Dante Alighieri: een dichter op het slagveld

Dante Alighieri: een dichter op het slagveld


De grote Florentijnse dichter zal voor altijd bekend blijven als de  auteur van de Divina Commedia. Dante (of Durante) Alighieri was echter niet alleen een gerenommeerd schrijver, maar ook een moraliserend filosoof en een bekwaam politicus en in zijn jonge jaren is hij zelfs betrokken geweest bij een aantal militaire acties, waarvan de Slag bij Campaldino de bekendste is.

De strijd vond plaats op 11 juni 1289 en was één van de belangrijkste confrontaties tussen de Welfen en de Ghibellijnen. De legendarische strijd tussen Ghibellijnen (keizersgezinden) en Welfen (pausgezinden) was begonnen als een conflict tussen paus en keizer maar in de loop van de tijd geëscaleerd tot een echte burgeroorlog. Sommige steden stonden bekend als Welfisch, andere als Ghibellijns. Socio-economisch stond de (door handel) rijk geworden nieuwe burger-aristocratie, die de kant van de paus gekozen had, tegenover de oude (land) adel die haar status aan de keizer te danken had.  In vele steden was de Welfische partij aan de macht gekomen (in Firenze was dat al gebeurd in 1250) en waren de Ghibellijnen verjaagd. Nadat echter de Ghibellijnen uit Siena op 4 september 1260 nog een klinkende zege behaald hadden op de Florentijnen in Montaperti werden de Welfen uit de stad aan de Arno op hun beurt verdreven, maar toen Karel van Anjou (de grote verdediger van de Welfische zaak in Italië) Manfred van Sicilië verslagen had in de Slag bij Benevento op 26 februari 1266, konden zij definitief terugkeren.

In sommige steden, zoals Arezzo, bleven de Ghibellijnen echter aan de macht en kregen vele Florentijnse Ghibellijnse bannelingen onderdak. Toen een Welfisch leger uit Firenze oprukte in de Casentino richting Arezzo kwam het in 1289 in de vlakte van Campaldino (in de buurt van het kasteel van Poppi) tot een bloedig treffen.
De Florentijnen, die de steun gekregen hadden van Welfische milities uit Pistoia, Prato, Lucca en Siena, stonden onder aanvoering van Amerigo da Narbona (Aimeric de Narbonne) de vertegenwoordiger van de koning van Napels Karel van Anjou en Guillaume Bernard de Durfort, een ervaren condottiere uit Carcassonne. Andere bevelvoerders van de Florentijnen waren Corso Donati en Vieri de’ Cerchi, die achteraf in een bloedige vete als Zwarte en Witte Welfen tegenover elkaar kwamen te staan (zie het artikel over Buondelmonte).
Het Aretijnse leger, dat de steun gekregen had van Ghibellijnse milities uit andere steden, stond onder aanvoering van bisschop en condottiere Guglielmino degli Uberti en telde ervaren krijgsheren als Guido Novello, de graaf van Poppi, Buonconte da Montefeltro en Guglielmo di Ranieri de’ Pazzi (uit de tak van de Pazzi van Valdarno) in zijn rangen.
Buonconte, bisschop Uberti en ook Guglielmo en diens broer Ranieri de’ Pazzi sneuvelden op het slagveld. Kronikeur Villani vertelt hoe Guglielmo Pazzi zijn banieren verwisseld had met die van de oude bisschop om de aandacht en de agressie van de Florentijnen naar zich toe te trekken.

Tijdens de veldslag stonden er ongeveer gelijkwaardige legers tegenover elkaar: de Florentijnen beschikten over ca.10.000 infanteristen en ca.2.000 ruiters (waaronder de 400 ridders van Amerigo da Narbona) terwijl aan Aretijnse kant ca.9.000 infanteristen en ca.800 ruiters vochten. Men zou er kunnen aan toevoegen dat het Ghibellijnse leger meer ervaring had, maar dat de Welfische manschappen over betere wapens beschikten.
De toen 24-jarige Dante maakte deel uit van de eerste lijn van feditori (de ruiterij aangevoerd door Vieri de’ Cerchi) die onder een charge van Buonconte’s ervaren Aretijnse cavalerie werd uiteen gedreven (zie fig.1).

Fig.1 De charge van Buonconte da Montefeltro en het ontzadelen van Vieri de’ Cerchi (tekening van Graham Turner in The Battle that made Dante).

