines contacted the exiled Ricciardo Cancellieri and sent him out with a small army to conquer Pistoia. But when Ricciardo launched a night attack in March 1351, it was successfully repelled by the garrison. The Florentines advised Giovanni Panciatichi to leave the city and came to besiege Pistoia with a force of 12,800 men and the necessary war gear such as storm towers. While Salamoncelli defected to the attackers, the garrison, reinforced by Pistoiese civilians up to about 1,500 defenders, held out for a short time, but on April 30, 1351, the city had to surrender.
The city had to accept new governmental institutions, a Florentine podestà (Filippo di Duccio Magalotti), a Florentine garrison and was now de facto under Florentine rule. Panciatichi and Cancellieri were allowed to return but had to conclude a peace truce.
The Panciatichi sought to regain the favor of the Florentine signoria as much as possible and Giovanni Novello (1355-1404), the son of Giovanni di Vinciguerra, was knighted in Florence in 1375.
By the end of the century, the problems restarted. This time, the cause of the hostilities was, just as in Florence (see art. The murder of Buondelmonte), a disputed marriage. Datina, the wealthy daughter of Stefano Guazzalotti, was engaged to Bichecco di Lesino Bracciolini, a member of the Panciatichi clan. The Cancellieri opposed to the marriage and tried to lure the girl (who was staying with her uncle) into a secret romantic meeting with Paperino di Pïero Cancellieri, in order to oblige her parents (because of the scandal) to cancel the marriage with Bichecco.
However, the plan leaked out, the meeting did not take place and the Panciatichi complained to Alberto Mangioni, the podestà from Florence, who was able to prevent a further attempted kidnapping of Datina by the Cancellieri. When Niccolò di Pantragone of the Cancellieri accused the captain of partiality, Mangioni had him arrested and sentenced to death, but Ricciardo Cancellieri il Giovane (not to be confused with Ricciardo il Vecchio) was able to convince the Florentine signoria, headed by his friend gonfaloniere Gino Capponi, to cancel that sentence (on March 15, 1401).
The Panciatichi were furious because a member of the Cancellieri had been able to escape punishment and the Cancellieri were angry because they had not been able to thwart Datina and Bichecco's marriage.
Ricciardo il Giovane, who was also suspected of having been involved in a planned attack against Giovanni Novello Panciatichi, now decided to take control of Pistoia manu militari. He had threatened to enlist the help of the Duke of Milan, Gian Galeazzo Visconti, the sworn enemy of Florence, who asked no better than to intervene. Giovanni Novello, who, like his father Giovanni, was a condottiere, received the support of the Florentine militia to resist the attacks of Ricciardo, operating from the castle of Sambucca. Pistoia remained in the hands of the Panciatichi and Ricciardo was forced to stop the hostilities when Visconti died suddenly on September 3, 1402. An armistice was signed, the Cancellieri were granted amnesty, but Pistoia came definitively under Florentine rule.
Nevertheless the latent enmity between the 2 families continued and Cosimo de' Medici il Vecchio, who had finally secured power in Florence in 1434, pursued a kind of balancing policy towards Pistoia. In 1440 Antonio Cancellieri and Gualtieri di Corrado Panciatichi were invited together in Florence to attend the election (appointment) of the Florentine capitano in Pistoia.
When in 1455 the position of power of Cosimo in Florence threatened to be compromised, riots broke out again in Pistoia (see art. Girolamo Machiavelli and the electoral fraud of Cosimo de' Medici). The bloodshed reverberated in all its intensity and the chroniclers wrote that even the women took up arms this time.
The fighting between Cancellieri and Panciatichi was now also expanding to the Pistoiese contado where their respective properties regularly fell prey to looting.
Gualtieri di Corrado Panciatichi was able to seize power in Pistoia, but when he became involved in the failed Pitti conspiracy of 1466 against Piero de' Medici il Gottoso, he fled to Lucca where he died in 1478.
During the reign of Lorenzo il Magnifico, an armistice was signed at Palazzo Medici in 1472, with the names of Domizio di Antonio Cancellieri and Niccolò Bracciolini (for the Panciatichi). That probably caused a short break and perhaps it was this Domizio who married Clemenza Panciatichi at the end of the century, but even that gesture ultimately failed to reconcile the parties.
