Cosimo I en de Toscaanse protestanten

Cosimo I en de Toscaanse protestanten.

 

Als men het heeft over de Reformatie van de 16de eeuw worden onmiddellijk de namen van Luther, Calvijn en Zwingli naar voor geschoven, maar ook in Italië was een ideeënstroom op gang gekomen, die een reeks van misvattingen en mistoestanden in de kerk wilde bespreekbaar maken en liefst uit de weg ruimen. De Italiaanse theologen en humanisten wilden geen schisma veroorzaken, maar een discussie ten gronde voeren over bepaalde geloofskwesties. Alleen al het praten en corresponderen over dat soort zaken werd echter als een vorm van heresie beschouwd en de Kerkelijke Inquisitie was bijzonder waakzaam geworden.
Ook in Firenze was er een groep van humanisten en “alternatieve christenen” actief, die door hertog Cosimo I de’ Medici aanvankelijk weinig in de weg gelegd werd. Tot die groep van de zogenaamde intelligenzia evangelista fiorentina behoorden ook Pierfrancesco Riccio en Bartolommeo Panciatichi.

Fig.1 Pierfrancesco Riccio
(Bronzino, Palazzo Vecchio)

Riccio was de trouwe tutor, majordomus en vervolgens secretaris van Cosimo geweest. Hij dreigde echter in moeilijkheden te geraken wegens het bezit van één van de weinige exemplaren van de verboden Beneficio di Cristo (“het Voordeel of het Profijt van Christus”, uitgegeven in Venetië in 1543 en een soort van leidraad voor de hervormingsgezinde Italiaanse katholieken). Om een eventuele vervolging en een proces te vermijden had Cosimo zijn oude raadsman in 1553 weggestuurd naar Borgo San Lorenzo, zogezegd omdat hij zijn verstand begon te verliezen, Hij verschijnt op Bronzino’s fresco’s uit 1545 in de Kapel van Eleonora van Toledo in het Palazzo Vecchio (zie fig.1).

Bartolommeo Panciatichi, de in Frankrijk geboren zoon van een Pistoiese bankiersfamilie, was rond 1540 naar Firenze gekomen en er lid geworden van de Accademia degli Umidi (de latere Accademia Fiorentina). Hij was in 1545 door Cosimo nog benoemd geworden tot vertegenwoordiger aan het Franse hof en toen hij zich daar voor het protestantisme was gaan interesseren (hij bezorgde verboden boeken zoals l’Institution de la réligion chrétienne van Calvijn aan zijn Florentijnse geestesgenoten), stond hij bovenaan de lijst van verdachten van de Inquisitie. Bronzino portretteerde hem in 1541 (zie fig.2)..

Fig.2 Bartolommeo Panciatichi (A.Bronzino, Uffizi).

Andere eminente vertegenwoordigers van il pensiero cristiano alternativo in Toscane waren Bernardino Ochino, een Siënese kapucijn die zich sterk aangetrokken voelde tot de leer van Luther en die in 1542 naar Zwitserland gevlucht was, samen met Pietro Vermigli, een augustijn en theoloog uit Firenze en een bewonderaar van Ulrich Zwingli. Achteraf trok Vermigli, die zich martire (martelaar) liet noemen, naar het anglicaanse Engeland waar hij een groot aanzien genoot.

De vervolging van de protestanten in Italië kwam pas voorgoed op gang toen de wederdoper Pietro Manelfi besloot om zijn geloofsgenoten aan te geven bij de Inquisiteur van Bologna. Het anabaptisme leunde aan bij de leer van Luther en Zwingli, maar was radicaler en predikte de “wederdoop” van volwassenen.