Een tegenaanval van de Florentijnse infanterie en de tussenkomst van de reserveruiterij onder leiding van Corso Donati bezorgden de Welfische troepen uiteindelijk de overwinning. Terwijl het Ghibellijnse leger 1.700 doden telde, vielen er aan Welfische kant slechts 300 te betreuren (waaronder Guillaume de Durfort). Dante behoorde tot het zegevierende leger dat onder leiding van Amerigo da Narbona in triomf naar Firenze terugkeerde op 24 juli.

In zijn Divina Commedia verwijst de dichter af en toe naar de gebeurtenissen in Campaldino (Inferno  XXII, 1-6/ Purgatorio V, 91-93).


Purgatorio, canto V, 91-93
Door welke kracht of door welk toeval zijt gij zover van
Campaldino terecht gekomen dat men nooit heeft kunnen achterhalen waar uw (Buonconte da Montefeltro) graf was …

Inferno, canto XXII, 1-6
Ik heb wel eens gezien hoe ruiters het kamp opbraken, ten aanval trokken en zich aan de vijand vertoonden en soms ook
uit lijfsbehoud wegvluchtten, ik heb gezien o Aretijnen hoe bereden benden heel uw grondgebied afstroopten en soldaten te paard schijngevechten leverden en duels uitvochten…

Fig.2  Dante als feditore (A.Manzella, illustratie voor het Casa di Dante Museum)

Lionardo Bruni vermeldt in zijn Vita di Dante (uit 1436) ook een eigenhandig geschreven brief van Dante waarin die getuigt over zijn aanwezigheid bij de veldslag en zijn doorstane angsten.
Waarschijnlijk was hij na de hevige charge van Buonconte da Montefeltro behoorlijk aangeslagen (misschien ontzadeld?) en is de illustratie die Alessandro Manzella gemaakt heeft van een chargerende Dante eerder fantasierijk te noemen (zie fig.2).

Zeer waarschijnlijk nam Dante ook deel aan de strijd tegen de Pisanen in augustus van hetzelfde jaar. Als lid van de Florentijnse kleine adel werd van hem verwacht dat hij zich voor de Welfische zaak zou inzetten. Hij zou toen deel uitgemaakt hebben van een Florentijns contingent van 400 ruiters en 2.000 infanteristen dat samen met een legertje uit Lucca en Genua rechter Nino Visconti, de in ongenade gevallen en verbannen Welfische capitano del popolo van Pisa, terug aan de macht kon brengen. Op 16 augustus 1289 werd la Torre di Caprona (nabij Vicopisano), waar Nino zich verschanst had, door de Florentijnen en hun bondgenoten ontzet (Inferno, XXI, 94-96).
Na zijn 2de verbanning in 1293 kwam Nino Visconti naar Firenze, waar hij met Dante bevriend geraakte.

Inferno canto XXI, 94-96
”Ik zag angstige infanteristen na onderhandelingen Caprona verlaten tussen zoveel vijanden..”

Misschien had Dante ook reeds deelgenomen aan de militaire campagne tegen Poggio Santa Cecilia in november 1285. Onder leiding van Guy de Montfort, de vicaris van Karel van Anjou, was een alliantie van Florentijnse en Sienese troepen het door Ghibellijnse Florentijnse en Sienese bannelingen bezette stadje (in de buurt van Rapalano Terme tussen Siena en Arezzo) gaan belegeren. In april 1286 volgde de overgave.
Enkel een vage beschrijving in zijn boek Vita Nuova zou een verwijzing kunnen zijn naar zijn betrokkenheid. In de inleiding van een sonnet, dat begint met “Cavalcando l’alt’rier per un cammino…”, vertelt Dante dat hij tijdens zijn rit dezelfde weg gebruikt had die het Florentijnse leger gevolgd had in hun opmars naar Poggio Santa Cecilia. Hij spreekt over een groot gezelschap (“compagnia di molti”) en hij begint de verzen van la Vita Nuova IX met een opmerkelijke melding:

Vita Nuova, IX, 1-2.
“…..er was een reden waardoor ik mij
verplicht zag te vertrekken uit het voornoemde stadje….”

Voor sommige auteurs zou dit een bewijs kunnen zijn voor de deelname van de toen 20-jarige Dante aan deze campagne, maar niet iedereen is daarvan overtuigd. Het is ook best mogelijk dat hij getuige was van de hostiliteiten zonder er echter zelf aan deelgenomen te hebben..
Zijn bijdrage aan de militaire operatie in Caprona is daarentegen zeer waarschijnlijk en van zijn aanwezigheid in Campaldino kan men zeker zijn.