Since 1478 the Panciatichi could again fully enjoy the Medici support. This was mainly due to the fact that Lorenzo's family had been given shelter in Pistoia in August by the Panciatichi, when the plague had broken out in Florence.
When Lorenzo's son Piero de' Medici was expelled in 1494, the Cancellieri tried to put their enemies on the defensive, but for the time being the Panciatichi held firm.
In 1499 a new director of the Pistoiese Ospedale di San Giorgio had to be elected and among the candidates were Piero Terchio, who was supported by the Panciatichi and Bernardo Nutini who could count on the backing of the Cancellieri. Even before the bishop of Pistoia, Niccolò Pandolfini, who had to decide on this, could announce his choice, Terchio (sure of his case) had already taken up residence in the hospital and when Nutini was then finally appointed, he had to step back and the Panciatichi had to endure a severe humiliation. Street fighting resumed and one of the many victims was Salimbene di Filippo Panciatichi, the man who had installed Terchio in the Ospedale di San Giorgio.
The Pandolfini were known to have drawn the card of the Cancellieri and that was also the case for many other Florentine families such as the Vespucci, the Ridolfi, the Rucellai, the Pazzi and the Nerli. They were connected to the Cancellieri through marriages or were simply anti-Medici and therefore pro-Cancellieri-minded.
The Panciatichi naturally received the support of the Florentine branch of their family and also of the Soderini, the Guicciardini and the Salviati. Many members of all these Florentine families had once been capitano or podestà in Pistoia and had experienced the problems up close and felt involved.
In the summer of the year 1500, hostilities reached a climax again when the Pistoiese Cancellieri, were able to occupy half of the city with the help of troops from Bologna. In the meantime, the city councilors of Florence spent the entire month of August haggling heavily over whether or not to intervene and send troops. Giovanni Bentivoglio of Bologna was asked to withdraw his troops and eventually a Florentine army of barely a few hundred soldiers was sent to Pistoia to restore calm.
The leaders of both parties had to appear before the Florentine signoria and all the armed men had to leave Pistoia. But as soon as Florentine’s small army had withdrawn, the arson and massacres began again. The Cancellieri were now also appealing to the mob, always very happy to get involved in violent actions, and could take control of the city. Some members of the Panciatichi family decided to leave Pistoia and sought refuge with their relatives in Florence or moved to Città di Castello, where the friendly Vitelli family was in power.
The government of the Florentine republic had thus been unable to control the matter and in early 1501 Niccolò Machiavelli, the secretary of the 2nd Florentine chancellery, was sent to Pistoia to put things in order. On his advice, all important governmental positions were now taken over by Florentines. Machiavelli had in his writings denounced the laxity of his own government in connection with the problems in Pistoia and advocated a forceful approach instead of pitting both parties against each other for years. In his Il Principe he wrote that " Cesare Borgia was much more merciful than the people (the government) of Florence, who, for fear of being considered as cruel, allowed Pistoia to be destroyed". In his De Rebus Pistoriensibus he stated that "if the Pistoiese citizens were unable to resolve the conflict themselves, the (leaders of) both parties (ca. 150) should be imprisoned, expelled or killed".
With the return of the Medici in 1512, the Panciatichi were once again in favor; Giuliano de' Medici (Nemours) and Lorenzo de' Medici (Urbino) were guests of Pistoia's leader Gualtieri di Antonio Panciatichi who could also count on the protection of the Medici popes Leo X and Clement VII.
When riots broke out again, Francesco di Giuliano de' Medici (from the branch of Giovenco) was sent to Pistoia in 1515 as Florentine commissioner to introduce a peace truce for the umpteenth time.
But that didn't last long either, and in 1524 Niccolò di Piero Capponi was ordered by Cardinal Silvio Passerini, who ruled Florence on behalf of Pope Clement VII, to make another attempt: he was able to convince the Panciatichi to let the exiled Cancellieri back into the city and managed to silence the weapons for the time being.
