Lorenzo de’ Medici, Mehmet de Veroveraar, prins Djem, sultan Qaitbay en de giraf.
Lorenzo de’ Medici, Mehmet de Veroveraar, prins Djem, sultan Qaitbay en de giraf.
Ondanks het feit dat katholiek Europa de moslimheersers van het Midden-Oosten in de periode van de Renaissance nog altijd beschouwde als ongelovige en wreedaardige vijanden die het christendom wilden ten gronde richten, kon het gebeuren dat omwille van economische en politieke motieven de godsdienstige tegenstellingen ter zijde gelegd werden. De Venetianen en de Genuezen hadden reeds lang handelscontacten in de Levant en ook de Florentijnen hadden in 1422 Carlo Federighi en Felice Brancacci (de opdrachtgever van de gelijknamige kapel) naar de sultan van Cairo gestuurd met het oog op het aanknopen van diplomatieke en commerciële contacten. Een Mammelukken-dynastie regeerde vanaf 1250 over Egypte dat een buurland en vijand was van het in 1299 gestichte Ottomaanse sultanaat dat in de loop van de 14de en 15de eeuw geleidelijk aan het voormalige Byzantijnse rijk veroverd had. Tijdens de 2de Venetiaans-Ottomaanse oorlog (1463-79) hadden de Florentijnen (de toenmalige vijanden van Venetië) uitzonderlijke handelsvoorwaarden gekregen van sultan Mehmet II, de veroveraar van Constantinopel (Istamboel) in 1453.
In Pera, een stadsdeel van Istamboel waar niet-moslims woonden, was toen ook een Florentijnse kolonie gevestigd. Na tussenkomst van de plaatselijke consul kon één van de moordenaars van de Pazzi-aanslag (april 1478), Bernardo Bandini Baroncelli, door sultan Mehmet II aan Firenze uitgeleverd worden. Lorenzo de’ Medici gaf aan zijn neef Antonio de’ Medici de opdracht om Baroncelli in hechtenis te gaan nemen en liet hem bij zijn terugkeer op 29 december 1479 ophangen in het Bargello.
Bij wijze van bedanking liet Lorenzo in 1480 een bronzen medaille met het portret van Mehmet slaan, waarmee hij hem in feite erkende als legitiem heerser van Constantinopel en erfgenaam van het Byzantijnse rijk (zie fig. 1).
De expansiedrang van Mehmet was echter nog lang niet gestild want na zijn verovering van Anatolië, Walachije, de Krim en de Balkan had hij in augustus 1480 een raid laten uitvoeren op het Zuid-Italiaanse Otranto waarbij 800 inwoners (die hun geloof niet wilden opgeven) gedood werden. Koning Ferrante van Napels kon (met Florentijnse geldelijke steun) Otranto bevrijden en Paus Sixtus IV riep in paniek op tot een nieuwe kruistocht. Terwijl de kruistochten van de vorige eeuwen er op gericht waren om de christenen en de heilige plaatsen in het Midden-Oosten te beschermen, kwam het er nu op aan om de Turkse opmars in de Middellandse Zee een halt toe te roepen.
Die dreiging nam echter voorlopig een einde toen er na het overlijden van Mehmet II op 3 mei 1481 een opvolgingsstrijd uitgebroken was in het Ottomaanse rijk tussen zijn zonen Beyezid II (Bajazet, 1447-1512) en Djem (Cem of Zizim, 1459-95) en het dientengevolge tot een gewapend conflict gekomen was tussen de Mammellukse en de Ottomaanse buurstaten. Prins Djem (een zoon van Mehmet en een concubine) trok aan het kortste eind in de Slag bij Yenisehir (19 juni 1481) en was door de hem gunstig gezinde Abu Al-Nasar Sayf ad-Din Qaitbay (Kait-bay), de Mammellukse sultan van Egypte (zie fig.2), uitgenodigd in Cairo.
Van daaruit lanceerde Djem een nieuw offensief tegen zijn halfbroer, maar toen hij in mei 1482 verslagen werd bij Konya en wilde terugkeren naar Cairo, waren de vluchtroutes naar Egypte afgesneden en was Djem hulp gaan zoeken bij de Ridders van Malta in Rhodos. Grootmeester Pierre d’Aubusson liet zich echter omkopen door Beyezid en beschouwde prins Djem als zijn gevangene. Vervolgens belandde Djem eind 1483 in Frankrijk in het kasteel van d’Aubusson in de Limousin, nadat koning Lodewijk XI, die geen moslim in zijn land had gewild, was opgevolgd door zijn zoon Karel VIII.
