Cosimo de' Medici's verbanning en terugkeer (1433-34)

Cosimo de’ Medici’s verbanning en terugkeer (1433-34) 

Van in het begin van de 15de eeuw waren er in Firenze strubbelingen  aan de gang tussen de familie van de Albizzi (de “oude rijken”) en de familie van de Medici (de “nieuwe rijken”). Na een periode van “koude oorlog” tussen Giovanni di Bicci de’ Medici en Maso degli Albizzi was het aanslepend conflict in 1433 tot een machtsstrijd geëscaleerd tussen hun beider zonen Cosimo en Rinaldo.
Rinaldo degli Albizzi, die met lede ogen het financieel succes en de stijging van Cosimo’s populariteit had moeten aanzien, beschuldigde de Medici er van om de macht te willen grijpen in Firenze. Dat was niet onterecht, maar Albizzi had zelf ook niets anders op het oog gehad. Cosimo had vooral kritiek geuit op het militaire wanbeleid van Rinaldo dat de Florentijnse stadskas onnoemelijk veel geld gekost had. Toen begin mei 1433 de deuren van Cosimo’s woning met bloed besmeurd werden door Albizzi-aanhangers was hij met zijn gezin naar zijn landgoed van il Trebbio getrokken waar hij de situatie van op afstand bleef observeren. Rinaldo zag zijn kans schoon en ging over tot de actie.

Cosimo’s verbanning en de balìa van 1433:

Toen op 1 september 1433 de nieuw gekozen signoria van start ging had Rinaldo degli Albizzi er voor gezorgd dat hij 6 van de 9 magistraten, meestal door omkoping of onder druk, op zijn hand gekregen had. Op initiatief van gonfaloniere Bernardo Guadagni werd er een balìa geïnstalleerd die Cosimo moest bestraffen voor hoogverraad, tirannie en corruptie. De signoria van september en oktober 1433 bestond verder uit Mariotto di Niccolò Baldovinetti, Bartolommeo di Bartolommeo Spini, Giovanni di Matteo dello Scelto, Donato di Cristofano Sannini, Jacopo di Giorgio Berlinghieri, Corso dei Corsi, Jacopo di Giovanni Luti (een schoenmaker) en Piero di Marco Marchi (een cafébaas). Van de laatste 2 geciteerde priori kan men veronderstellen dat zij (als kleine gildeleden) niet direct vijandig stonden tegenover Cosimo,  maar toch is geen enkele van hun 9 namen nog terug te vinden in de Tre Maggiori (de signoria, de raad van 12 en de raad van 16) van de volgende jaren...

Om Cosimo te laten veroordelen moest deze signoria dan een balìa samenroepen. Balìa betekent letterlijk “macht” “, maar het was ook een tijdelijke urgentieraad die besluiten kon uitvaardigen die de signoria alleen niet kon nemen. De samenstelling van zo’n balìa (bij lottrekking) gebeurde wel onder toezicht van de signoria (zij deden de screening) en moest bekrachtigd worden door het volk in een parlamento. Die volksraadpleging vond plaats op 9 september op de Piazza della Signoria onder het waakzaam oog van Rinaldo’s bondgenoot, Francesco Guidi, de graaf van Poppi en een 100-tal van zijn soldaten .
Cosimo was reeds op 7 september gesommeerd op het Palazzo dei Priori (Palazzo Vecchio), waar hij gearresteerd werd en opgesloten in de toren (zie art. De gevangene van het alberghetto). Op 28 september werd hij veroordeeld tot een verbanning voor 10 jaar naar Padua en enkele dagen later verliet hij met enkele getrouwen de stad (zie fig.1).

Fig.1 Verbanning van Cosimo (G. Vasari, Sala di Cosimo il Vecchio, Palazzo Vecchio).

In de balìa van 1433 zetelden er 224 mannen (de 16 gonfalonieri di compagnia incluis) die moesten beslissen op welke manier Cosimo ging bestraft worden voor zijn “misdaden”. Rinaldo en 4 leden van de Otto di Guardia (de 8 van de Veiligheid) eisten de doodstraf, terwijl anderen hem “enkel maar” wensten te verbannen. Deze balìa moest zich dus niet meer uitspreken over schuld of onschuld maar over de strafmaat.