In 1527 the republic was proclaimed again in Florence and the Medici were expelled for the 2nd time. Since people in Pistoia were very worried about the advance of the imperial army that was on its way to Rome, Baccio Tonti (of the Cancellieri) and Niccolò Bracciolini (of the Panciatichi) were sent together to Florence to discuss the situation. But their mutual problems prevailed and during a fierce controversy Bracciolini had killed his companion. The murder of Tonti naturally caused tempers in Pistoia to flare up again and produced inevitable violence. The Florentine city government did not intervene and in divided Pistoia the Panciatichi and their supporters sought rapprochement with the Medici, who were planning to regain control of Florence.
This rapprochement took concrete forms when in September 1529 the imperial and papal troops advanced on Florence and Gualtieri di Antonio Panciatichi had joined the besiegers with his own force.
The commander of the Florentine republic, Francesco Ferrucci, could count on the help of Cancellieri partisans during his military operations in the contado of Pistoia. But after Ferrucci's defeat at Gavinana (July 31, 1530), followed by the taking of Florence, the Cancellieri had to flee and Gualtieri Panciatichi was lord and master in Pistoia. In his Villa della Magia, he was the host of the brand new Duke of Florence, Alessandro de' Medici in 1533 and his father-in-law Emperor Charles V in 1536.
When Alessandro was murdered in January 1537, the Cancellieri joined the opponents of the new Duke Cosimo, but that was the wrong choice. Thanks to the treacherous intervention of Niccolò Bracciolini, who managed to deceive the Florentine exiles led by Filippo Strozzi, Cosimo was able to win his battle at Montemurlo (see art The death of Filippo Strozzi, murder or suicide?). The Panciatichi retained their power in Pistoia and Cosimo's confidant Luigi di Piero Guicciardini, the brother of historian Francesco, became his special envoy in 1537.
During the wedding ceremonies of Duke Cosimo with Eleanor of Toledo in 1539, when all the policy makers of Pistoia were in Florence, the Cancellieri tried again to seize power in their city by force of arms. That was the last battle between the two families, with the Cancellieri on the losing side. They were dealt with harshly by Cosimo and countless arrests, confiscations and massacres were inevitable, in which Niccolò Bracciolini the capo of the Panciatichi clan was the undisputed ringleader.
The Cancellieri were withdrawn into the contado and Cosimo I gave the Panciatichi the (obligatory) advice to settle in Florence. By doing so he had removed the main cause of violence in Pistoia.
Pistoia was now under his complete authority and by annexing it to Tuscany around the middle of the Cinquecento, (see fig. 2) the civil wars that had lasted almost 300 years and in which at least 3,000 people were killed and 2,000 buildings destroyed finally came to an end.
Literatuur:
Adams, J. The Works of John Adams, vol.5. Boston, 1865.
Cipriani, A. Quando Pistoia era una cavalla selvaggia e Firenze finì per domarla.
(Pistoia Sette, juli 2020).
Ciucciovino, C. La Cronaca del Trecento Italiano 1351-75. Vol.III (2013).
Connell, W. Florentine Tuscany Structures and Practices of Power. Cambridge, 2000.
Idem I fautori delle parti. Citizen interest and the treatment of
a subject town c.1500 Academia.edu
Damiani, R. Condottieri di Ventura (Ricciardo Cancellieri, nov. 2012).
Idem Condottieri di Ventura (Vinciguerra Panciatichi, nov. 2012).
Herlihy, D. Medieval and Renaissance Pistoia. New Haven, 1967.
Kleinhenz, C. Medieval Italy. An Enyclopedia. Abington, 2004.
Passerini, L. Genealogia e storia della famiglia Panciatichi. Firenze, 1858.
Van Laerhoven, J. Cosimo I. De eerste Medici-groothertog en stichter van de Toscaanse staat
(1519-74). Herk-de-Stad, 2011.
De Medici en hun relaties met de andere Florentijnse families
in de 15de en 16de eeuw, dl. 2. Herk-de-Stad, 2015.
zie art. De dood van Filippo Strozzi, moord of zelfmoord?
zie art. De moord op Buondelmonte en de oorlog tussen Welfen
en Ghibellijnen in Firenze.
zie art. Francesco Ferrucci, van boekhouder tot legerleider.
zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude van
Cosimo de’ Medici.
Vannini, L. Firenze e Pistoia. Governo del territorio e fazioni cittadine (Research Gate)
Unger, M. Machiavelli. Een biografie. Antwerpen, 2011.