De man die beroemd geworden is met zijn literair werk, heeft zich dus ook verdienstelijk gemaakt op het slagveld, maar of hij dat laatste met veel enthousiasme gedaan heeft valt zeer sterk te betwijfelen: nergens heeft hij zijn eigen militair optreden in het zonnetje gezet.  Wanneer Dante Alighieri in zijn geschriften berichtte over militaire gebeurtenissen en oorlogssituaties kan men er evenwel van uitgaan dat hij wist waarover het ging en schreef met kennis van zake, maar het was duidelijk dat hij niet hield van de verschrikkingen van de oorlog en liever een pen in de hand had dan een zwaard.

JVL

 Dante Alighieri: a poet on the battlefield

 

The great Florentine poet will forever be known as the author of the Divina Commedia. However, Dante  (or Durante) Alighieri was not only a gifted writer, but also a moralizing philosopher and a smart politician, and in his younger years even involved in a number of military actions, of which the Battle of Campaldino is the best known.

The battle took place on June 11, 1289 and was one of the most important confrontations between the Guelphs and the Ghibellines. The legendary war between  Ghibellines  (allies of the emperor) and Guelphs (allies of the pope)  had begun as a conflict between pope and emperor but over time had escalated into a real civil war. Some cities were known as Guelph, others as Ghibelline. The new bourgeois aristocracy (made rich by trade) which had sided with the pope, was opposed to the old feudal nobility who owed their status to the emperor.  In many cities the Guelph party had come to power (in Florence in 1250) while the Ghibellines were driven out. However, after the Ghibellines had won a resounding victory over the Florentines at Montaperti on September 4, 1260, the Guelphs were at their turn expelled from the city on the Arno. But when Charles of Anjou (the great defender of the Guelph cause in Italy) had defeated Manfred of Sicily at the Battle of Benevento on February 26, 1266,  they could return permanently.

However, in some cities, such as Arezzo, the Ghibellines remained in power and many Florentine Ghibelline exiles were given shelter. When a Guelph army from Florence advanced in the Casentino on Arezzo, it came to a bloody encounter in 1289 in the plain of Campaldino (near the castle of Poppi).
The Florentines, who had received the support of Guelph militias from Pistoia, Prato, Lucca and Siena, were led by Amerigo da Narbona (Aimeric de Narbonne), the representative of the King of Naples Charles of Anjou and Guillaume Bernard de Durfort, an experienced  condottiere  from Carcassonne. Other commanders of the Florentines were Corso Donati and Vieri de' Cerchi, who afterwards faced each other in a bloody feud  as Black and White Guelphs (see the article about Buondelmonte).
The Aretine army, which had received the support of Ghibelline militias from other cities, was led by bishop and condottiere  Guglielmino degli Uberti and experienced warlords such as Guido Novello, the Count of Poppi, Buonconte da Montefeltro and Guglielmo di Ranieri de' Pazzi (from the branch of the Pazzi of Valdarno). Buonconte, bishop Uberti, Guglielmo and his brother Ranieri de' Pazzi were all killed on the battlefield. Chronicler Villani reports that Guglielmo Pazzi had exchanged his banners with those of the old bishop in order to attract the attention and aggression of the Florentines towards him.

Equivalent forces were facing each other during the battle: the Florentine army disposed of ca. 10,000 infantrymen and ca. 2,000 cavalrymen (including the 400 knights of Amerigo da Narbona) while the Aretine army could count on ca. 9,000 infantrymen and ca. 800 cavalrymen.  One might add that the Ghibelline army had more experience, but that the Guelph soldiers had better weapons.
The then 24-year-old Dante was part of the first line of feditori  (the horsemen led by Vieri de' Cerchi) which had to give way under a charge of Buonconte’s experienced enemy cavalry (see fig.1). A counterattack by the Florentine infantry and the intervention of the reserve cavalry led by Corso Donati finally gave the Guelph troops the victory. While the Ghibelline army lost 1,700 men, only 300 were killed on the Guelph side (amongst them Guillaume de Durfort).
Dante belonged to the victorious army that returned to Florence under the command of Amerigo da Narbona on July 24.
In his Divina Commedia, the poet refers to these events and characters (Inferno XXII,1-6/ Purgatorio  V,91-93) .  