Er zijn geen details van de vergaderingen bekend, maar van de ca. 55 leden van de kleine gilden kon verwacht worden dat zij voor de popolano (volksgezinde) Cosimo niet de zwaarste straf zouden eisen. Van de gevestigde families behoorde een grote meerderheid tot het netwerk van de Albizzi, met als voornaamste kopstukken Rinaldo zelf, Niccolò di Donato Barbadoro en Ridolfo di Bonifazio Peruzzi.  Van diegenen die in 1433 gezeteld hadden en in 1434 na Cosimo’s terugkeer verbannen werden kan men zeker zijn dat zij aan de kant van de Albizzi stonden. Zij behoorden onder meer tot de families Castellani, Ardinghelli, Belfredelli, Strozzi, Peruzzi, Guasconi, Rondinelli, Brancacci, Guadagni en Baldovinetti.

Er hadden echter ook nog heel wat aanhangers van Cosimo zitting in de balìa van 1433 zoals Giovanni di Buoninsegna Machiavelli, Giovanni di Mico Capponi, Pïero di Luigi Guicciardini en Giovanni di Francesco Pitti. Hun inbreng en die van de kleine gildeleden (die verondersteld werden aan de kant van Cosimo te staan) kon bewerkstelligen dat Cosimo “slechts” veroordeeld werd tot een verbanning van 10 jaar naar Padua en niet tot de doodstraf. Samen met hem mochten nog 7 andere leden van de Medici-familie vertrekken (Lorenzo di Giovanni, Averardo di Francesco, Giuliano di Averardo, Bernardo en Gregorio di Alamanno, Vanni di Andrea en Orlando di Guccio) en enkele leden van bevriende families zoals de Acciaiuoli, de Cavalcanti, de Bardi en de Pucci.
Wie ook voor de balìa van 1433  aangezocht werd als gonfaloniere di compagnia was, tot zijn eigen verbazing,  Nicola di Vieri de’ Medici, wegens de zeer geapprecieerde verdiensten van zijn vader voor de republiek (zie art. Vieri de’ Medici) in 1393.  In de balìa van 1434 werd hij voor het stadskwartier van San Giovanni vervangen door Bernadetto di Antonio de’ Medici, die ook niet tot de tak van Cosimo behoorde. en die toen nog één van de weinige kopstukken van de familie was die niet verbannen was.. Bernadetto had de republiek en de Albizzi verscheidene diensten bewezen en Rinaldo had gehoopt om hem aan zijn kant te krijgen, maar dat is ijdele hoop gebleken (zie art. Bernadetto de’ Medici).

Cosimo’s terugkeer en de balìa van 1434:

Toen de Florentijnen niet meer tevreden waren met het bewind van Albizzi gingen er stemmen op om Cosimo te laten terugkeren. Rinaldo had af te rekenen met enkele tegenslagen: een Florentijns leger was in de zomer van  1434 door de Milanezen in de buurt van Imola verslagen en het ging niet goed met de financiële situatie in Firenze. Dat laatste had ook te maken met het feit dat Cosimo de stadskas niet meer op tijd en stond kon bijspringen. Die “leningen”, die echter nooit moesten terugbetaald worden, waren voor Rinaldo het bewijs geweest dat Cosimo door corruptie de alleenheerschappij wilde veroveren in de republiek.
De Medici-bankier had er ook voor gezorgd dat zijn eigen business gedurende zijn ballingschap bleef draaien; het filiaal van Venetië (waar Giovanni di Adoardo Portinari toen manager was) maakte nog steeds grote winsten, zodat de bedoeling van Rinaldo om de Medici financieel onderuit te halen compleet mislukte. Cosimo had ook het grootste deel van zijn fortuin veilig gesteld door grote sommen van zijn Florentijnse bank naar andere filialen te laten overbrengen en fondsen aan kloosters (San Marco en San Miniato) in bewaring te geven. De obligaties van de Monte (de staatskas), had hij doorverkocht aan het Romeinse bankfiliaal.