Terwijl Beyezid er vrede mee kon nemen dat zijn halfbroer in Frankrijk gevangen zat, wilde Qaitbay hem graag naar Egypte halen om hem te gebruiken in zijn strijd tegen zijn Ottomaanse buren. De Venetianen, de koningen van Frankrijk, Napels en Hongarije, evenals de paus hielden Djem echter liever in Europa als een afweermiddel tegen een mogelijke Ottomaanse invasie. Bij een eventuele aanval van Beyezid zou Djem opnieuw opgevoerd worden als een troonpretendent om de opvolgingsstrijd weer te doen losbarsten en in dat verband werd prins Djem uiteindelijk overgeleverd aan de paus. Op de keerzijde van een bronzen medaille van paus Innocentius VIII (uit de Dogan Collectie) staat prins Djem afgebeeld (zie fig.3). Hij onderwierp zich aan de pontifex (niet letterlijk zoals op de medaille), maar maakte hem ook duidelijk dat hij zich nooit tot het christendom zou bekeren.
Bij dat ganse gebeuren had sultan Qaitbay de hulp ingeroepen van Lorenzo il Magnifico. In november 1487 was de Egyptische ambassadeur Ibn Mahfuz naar Firenze gekomen om de tussenkomst van de Medici te vragen bij de Franse koning in verband met een eventuele vrijlating of overplaatsing van Djem. De leden van de Florentijnse Signoria werden overladen met geschenken en Lorenzo kreeg een (vrouwelijke) giraf als cadeau (zie fig.5). Zijn ambassadeur in Cairo, Paolo da Colle, wist dat de Medici zeer graag dit dier in zijn bezit wou hebben (enkel Ferrante van Napels had toen een giraf in zijn dierentuin) en sultan Qaitbay had met graagte zijn wens ingewilligd want “een giraf in ruil voor een prins” was geen slechte deal.
Terwijl hij aanvankelijk aarzelde, omdat hij de goede relaties met Beyezid, de sultan van Istamboel niet op het spel wilde zetten, gaf Lorenzo in ruil voor zeer gunstige handelsvoorwaarden toe aan de vraag van de sultan uit Cairo. Il Magnifico stuurde in de lente van 1488 Lorenzo Spinelli naar het Franse hof om er het aanbod van Qaitbay (100.000 gouden dukaten voor de overdracht van Djem, die toen nog in Frankrijk gevangen zat) kenbaar te maken. Uiteraard hadden ook de gezanten van Beyezid de Franse koning lucratieve voorstellen gedaan en hem zelfs een exclusief vredesverdrag voorgesteld als de prins (onder toezicht) in Frankrijk kon blijven. Maar toen paus Innocentius VIII, in ruil voor de erkenning van Karel VIII als koning van Napels, zijn uitlevering vroeg werd Djem door zijn bewakers (de Ridders van Malta) op 13 maart 1489 naar Rome gebracht.
Daar deed de Egyptische ambassadeur nog een poging om de prins vrij te krijgen en werd het losgeld zelfs verhoogd tot 600.000 gouden dukaten, maar Djem bleef in Rome. Sultan Qaitbay had zich bij de situatie neergelegd want een eventuele deelname van een Ottomaanse prins in een christelijke kruistocht tegen de Ottomanen kon de dreiging van een aanval van Beyezid tegen Egypte afhouden.
Al de plannen van de christelijke en moslimvorsten moesten echter opgeborgen worden toen Djem, die in januari 1495 door de Franse koning Karel VIII was meegenomen op weg naar Napels, een maand later overleed in Capua “in mysterieuze omstandigheden”. Wellicht is hij aan een longontsteking of de pest gestorven, maar volgens sommige bronnen is hij vermoord geworden. Dat Beyezid zijn halfbroer zou hebben laten ombrengen is niet uitgesloten: hij zou aan paus Alexander VI 300.000 dukaten beloofd hebben in ruil voor de dood van Djem.
Gebruik makend van de verbolgenheid die er in de christelijke wereld heerste in verband met het luxueus verblijf van een moslimprins in het Vaticaan heeft paus Alexander VI (Rodrigo Borgia) hem dan meegestuurd met het leger van Karel VIII en zou hij aan zijn zoon Cesare Borgia, die het Franse leger vergezelde, de opdracht gegeven hebben om Djem uit de weg te ruimen. Misschien had Cesare dit besluit reeds zelf genomen nadat hij vond dat Djem al te beste vriendjes geworden was met zijn teerbeminde zuster Lucrezia. De Borgia’s werden van zoveel misdaden beschuldigd, dat die moord er ook nog wel bij kon….