 Purgatory,  canto V, 91-93
“By what force or by what coincidence did you end up so far from
Campaldino that one could never find out where your (Buonconte da Montefeltro) grave was ...”

 Hell, canto XXII, 1-6
“I have seen how horsemen broke up the camp, attacked and showed themselves to the enemy and sometimes
also fled out of physical preservation, I have seen o Aretines how mounted gangs poached all your territory and soldiers on horseback fought mock battles and fought duels…”.

Lionardo Bruni mentions in his  Vita di Dante  (from 1436) a  self-written  letter  from Dante in which  he expresses his presence at the battle but also his fears. He probably was quite shaken up after Buoncante’s heavy charge (and perhaps unsaddled?) and the illustration that Alessandro Manzella made of a charging Dante can therefore be called rather imaginative (see fig.2)

Most likely Dante also took part in the battle against the Pisans in August of the same year. As a member of the Florentine small nobility, he was expected to fight for the Guelph cause. He would then have been assigned to a Florentine contingent of 400 cavalrymen and 2,000 infantrymen that, together with a small army from Lucca and Genoa, was able to bring judge Nino Visconti, the disgraced and exiled Guelph capitano del popolo  of Pisa, back to power. On August 16, 1289, la Torre di Caprona (near Vicopisano), where Nino had sought refuge, was relieved by the combined forces  (Inferno XXI, 94-96).
After his 2nd exile in 1293, Nino Visconti fled to Florence, where he became good friends with Dante.

 Hell, canto XXI, 94-96
“I saw frightened foot soldiers leave
Caprona by negotiation between so many enemies…”

Perhaps Dante had already participated in the military campaign against Poggio Santa Cecilia in November 1285. Led by Guy de Montfort, the vicar of Charles of Anjou, an alliance of Florentine and Sienese troops had begun to besiege the town occupied by Ghibelline Florentine and Sienese exiles (near Rapalano Terme between Siena and Arezzo).  In April 1286 followed the surrender.
Only a vague description in his book Vita Nuova could be a reference to his involvement. In the introduction to a sonnet, starting with the verse "Cavalcando l'alt'rier per un cammino...",  Dante tells us that he had used during his ride the same road that the Florentine army had followed in their advance towards Poggio Santa Cecilia. He speaks of a company of many (“compagnia di molti”) and he starts his Vita Nuova IX with a remarkable announcement.

Vita Nuova, IX, 1-2
“...there was a reason why I
was forced to leave the aforementioned town…”.

For some scholars, this could be evidence of the then 20-year-old Dante's participation in the campaign,  but not everyone is convinced. It is also quite possible that he witnessed the hostilities without having participated in them himself.
His contribution to the military operation in Caprona, on the other hand, is very likely and one can be sure of his presence in Campaldino.

The man who has become famous with his literary work has therefore also made himself meritorious on the battlefield, but whether he has done the latter with great enthusiasm is very much doubtful:  nowhere in his writings has he put his own military actions in the spotlight.   But when Dante Alighieri reported on military events and war situations in his works, one can assume that he wrote with great knowledge of the matter. It was however very clear that he did not like the horrors of war and that he would rather have a pen in his hand than a sword.

Literatuur:

De Beer, A.                          De onsterfelijke Dante.  Leuven, 1954.
De Vries, K. & Capponi, N.   Campaldino 1289. The Battle that made Dante. Oxford, 2018.
Ianziti, G.                              Leonardo Bruni and the Uses of Past.  Londen, 2012.
Nencini, R.                           La battaglia. Guelfi e Ghibellini a Campaldino. Firenze, 2001.
Petrocchi, P.                         Vita di Dante, www.liberliber.i/mediateca
Ronzani, M & Pirillo, P.    Storia di una pieve di Valdarno.   Rome, 2008.
Santagata, M.                      Dante. Il romanzo della sua vita (nota 16). Milaan, 2013.
Van Dooren, F.                    Dante Alighieri. De goddelijke komedie.  Leuven, 1998,
Van Laerhoven, J.               De Medici & de Pazzi.   Kermt, 2019.
De Medici-condottieri.  Herk-de-Stad, 2013.
Florentijnse Wandelingen Deel I (Dante).  Kermt, 2020³.
zie art. De moord op Buondelmonte.
Viti,P.                                     Leonardo Bruni, la Vita di Dante.  Turijn, 1996.