Tijdens zijn verbanning bleven er in Firenze nog vele familieleden en bevriende families ijverig contacten onderhouden met de sluwe bankier, die zich voorlopig gedeisd hielden, maar geduldig aan het wachten waren om in te grijpen op het juiste moment. Cosimo was perfect op de hoogte van wat er in Firenze gebeurde. Toen zijn aanhangers hadden voorgesteld om hem met de hulp van Milanese troepen terug aan de macht te brengen had hij dat echter geweigerd met het gevolg dat zijn populariteit bij de Florentijnen opnieuw gestegen was. Hij verklaarde dat hij enkel op uitnodiging van de signoria aan een terugkeer zou denken. Die terugkeer van Cosimo was dus een combinatie van inzicht, planning, geluk en toeval.

Met het aantreden van een nieuwe signoria op 1 september 1434 (die bij loting was verkozen en een meerderheid van Medici-aanhangers telde omdat Rinaldo domweg vergeten was hun namen uit de beurzen te laten verwijderen) besloten leden van o.a. de families Guicciardini, Capponi, Pitti, Alessandri, Giugni en Serragli om er bij de nieuwe signoria op aan te dringen om een balìa samen te roepen die Cosimo onmiddellijk moest laten terugkeren.
Die signoria bestond uit gonfaloniere Niccolò di Cocco Donati, Giovanni di Mico Capponi, Luca di Buonaccorso Pitti, Tommaso di Antonio Redditi, Simone di Francesco Guiducci, Neri di Domenico Scodellari, Baldassare di Antonio di Santi Chiarucci, Fabiano di Antonio Martini (een slager) en Piero di Dino Peri (een lederbewerker). Cosimo schrijft in zijn Riccordi dat zij hem allemaal goed gezind waren en het was dan ook geen verrassing dat zijzelf of hun familieleden tijdens de volgende jaren geregeld verschenen in de lijsten van de Tre Maggiori als prior, lid van de 12 of van de 16.

Toen Rinaldo degli Albizzi begin september besefte wat er aan het gebeuren was had hij aan de uittredende gonfaloniere Donato di Piero Velluti de opdracht gegeven om de verkiezing van de signoria te laten overdoen, maar dat idee stuitte op hevig verzet in de andere raden. Velluti werd achteraf opgesloten in de Stinche en verbannen.
De nieuwe signoria organiseerde vervolgens een parlamento en er werd op 28 september 1434 een balìa geïnstalleerd die besliste om Cosimo terug te roepen. Rinaldo had nog geprobeerd om met zijn persoonlijk legertje het Palazzo dei Signori te bezetten, maar Palla Strozzi had hem daarvan doen afzien uit angst voor een bloedige confrontatie met de honderden Medici-militieleden uit de Mugello die onder leiding van Papi de’ Medici naar Firenze waren opgerukt en de piazza bezet hadden. Het was niet de eerste en ook niet de laatste keer dat een parlamento onder de “bescherming” van militairen kon plaats vinden.
Op 6 oktober deed Cosimo zijn triomfantelijke intrede in Firenze (zie fig.2). Vasari laat hem terugkeren op hetzelfde paard waarmee hij vertrokken was en heeft in het ontvangstcomité zeer waarschijnlijk gonfaloniere Niccolò di Coco (met de rode mazzocchio) en Palla Strozzi (naast hem) afgebeeld.

Fig. 2 De terugkeer van Cosimo (G. Vasari, Sala di Cosimo il Vecchio, Palazzo Vecchio)

De balìa van 1434 bestond in totaal uit 356 mannen waarvan er een 70-tal lid waren van een kleine gilde. Men zou kunnen denken dat er een volledig nieuwe lijst met namen werd opgesteld, maar in de balìa van 1434 zetelden nog ca.50 leden van de traditionele families en een 10-tal leden van de kleine gilden uit de balìa van 1433. Men had dus de bestaande lijsten gebruikt, maar aangevuld met de namen van een reeks nieuwe (Medici-gezinde) kandidaten. Na de lottrekking (al of niet gemanipuleerd) waren er dus ook nog tegenstanders van Cosimo uit de beurzen gekomen: mannen zoals Palla Strozzi, Guido di Soletti Baldovinetti, Zanobi di Jacopo Guasconi, Antonio di Lionardo Raffacani, Donato di Piero Velluti en Felice Brancacci, die achteraf verbannen zijn geworden. Dat Rinaldo degli Albizzi niet meer in de balìa van 1434 zetelde, maar zijn broer Luca (die een goede vriend was van Cosimo) wel, was natuurlijk geen toeval …