Manelfi was een katholiek priester die in 1542 (o.a. onder invloed van Ochino) naar het anabaptisme was overgegaan, maar die zich in 1551 als pentito terug tot het “ware” geloof wilde bekeren. Hij bezorgde de Inquisitie een schat aan informatie over de anabaptisten en een lijst met “verdachten” waar ook de naam van Bartolommeo Panciatichi op voorkwam. In 1548 was Manelfi in Firenze in contact gekomen met de kring van anabaptisten waar hij figuren als Tiziano en Nicoluzzi had leren kennen en waarschijnlijk ook Panciatichi.
Ten gevolge van Manelfi’s verklaringen werden er tussen december 1551 en januari 1552 alleen al in Firenze 35 arrestaties verricht en in februari volgde er een boekenverbranding op de Piazza San Giovanni. Voor zijn verraad had Pietro van het Heilig Officie een maandelijkse toelage van 5 gouden dukaten gekregen…

Tegen betaling van een stevig losgeld liet hertog Cosimo zijn vriend Panciatichi uit de gevangenis halen en toen hij beloofde zich niet meer met godsdienstige zaken in te laten, werd Bartolommeo terug opgenomen in de hertogelijke gratie en bracht hij het in 1567 zelfs tot senator .

Wat Cosimo voor Riccio en Panciatichi had gedaan, toen Julius III (Giovanni Maria del Monte) nog paus was (1550-55), heeft hij blijkbaar niet meer kunnen of willen doen voor Pietro Carnesecchi tijdens het pontificaat van Pius V (1566-72).
Carnesecchi was een Florentijnse koopmanszoon (geboren in 1508), die behoorde tot een met de Medici bevriende familie en nog 1ste secretaris van paus Clemens VII geweest was. 

Fig.3 Pietro Carnesecchi (D.Puligo, 1527 Uffizi)

Domenico Puligo heeft Pietro’s portret geschilderd toen hij 19 jaar oud was (zie fig.3) .
                      
Met het overlijden van Clemens in 1534 en de verkiezing van Paulus III (Alessandro Farnese) eindigde Carnesecchi’s carrière in de Romeinse Curie en kwam hij via de dichteres Vittoria Colonna, de markiezin van Pescara, in contact met de Spaanse humanist Juan Valdès, een groot voorstander van een grondige hervorming van de kerk. Op zijn uitnodiging reisde Pietro in 1539 naar Napels. Tot de entourage van Valdés behoorde ook Giulia Gonzaga, de gravin van Fondi en tevens de vriendin van Ippolito de’ Medici.

In 1541 had Carnesecchi contacten met Ochino en Vermigli en in 1547 verbleef hij in het Frankrijk van Caterina de’ Medici waar hij kennis maakte met de literatuur van Calvijn.
Hij werd verdacht van ketterij en in 1557 weigerde hij zich in Rome te komen verantwoorden voor het tribunaal van Paulus IV (Gian Pietro Carafa), met als gevolg dat hij ter dood veroordeeld werd. Maar toen Carafa 2 jaar later werd opgevolgd door de gematigde Pius IV (Gian Angelo de’ Medici uit Milaan) werd die veroordeling teniet gedaan en kon Carnesecchi zich opnieuw en ongestoord in Rome vertonen. De lijn tussen heresie en kritisch denken was in het Cinquecento bijzonder dun en wat voor de ene pontifex zonder twijfel een ketterse daad was, werd door een andere kerkleider beschouwd als een spirituele denkoefening van een breeddenkend humanist.          
Hertog Cosimo I, die zeer goede betrekkingen onderhield met de nieuwe Medici-paus, had van Pius IV de belofte gekregen om, wegens zijn grote verdiensten ten opzichte van de Kerk (hij had o.a. de Ridderorde van Santo Stefano opgericht) tot groothertog van Toscane gekroond te worden, maar die belofte zou uiteindelijk een zware tol eisen. Want met de verkiezing van ex-grootinquisiteur Michele Ghislieri tot paus Pius V in 1565 was Carnesecchi naar Firenze moeten vluchten, waar hij dacht op de bescherming te kunnen rekenen van de hertog. Na het overlijden van Giulia Gonzaga in 1566 was haar hele briefwisseling met Pietro (in verband met geloofskwesties) in handen van de Inquisitie gevallen en op 16 augustus 1567 werd hij voor de 2de keer ter dood veroordeeld wegens ketterij.
Toen Pius V zijn uitlevering vroeg, stond Cosimo voor een zwaar dilemma. Zeer waarschijnlijk met zijn lang verhoopte titel van groothertog in het achterhoofd heeft hij de man, die hem zijn vertrouwen gegeven had, toch overgedragen aan Rome. Cosimo zou achteraf nog aangedrongen hebben om hem gratie te verlenen, maar op 1 oktober 1567 werd Pietro Carnesecchi op 58-jarige leeftijd onthoofd en verbrand op de piazza vóór de Ponte Sant’Angelo. Zijn as werd in de Tiber gegooid.