Algemeen wordt aangenomen dat Pinturricchio prins Djem heeft afgebeeld in het gezelschap van Lucrezia (als Catherina van Alexandrië) op een fresco in de appartementen van de Borgia’s in het Vaticaan (zie fig.4).
Karel VIII zou nog 5.000 dukaten gevraagd hebben voor de overdacht van Djem’s lichaam, maar toen Beyezid dit schandelijk voorstel afwees en dreigde met een aanval op het net door de Fransen veroverde Napels, liet de Franse koning zijn eis varen. Uiteindelijk werd Djem na 4 jaar getouwtrek begraven in Bursa.
Naar het schijnt had Lorenzo, toen hij zich in verband met de vrijlating van Djem gericht had tot de Franse koning Karel VIII, ook een beroep gedaan op de tussenkomst van Anne de Beaujeu, de zuster van de koning. Hij zou haar de giraf beloofd hebben, maar de vraag of hij het dier (waar hij bijzonder trots op was) daadwerkelijk zou hebben afgestaan blijft onbeantwoord want reeds in januari 1489 was la giraffa gestorven toen zij met haar kop verstrikt was geraakt in het gespante van haar stal en haar nek had gebroken.
De Medici hadden hun privé-dierentuin in de Villa van Poggio a Caiano, maar de giraf kreeg een speciaal onderkomen (met verwarming) in de tuinen van de Via della Scala zodat het dier wandelingetjes kon maken in de stad en voor het nodige ophef zorgen door bij de verbaasde inwoners in hun huiskamers op de verdiepingen binnen te kijken: het was immers de eerste keer dat een levend exemplaar in Firenze te bewonderen was.
De eerste afbeelding van de giraf is zeer waarschijnlijk te vinden op de Aanbidding van de Wijzen die Domenico Ghirlandaio in de Tornabuoni-kapel van Santa Maria Novella geschilderd heeft vlak na de aankomst van het dier in Firenze. In de Zaal van Lorenzo de’ Medici van het Palazzo Vecchio verschijnt het dier op het plafondfresco met Lorenzo en de ambassadeurs. Giorgio Vasari en Marco da Faenza verwezen hier in 1565 waarschijnlijk naar het bezoek van november 1487 (zie fig.5).
In 1517 werd Egypte door de Ottomanen veroverd en omdat de Turkse dreiging steeds groter werd (in 1526 stonden zij voor de 1ste maal vóór de poorten van Wenen) riep paus Leo X (Giovanni de’ Medici) andermaal op tot een kruistocht. Die was echter gedoemd om te mislukken wegens de verdeeldheid onder de Europese vorsten: in 1536 kwam het zelfs tot een Frans-Ottomaanse alliantie. Het gevaar dreigde nu ook vanuit Noord-Afrika wanneer Berberse piraten de Middellandse Zee gingen teisteren met hun aanvallen en de christelijke vloten zware verliezen toebrachten. Enkel de nederlaag van de Turken in oktober de 1572 in de Zeeslag van Lepanto kon de dreiging voorlopig afwenden, maar in de 17de eeuw ging de strijd onverminderd verder (zie art. De raid op Bona).
JVL
Lorenzo de' Medici, Mehmet the Conqueror, Prince Djem, Sultan Qaitbay and the giraffe.
Despite the fact that catholic Europe still regarded the Muslim rulers of the Middle East in the Renaissance period as infidel and cruel enemies who wanted to destroy Christianity, it could happen that for economic and political reasons religious contradictions were put aside. The Venetians and the Genoese had already had contacts in the Levant for a long time and the Florentines had also sent Carlo Federighi and Felice Brancacci (the patron of the chapel of the same name) to the Sultan of Cairo in 1422 with the aim of establishing diplomatic and commercial relations. The Mamluk dynasty, which ruled Egypt since 1250, was not on good terms with its neighbors from the Ottoman sultanate. Founded in 1299 the Ottomans had gradually conquered the former Byzantine Empire in the 14th and 15th centuries. During the 2nd Venetian-Ottoman War (1463-79), the Florentines (the then enemies of Venice) had received exceptional trading conditions from Sultan Mehmet II, the conqueror of Constantinople (Istambul) in 1453.