Door het fors optrekken van het aantal (nieuwe en Medici-gezinde) leden van de balìa in 1434 wilde Cosimo’s aanhang er zeker van zijn dat zijn terugkeer door een grote meerderheid werd goedgekeurd. Samen met leden van de traditioneel Medici-gezinde families zoals de Ricci, de dell’Antella, de Quaratesi en de Dafilicaia deden nu ook vertegenwoordigers van o.a. de families Lanfredini, Galluzzi, Ciuti, Vernaccia, Buonvanni en Lapi hun intrede.
Hun aanwezigheid in de Tre Maggiori van 1435 en volgende jaren was een beloning voor hun loyauteit. Wie toen een plaatsje kreeg in de signoria, de raad van 12 of de raad van 16, behoorde tot de “partij” van de Medici. Van in 1435 had Cosimo ook een aantal nieuwkomers (bevriende families die voor het eerst in de Tre Maggiori zetelden of die heropgevist waren na een lange periode van politieke afwezigheid) ingeschakeld zoals de Piaciti, Sostegni, Bancozzi, Dellatosa, Bonsi, Giorgi, Albergotti, Spina, Franzesi, Antinori, Covoni en Tedaldi. Dat was trouwens ook het geval voor de leden van de kleine gilden. Naar het voorbeeld van de traditionele families waren er ook dynastieën van slagers (de Bramanti), koperslagers (de Corsellini) en sleutelmakers (de Migliorotti) ontstaan die actief betrokken waren bij het Florentijnse politieke gebeuren. Behoudens enkele uitzonderingen hadden de kleine gildeleden (de artefici) meestal de kant van Cosimo gekozen.

De balìa van 1434 had behalve het bewerkstelligen van de terugkeer van Cosimo ook de verbanningen uitgesproken van zijn tegenstanders. Van de meer dan 70 bannelingen kwamen er slechts 5 uit de kleine gilden (zij waren immers van nature uit aanhangers van de popolani) en de overige slachtoffers behoorden tot de grote traditionele families die in 1433 de “verkeerde keuze” gemaakt hadden. Van de Albizzi werden enkel Rinaldo en zijn zoon Ormanno weggestuurd. Het zwaarst getroffen waren de Bardi (5) de Castellani (5), de Peruzzi (5) en de Strozzi (4). (zie art. De verbanningen in Firenze van 1434).
Palla Strozzi, die aanvankelijk aan de kant van Rinaldo stond, had in de balìa van 1433 voor Cosimo’s verbanning in plaats van zijn doodstraf gepleit. Strozzi’s verbanning was voor enkele kroniekschrijvers het bewijs dat Cosimo van de gelegenheid gebruik gemaakt had om niet enkel politieke tegenstanders maar vooral economische concurrenten opzij te schuiven.

Cosimo il Vecchio had zijn lesje geleerd; terwijl de balìa van 1433 nog een poging geweest was om het oude republikeinse regime te redden was de balìa van 1434 een middel geworden om een nieuw regime te introduceren. Met het steeds hernieuwen van de balie in de volgende jaren kon Cosimo zijn macht definitief consolideren (zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude van Cosimo de’ Medici) en de ongekroonde koning van Firenze worden.

JVL

Cosimo de’ Medici’s exile and return (1433-34)

From the beginning of the  15th century, there were struggles going on in Florence between the family of the Albizzi (the "old aristocracy") and the family of the Medici (the "new aristocracy"). After a period of cold war between Giovanni di Bicci de' Medici and Maso degli Albizzi, the protracted conflict had escalated into a power struggle in 1433 between their two sons Cosimo and Rinaldo.
Rinaldo degli Albizzi, who had been saddened to see the financial success and rise of Cosimo's popularity, accused the Medici of wanting to seize power in Florence. That was not unjustified, but Albizzi himself had nothing else in mind. Cosimo had mainly criticized Rinaldo's military mismanagement that had cost the Florentine city treasury an untold amount of money. When the doors of Palazzo Medici were smeared with blood by Albizzi supporters in early May 1433, Cosimo and his family had moved to his estate of il Trebbio where he continued to observe the situation from a distance. Rinaldo saw his chance and proceeded to the action.