Alle biografen van Cosimo, ook zij die hem steeds positief hebben afgeschilderd, beschouwen de uitlevering van Carnesecchi als een “zwarte pagina” in Cosimo’s levensboek. Feit is wel dat Pius V bijzonder tevreden was en nu eindelijk ook bereid was om Cosimo de titel van groothertog te verlenen die de vorige paus hem beloofd had. Pietro had de prijs betaald voor Cosimo’s kroning, die plaats vond in Rome op 5 maart 1570.

        JVL  

Cosimo I and the Protestants in Tuscany

 

When talking about the Reformation of the 16th century, one mentions usually the names of Luther, Calvin and Zwingli, but also in Italy there arose a movement of intellectuals, who wanted to point out and preferably eliminate a series of misconceptions and abuses within the Church. The Italian theologians and humanists did not want to cause a schism, but they wanted to  have a thorough discussion on certain religious issues. However, just talking and corresponding on such matters could be considered as a form of heresy  and the Catholic Inquisition became particularly vigilant  .
The group of humanists and "alternative Christians" in Florence, who called themselves the intelligenzia evangelista fiorentina had initially nothing to fear from Duke Cosimo I de' Medici, and included amongst others Pierfrancesco Riccio and Bartolommeo Panciatichi.

Riccio had been the loyal tutor, majordomus (butler) and then secretary of Cosimo. He was in possession of one of the few forbidden copies of the Beneficio di Cristo  ("the Benefit of Christ"), published in Venice in 1543 and a kind of guide for the reformist Italian Catholics. In order to avoid possible prosecution and trial, Cosimo had sent his old friend, supposedly because he began to lose his mind, to Borgo San Lorenzo in 1553. He appears on Bronzino's frescoes  from 1545 in the Chapel of Eleanor of Toledo in the Palazzo Vecchio  (see fig.1).    

Bartolommeo Panciatichi, the French-born son of a Pistoian banking family, had come to Florence around 1540 and joined the Accademia degli Umidi (afterwards the Accademia Fiorentina).
In 1545 he had been appointed by Cosimo as his representative at the French court where he discovered the ideas of Protestantism. When  he started sending forbidden books such as Calvin’s l'Institution de la réligion chrétienne to his Florentine kindred spirits, he found himself on top of the list of suspects of the Inquisition.  Bronzino portrayed him in 1541 (see fig.2).

Other eminent representatives of il pensiero cristiano alternativo  in Tuscany were Bernardino Ochino, a capuchin from Siena who was strongly attracted to Luther's teachings and who had fled to Switzerland in 1542 together with Pietro Vermigli, an Augustinian theologian from Florence and an admirer of Ulrich Zwingli. Afterwards, Vermigli, who was called martire  (martyr), went to Anglican England where he enjoyed great prestige.
The persecution of the Protestants in Italy was really getting started when the Anabaptist Pietro Manelfi decided to betray his fellow believers to the inquisitor of Bologna. Anabaptism leaned towards the teachings of Luther and Zwingli, but was more radical and preached the "re-baptism" of adults.
Manelfi was a Catholic priest who had become an Anabaptist in 1542 (among others under the influence of  Ochino), but who wanted to convert back to the "true" faith in 1551 as a pentito.  He provided the Inquisition with a lot of information about the Anabaptists and a list of "suspects" which also included the name of Bartolommeo Panciatichi. In 1548 Manelfi joined the circle of Anabaptists in Florence where he met men like Tiziano and Nicoluzzi and probably also Panciatichi.
As a result of Manelfi's statements, 35 arrests were made in Florence between December 1551 and January 1552, and in February a book fire was held in Piazza San Giovanni. For his betrayal, Pietro received a monthly stipend of 5 golden ducats from the Holy Office...
For a substantial ransom, Duke Cosimo had Panciatichi removed from prison when he promised not to engage in religious matters anymore. Bartolommeo was taken in the ducal grace and even became a senator in 1567.