At that time a Florentine colony was also established in Pera, a district of Istambul where non-Muslims lived. After the intervention of the local consul , one of the murderers of the Pazzi attack (April 1478), Bernardo Bandini Baroncelli, was extradited to Florence by Sultan Mehmet II. Lorenzo de' Medici ordered his nephew Antonio de' Medici to take Baroncelli into custody and had him hanged in the Bargello on his return on December 29, 1479.
As a thank you, Lorenzo had a bronze medal made in 1480 with the portrait of Mehmet, effectively recognizing him as legitimate ruler of Constantinople and heir to the Byzantine Empire (see Fig. 1).
Mehmet's urge to expand, however, was far from satisfied because after his conquest of Anatolia, Wallachia, the Crimea and the Balkans, he had a raid carried out on Otranto in southern Italy in August 1480, killing 800 inhabitants (who did not want to give up their faith). King Ferrante of Naples was able to free Otranto (with Florentine financial support) and Pope Sixtus IV called in panic for a new crusade. While the crusades of previous centuries were aimed at protecting Christians and holy sites in the Middle East, it was now a matter of halting the Turkish advance in the Mediterranean.
However, that threat came to an end when, after the death of Mehmet II on May 3, 1481, a war of succession broke out in the Ottoman Empire between his sons Beyezid II (Bajazet, 1447-1512) and Djem (Cem or Zizim, 1459-95) followed by an armed conflict between the Mamluk and Ottoman neighboring states. Prince Djem (a son of Mehmet and a concubine) lost the Battle of Yenisehir (June 19, 1481) and was invited to Cairo by Abu Al-Nasar Sayf ad-Din Qaitbay (Kait-bay), the Mamluk sultan of Egypt (see fig.2), who was favorable to him.
Djem launched a new offensive against his half-brother, but when he was again defeated at Konya in May 1482 and wanted to return to Cairo, the escape routes to Egypt were cut off and Djem had sought help from the Knights of Malta in Rhodes. But Grandmaster Pierre d'Aubusson, was bribed by Beyezid and considered Prince Djem to be his prisoner. By the end of 1483, Djem ended up in France in the castle of d'Aubusson in the Limousin, when King Louis XI, who had not wanted a Muslim in his country, had been succeeded by his son Charles VIII.
While Beyezid could accept the fact that his half-brother was imprisoned in France, Qaitbay wanted to bring him to Egypt to use him in his fight against his Ottoman neighbors. However, the Venetians, the kings of France, Naples and Hungary, as well as the pope preferred to keep Djem in Europe as a repellent against a possible Ottoman invasion. In the event of a possible attack by Beyezid, Djem would again be presented as a pretender to the throne to reignite the succession battle and in that context Prince Djem was eventually handed over to the pope. On the reverse of a bronze medal of Pope Innocent VIII (from the Dogan Collection) prince Djem is depicted in the presence of the Pope (see fig.3). He submitted to the pontifex (not literally as on the medal), but also made it clear to him that he would never convert to Christianity.
In all this, Sultan Qaitbay had enlisted the help of Lorenzo il Magnifico. In November 1487, the Egyptian ambassador Ibn Mahfuz had come to Florence to request the intervention of the Medici at the French court in connection with a possible release or transfer of Djem. The members of the Florentine Signoria were showered with gifts and Lorenzo received a (female) giraffe as a personal present (see fig.5). His ambassador in Cairo, Paolo da Colle, knew that the Medici were eager to have this animal in his possession (only Ferrante of Naples had a giraffe in his zoo at the time) and Sultan Qaitbay had gladly granted his wish because "a giraffe in exchange for a prince" was not a bad deal.
While he hesitated at first, because he did not want to jeopardize the good relations with Beyezid, the Sultan of Istambul, Lorenzo gave in to the request of the Sultan of Cairo in exchange for very favorable trading conditions. Il Magnifico sent Lorenzo Spinelli to the French court in the spring of 1488 to announce Qaitbay's offer (100,000 golden ducats for the transfer of Djem, who was still imprisoned in France at that time). Of course, Beyezid's envoys had also made lucrative proposals to the French king and even proposed him an exclusive peace treaty if the prince could stay in France (under surveillance). But when Pope Innocent VIII, in exchange for the recognition of Charles VIII as King of Naples, requested his extradition, Djem was brought to Rome by his guards (the Knights of Malta) on March 13, 1489.
There, the Egyptian ambassador made another attempt to free the prince and the ransom was even increased to 600,000 gold ducats, but Djem remained in Rome. Sultan Qaitbay could live with the situation because a possible participation of an Ottoman prince in a Christian crusade against the Ottomans could deter the threat of an attack by Beyezid against Egypt.