Cosimo's exile and the balìa of 1433:

When the newly elected signoria took office on September 1, 1433, Rinaldo degli Albizzi had ensured that he had 6 of the 9 magistrates, mostly by bribery or under pressure, on his hand. On the initiative of gonfaloniere Bernardo Guadagni a balía was installed to condemn Cosimo for high treason, tyranny and corruption.  The signoria of September and October 1433 also consisted of Mariotto di Niccolò Baldovinetti, Bartolommeo di Bartolommeo Spini, Giovanni di Matteo dello Scelto, Donato di Cristofano Sannini, Jacopo di Giorgio Berlinghiei, Corso dei Corsi, Jacopo di Giovanni Luti (a shoemaker) and Piero di Marco Marchi (a café owner).  Of the last 2 , one can assume that they (as small guild members) were not directly hostile to Cosimo, but nevertheless none of the 9 names can still be found in the lists of Tre Maggiori (the signoria, the council of 12 and the council of 16) of the following years...

In order to have Cosimo convicted, this signoria then had convened a balìaBalìa literally means "power", but it was also a temporary emergency council that could issue decisions that the signoria alone could not take. The composition (by drawing lots) was supervised by the signoria (they did the screening) and had to be ratified by the people in a parlamento.  That plebiscite took place in Piazza della Signoria on September 9 under the watchful eye of Rinaldo's ally, Francesco Guidi, the Count of Poppi and some 100 of his soldiers.
Cosimo had already been summoned to the Palazzo dei Priori (Palazzo Vecchio) on September 7, where he was arrested and imprisoned in the tower (see art. The prisoner of the alberghetto). On September 28, he was sentenced to exile for 10 years to Padua and a few days later he left the city with some faithful (see fig.1).

The balìa of 1433 was composed of 224 men (including the 16 gonfalonieri di compagnia) who had to decide how Cosimo was going to be punished for his "crimes". Rinaldo and 4 members of the Otto di Guardia (the 8 of the Security) demanded the death penalty, while others "only" wanted to ban him. So this balìa had to no longer pronounce itself on guilt or innocence but on the penalty.
No details of the meetings are known, but the ca. 55 members of the small guilds could be expected not to demand the heaviest punishment for Cosimo the popolano (a member of the people’s party). Of the established families, a large majority belonged to the Albizzi network, with the main leaders being Rinaldo himself, Niccolò di Donato Barbadoro and Ridolfo di Bonifazio Peruzzi.  Of those men who had seated in 1433 and were exiled in 1434, one can be sure that they were on Albizzi’s side. They were members of the Castellani, Ardinghelli, Belfredelli, Strozzi, Peruzzi, Guasconi, Rondinelli, Brancacci, Guadagni and Baldovinetti.

However, there were also many supporters of Cosimo present in the balìa of 1433 such as Giovanni di Buoninsegna Machiavelli, Giovanni di Mico Capponi, Pïero di Luigi Guicciardini and Giovanni di Francesco Pitti.  Their input and that of the small guild members (who were supposed to be on Cosimo's side) could ensure that Cosimo was "only" sentenced to a 10-year exile to Padua and not to the death penalty.  Together with him, 7 other members of the Medici family were forced to leave; Lorenzo di Giovanni, Averardo di Francesco, Giuliano di Averardo, Bernardo and Gregorio di Alamanno, Vanni di Andrea and Orlando di Guccio and some members of befriended families such as the Acciaiuoli, Cavalcanti, Bardi and Pucci.

To his own surprise, gonfaloniere di compagnia Nicola di Vieri de' Medici, was also summoned for the balìa, because of the much appreciated merits of his father for the republic (see art on Vieri de' Medici) in 1393.  In the 1434 balía he was replaced for the city quarter of San Giovanni by Bernadetto di Antonio de' Medici, who also did not belong to the branch of Cosimo and one of the few leaders of the family at that moment who was not exiled. Bernadetto had rendered various services to the republic and the Albizzi, and Rinaldo had hoped to get him on his side, but that has proved to be in vain (see art. Bernadetto de' Medici)..