What Cosimo had done for Riccio and Panciatichi, when Julius III (Giovanni Maria del Monte) was still pope (1550-55), he apparently could not or would not do for Pietro Carnesecchi during the pontificate of Pius V (1566-72).
Carnesecchi was a Florentine merchant's son (born in 1508) who belonged to a family friendly with the Medici and who had been the 1st secretary of Pope Clement VII. When he was 19 years old Domenico Puligo painted his portrait (see fig.3).                                                              
With the death of Clement in 1534 and the election of Paul III (Alessandro Farnese),  Carnesecchi's career in the Roman Curia came to an end. He made the acquaintance of the poet Vittoria Colonna,  the Marchioness of Pescara who introduced him in the circle of the Spanish  humanist Juan Valdès,  a great defender of the necessary reform of the Church. On his invitation Carnesecchi travelled to Naples in 1539. Valdés' entourage also included Giulia Gonzaga, the Countess of Fondi and also a close friend of Ippolito de' Medici.
In 1541 Pietro had contacts with Ochino and Vermigli and in 1547 he stayed in France at the court of Caterina de' Medici where he got familiar with the literature of Calvin.
He was suspected of heresy and when he refused to appear before the tribunal of Paul IV (Gian Pietro Carafa) in 1557, he was sentenced to death. But when Carafa was succeeded 2 years later by the moderate  Pius IV (Gian Angelo de' Medici from Milan), the decision of the court was overturned and Carnesecchi was able to show himself again and undisturbed in Rome. The line between heresy and critical thinking was particularly thin in Cinquecento, and what was undoubtedly an act of heresy for one pontifex was considered by another church leader to be a spiritual exercise of a broad minded humanist.

Duke Cosimo I, who had very good relations with the new Medici pope, had been promised by Pius IV to be crowned Grand Duke of Tuscany because of his great merits towards the Church (he had founded the Order of the Knights of Santo Stefano), but that promise would ultimately demand a heavy toll.
For with the election of former Grand Inquisitor Michele Ghislieri as Pope Pius V in 1565, Carnesecchi had to seek refuge in Florence, where he thought he could count on the protection of the Duke. But when Giulia Gonzaga's died in 1566, her entire correspondence with Pietro (in connection with matters of the faith) fell into the hands of the Inquisition and on August 16, 1567 he was sentenced to death for heresy for  the second time.
When Pius V requested his extradition, Cosimo faced a terrible dilemma. Most likely with his long-hoped-for title of Grand Duke in mind, he delivered his friend and confidant into the hands of the Inquisition. Cosimo would have insisted afterwards to obtain Carnesecchi’s pardon, but on October 1, 1567 he was beheaded and burned at the age of 58 on the piazza in front of the Ponte Sant’Angelo. His ashes were thrown into the river Tiber.

All of Cosimo's biographers, including those who have always portrayed him in a positive way, regard Carnesecchi's extradition as a "black page" in Cosimo's book of life. But fact is that Pope Pius V was particularly pleased with Cosimo and willing to finally grant him the title of Grand Duke that the previous pope had promised him. Pietro had paid the price for Cosimo’s coronation, which  took  place in Rome on March 5, 1570.

         

Literatuur:

Adorni, S.                    Manelfi, Pietro, in: Dizionario biografico, vol.68 (2007).
Caponetto, S.              La riforma protestante nell’ Italia del Cinquecento.  Turijn, 1999.
Caravale, G.                Panciatichi, Bartolommeo, in: Dizionario biografico, vol.80 (2014).
Chrisholm, H              Carnesecchi, Pietro  in: Encyclopedia Britannica, Cambridge, 1911.
Pieraccini, G.              La stirpe de’ Medici di Cafaggiolo, vol.2.  Firenze, 1924/1986.
Rotondo, A.                Carnesecchi, Pietro  in: Dizionario biografico, vol.20 (1977).
Santarelli, D.               Piero Carnesecchi, in: Ereticopedia 2013.
Van Laerhoven, J.        Cosimo I, de eerste groothertog van Toscane (1537 tot 1574). Herk-de-Stad, 2011.