However, all the plans of the Christian and Muslim rulers had to be shelved when Djem, who was accompanying the French king Charles VIII marching on his way to Naples in January 1495, died a month later in Capua "in mysterious circumstances". He may have died of pneumonia or the plague, but according to some sources he was murdered. That Beyezid would have had his half-brother killed is not excluded: he would have promised Pope Alexander VI 300,000 ducats in exchange for Djem's death.
Taking advantage of the resentment that prevailed in the Christian world in connection with the luxurious stay of a Muslim prince in the Vatican, Pope Alexander VI (Rodrigo Borgia) then made him join the army of Charles VIII and would have ordered his son Cesare Borgia, who accompanied the French army, to get rid of Djem. Perhaps Cesare had already made this decision himself after he felt that Djem had become all too good friends with his tender-loved sister Lucrezia. The Borgias were accused of many crimes, so a murder more or less could not be the problem...
It is generally believed that Pinturricchio depicted Prince Djem in the company of Lucrezia (as Catherine of Alexandria) on a fresco in the Borgias' apartments in the Vatican (see fig. 4).
Charles VIII is said to have asked 5,000 ducats for the transfer of Djem's body, but when Beyezid rejected this shameful proposal and threatened to attack Naples, which had just been conquered by the French, the king abandoned his demand. After 4 years of wrangling Djem was finally buried in Bursa.
It seems that Lorenzo, when addressing the French king Charles VIII in connection with Djem's release, had also appealed to the intervention of Anne de Beaujeu, the king's sister. He would have promised her the giraffe, but the question of whether he would have actually given up the animal (of which he was particularly proud) remains unanswered because already in January 1489 la giraffa had died when she had become entangled with her head in the crossbeams of her stable and had broken her neck.
The Medici had their private zoo in the Villa of Poggio a Caiano, but the giraffe was given a special accommodation (with heating) in the gardens of Via della Scala so that the animal could take walks in the city and cause the necessary fuss by looking into the living rooms of the surprised inhabitants: after all, it was the first time that a living specimen could be admired in Florence.
The first image of the giraffe can most likely be found on the Adoration of the Magi that Domenico Ghirlandaio painted in the Tornabuoni Chapel (Santa Maria Novella) shortly after the animal's arrival in Florence. In the Hall of Lorenzo de' Medici of the Palazzo Vecchio, the animal appears on the ceiling fresco with Lorenzo and the ambassadors. Giorgio Vasari and Marco da Faenza probably referred here in 1565 to the visit of November 1487 (see fig. 5).
In 1517 Egypt was conquered by the Ottomans and because the Turkish threat was increasing (in 1526 they stood for the 1st time at the gates of Vienna) Pope Leo X (Giovanni de' Medici) once again called for a crusade. However, it was doomed to fail because of the division among the European monarchs: in 1536 it even came to a Franco-Ottoman alliance. The danger now also loomed from North Africa when Berber pirates began to ravage the Mediterranean with their attacks and inflicted heavy losses on the Christian fleets. Only the defeat of the Turks in October 1571 in the Battle of Lepanto could avert the threat for a while, but in the 17th century the hostilities continued unceasingly (see art.The raid on Bona).
Literatuur:
Berthold, L. The giraffe in History and Art. Chicago, 1928.
Creighton, M. A History of the Papacy during the period of the Reformation, vol.3. Cambridge, 2012.
Inalcik, H. Agreement between Innocent VIII and Beyezid II on Djem Sultan.
In: Studies in Diplomacy, 2004.
Kampmann, M. The sorrowful life of the Ottoman prince Cem. In: Coins weekly, April 2011.
Peterson, D. Giraffe reflections. Londen, 2013.
Pollinger, K. Strange and Wonderful: Exotic Flora and Fauna in Image and Imagination.
Oxford, 2020.
Ringmar, E. Audience for a giraffe. In: Journal of World History, vol. 17, nr.4 p. 378 e.v.
Van Laerhoven, J. De Medici en de Ridders van Santo Stefano. Kermt, 2018.
Lorenzo en Giuliano, de magnifieke Medici-broers. Kermt, 2019.
zie art. De Raid op Bona (1607).
zie art. Moord in de kathedraal (26/4/1478).
zie art. Lorenzo de’ Medici’s geslaagde diplomatieke missie naar Napels.
Vatin, N. Sultan Djem: un Prince Ottoman dans l’Europe du 15ième siècle. Ankara, 1997.