Cosimo's return and the balìa of 1434:

When the Florentines were no longer satisfied with Albizzi's rule, there were calls for Cosimo to return.  Rinaldo had to deal with some setbacks: a Florentine army had been defeated by the Milanese near Imola in the summer of 1434 and the financial situation in Florence was not going well. This also had to do with the fact that the exiled Cosimo could no longer give the city his financial support. Those so called loans, which never had to be repaid, had been proof to Rinaldo that Cosimo wanted to conquer sole rule in the republic through corruption.
The Medici banker had also ensured that his own business continued to run throughout his exile; the Venice branch (where Giovanni di Adoardo Portinari was manager at the time) was still making big profits, so Rinaldo's intention to bring down the Medici financially failed completely. Cosimo had also secured most of his fortune by having large sums transferred from his Florentine bank to other branches and depositing funds to monasteries (San Marco and San Miniato). The bonds of the Monte (the Florentine treasury), were sold to the Roman bank branch.

During his exile, many relatives and befriended families in Florence continued to maintain diligent contacts with the shrewd banker. They kept a low profile for the time being, but were patiently waiting to intervene at the right time. Cosimo was perfectly aware of what was happening in Florence. However, when his supporters had proposed to bring him back to power with the help of Milanese troops, he had refused, with the result that his popularity with the Florentines had risen again. He stated that he would only think of a return at the invitation of the signoria.
Cosimo's return was a combination of insight, planning, luck and chance.

After the election by lot of a new signoria on September 1, 1434 (with a majority of Medici supporters because Rinaldo had simply forgotten to have their names removed from the bags), members of the Guicciardini, Capponi, Pitti, Alessandri, Giugni and Serragli families decided to urge the new signoria to install a balìa  that had to proclame Cosimo’s immediate return.
In that new signoria seated gonfaloniere Niccolò di Cocco Donati, Giovanni di Mico Capponi, Luca di Buonaccorso Pitti, Tommaso di Antonio Redditi, Simone di Francesco Guiducci, Neri di Domenico Scodellari, Baldassare di Antonio di Santi Chiarucci, Fabiano di Antonio Martini (a butcher) and Piero di Dino Peri (a leather worker).  Cosimo writes in his Riccordi that they were all well disposed towards him and it was therefore no surprise that in the following years they, themselves or their relatives, appeared in the lists of the Tre Maggiori as prior, member of the 12 or of the 16.

When Rinaldo  realized what was happening, he had instructed the outgoing gonfaloniere Donato di Piero Velluti to have the election of the signoria redone, but that idea met with fierce resistance in the other councils. Velluti was later imprisoned in the Stinche and exiled.
The new signoria then organized a parlamento and on September 28, 1434, a balìa was installed which decided to recall Cosimo. Rinaldo had tried to occupy the Palazzo dei Signori with his personal army, but Palla Strozzi had made him refrain from doing so for fear of a bloody confrontation with the hundreds of Medici militiamen from the Mugello who had advanced to Florence under the leadership of Papi de' Medici and occupied the piazza. It was not the first nor the last time that a parlamento could take place under military "protection".

On October 6, Cosimo made his triumphant entry into Florence (see fig. 2). Vasari lets him return on the same horse with which he left and most likely  depicted gonfaloniere Niccolò di Coco (with the red mazzocchio) and Palla Strozzi (next to him) in the reception committee.

The balìa of 1434 consisted of a total of 356 men of which were ca.70 member of a small guild. One might think that a completely new list of names was drawn up, but in the balìa of 1434 still ca.50 members of the traditional families and ca.10 members of the small guilds from the 1433 balìa had their seat.
So the existing lists were supplemented with the names of a series of new (Medici-minded) candidates. After the draw (manipulated or not) the names of many opponents of Cosimo came out of the bags: men such as Palla Strozzi, Guido di Soletti Baldovinetti, Zanobi di Jacopo Guasconi, Antonio di Lionardo Raffacani, Donato di Piero Velluti and Felice Brancacci, who were subsequently banned. The fact that Rinaldo degli Albizzi’s seat in the balìa of 1434 was taken by his brother Luca (a good friend of Cosimo) , was no coincidence.…

By significantly increasing the number of (new and Medici-minded) members of the 1434 balìa, Cosimo's supporters wanted to be sure that his return was approved by a large majority. Together with members of the traditional Medici-minded families such as the Ricci, the dell'Antella, the Quaratesi and the Dafilicaia, also representatives of the Lanfredini, Galluzzi, Ciuti, Vernaccia, Buonvanni and Lapi families made their appearance.
Their presence in the Tre Maggiori of 1435 and subsequent years was a reward for their loyalty. Whoever then got a place in the signoria, the council of 12 or the council of 16, belonged to the "party" of the Medici. From 1435, Cosimo had also engaged a number of newcomers (befriended families who were in the Tre Maggiori for the first time or who had been retrieved after a long period of political absence) such as the Piaciti, Sostegni, Bancozzi, Dellatosa, Bonsi, Giorgi, Albergotti, Spina, Franzesi, Antinori, Covoni and Tedaldi. This was also the case for the members of the small guilds. Following the example of the traditional families, dynasties of butchers (the Bramanti), coppersmiths (the Corsellini) and key makers (the Migliorotti) were also actively involved in Florentine political events.  With a few exceptions, the small guild members (the artefici) had usually sided with Cosimo.

 The balìa of 1434 had not only provided for the return of Cosimo but had also pronounced the banishments of his opponents. Of the more than 70 exiles, only 5 came from the small guilds (by nature followers of the popolani) and the remaining expelled belonged to the large traditional families that had made the "wrong choice" in 1433. The hardest hit were the Peruzzi (5), the Bardi (5), the Castellani (5) and the Strozzi (4). Of the Albizzi, only Rinaldo and his son Ormanno were sent away (see art. Florence and the exiles in 1434). Palla Strozzi, who was initially on Rinaldo's side, had pleaded in 1433 for Cosimo's exile instead of his death penalty.  Nevertheless Strozzi was banned in 1434 and that was proof to some chroniclers  that Cosimo had taken the opportunity to eliminate not only political opponents but especially economic competitors.

Cosimo il Vecchio had learned his lesson; while the balìa of 1433 had been an attempt  to save the old republican regime, the balìa of 1434 had become a means of introducing a new regime. With the renewing of the balie during the following years, Cosimo could definitively consolidate his power (see art. Girolamo Machiavelli and the electoral fraud of Cosimo de' Medici) and become the uncrowned king of Florence.

Literatuur:

Burr Litchfield, R.       Lijsten van de Tre Maggiori (1282-1532)  
                                       Tratte Search Interface      (brown.edu)
Bicchierai, M.              Guidi, Francesco. In: Dizionario biografico, vol.61 (2004).         
Cavalcanti, G.              Istorie fiorentine scritte, vol.1.                                               
                                       Istorie fiorentine scritte da Giovanni Cavalcanti - Google Boeken
D’Addario, A.              Albizzi, Rinaldo. In: Dizionario biografico, vol.2 (1960).
De Roover, R.              The Rise and Decline of the Medici Bank. Cambridge, 1963.
Kent, D.                       Medici, Cosimo de’. In: Dizionario biografico, vol.73 (2009).
Kent, D.                       The Rise of the Medici Faction in Florence.  Oxford, 1978.
Santi, S.                       Cosimo de’ Medici. Firenze, 2008.
Strathern, P.                 The Medici. Godfathers of the Renaissance.  Londen, 2003.
Van Laerhoven, J.        De opkomst van de familie de’ Medici in de Florentijnse republiek
                                      (1150-1469). Herk-de-Stad, 2012.
zie art. Bernadetto de’ Medici, bondgenoot van de Albizzi of spion van Cosimo?
                                    zie art. Firenze en de verbanningen van 1434.
                                    zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude van
                                     Cosimo de’ Medici.
                                    zie art. De gevangene van het alberghetto
Zaccaria, R.                 Medici, Nicola de’   In: Dizionario biografico, vol. 73 (2009).