Het Vrijdag-tumult en de 3de Florentijnse republiek (1527-30)
Het Vrijdag-tumult en de 3de Florentijnse republiek (1527-1530).
In 1527 werd de familie de’ Medici voor de 3de keer uit Firenze verjaagd. Net zoals in 1494 hadden vele Florentijnse traditionele families heimwee naar het oude republikeinse staatsbestel en zochten zij naar een gelegenheid om het juk van de Medici af te schudden. Die kwam er toen het conflict tussen paus en keizer ook zijn repercussies had op de gebeurtenissen in de stad aan der Arno.
Firenze werd, nadat de Medici in 1512 waren teruggekeerd, bestuurd door Giuliano (de jongste zoon van Lorenzo il Magnifico) en daarna door Lorenzo de’ Medici (zijn neef). Nadat eerstgenoemde in 1515 en laatstgenoemde reeds in 1519 overleden waren, was het kardinaal Silvio Passerini, die in naam van de 2 Medici-pausen en als regent voor de Medici-knapen Alessandro (de natuurlijke zoon van Clemens) en Ippolito (de natuurlijke zoon van Giuliano) de stad moest besturen (zie fig.1).
Giovanni de’ Medici was in 1513 paus Leo X geworden en zijn neef Giulio de’ Medici had de tiara gekregen (Clemens VII) in 1523.
Passerini voerde zijn bewind op een vrij autoritaire wijze zonder de bestaande bestuursorganen (en dus de oligarchen) te raadplegen en dat veroorzaakte de nodige wrevel.
Toen de ruzie tussen paus Clemens en keizer Karel V een climax bereikte waren protestantse Duitse landsknechten onder leiding van Georg von Frundsberg in de herfst van 1526 op weg naar Rome vertrokken. Om Firenze’s verdediging in gereedheid te brengen tegen een eventuele aanval zag Passerini zich verplicht voor de nodige financiële middelen te zorgen en fiscale maatregelen te treffen. Met nieuwe belastingen kon hij de rijke families 100.000 dukaten doen betalen, maar toen er na de wapenstilstand tussen de paus en de vice-koning van Napels, Charles de Lannoy, in maart 1527 extra betalingen moesten gebeuren aan de keizer, vroeg Passerini aan de Florentijnse signoria om een bijkomende bijdrage van 40.000 dukaten op te hoesten.
Maar daarmee was de dreiging nog niet afgewend want de landsknechten, die nog steeds geen soldij hadden ontvangen, waren in april Toscane binnen gevallen en hadden hun tenten opgeslagen in Barberino di Mugello op 20 mijlen van Firenze. Hun opmars werd nauwlettend in de gaten gehouden door het pauselijk leger (de Liga), dat hen op de voet volgde en zich ook in de Mugello geposteerd had.
Passerini besloot om op 26 april samen met Ippolito, Alessandro en de kardinalen Innocenzo Cibo en Niccolò Ridolfi contact te gaan opnemen met Francesco della Rovere, de hertog van Urbino en de commandant van de pauselijke troepen om zich op de hoogte te laten stellen van de situatie. De kardinaal had daar echter de stadsmagistraat niet van op de hoogte gebracht en de Florentijnen dachten dat hij samen met de Medici-tieners op de vlucht gegaan was. Dat was het sein voor de oligarchen onder leiding van Piero Salviati en Rinaldo Corsini om in Firenze, met een paar honderd man, het Palazzo Vecchio te gaan bezetten en de bevolking op te roepen om een einde te maken aan het Medici-bestuur.
Toen Passerini met zijn delegatie een eerste stop hield en vernam wat er in Firenze aan het gebeuren was maakte hij vliegensvlug rechtsomkeer in het gezelschap van Francesco della Rovere, die hem tegemoet gekomen was met een detachement haakbusschutters te paard. Tegen valavond bereikten ze de stad.
De Florentijnen hadden één van de stadspoorten vergeten te sluiten (onachtzaamheid of opzet?) en Passerini en zijn mannen konden gemakkelijk binnen geraken en de orde vrij snel manu militari herstellen. Tijdens de gevechten op 27 april vielen er slechts enkele gekwetsten en het voornaamste slachtoffer was Michelangelo’s beeld van David dat tijdens dit zogenaamde Vrijdag-tumult (dat amper één dag geduurd had) een arm brak. De opstandelingen, die zich verschanst hadden in het Palazzo Vecchio gaven zich over in ruil voor een algemeen pardon.
Luigi di Piero Guicciardini, die op dat moment gonfaloniere di giustizia was in Firenze, schreef later in zijn Sacco di Roma dat het zijn broer Francesco (de luitenant-generaal van de paus) geweest was die Francesco della Rovere er op uitgestuurd had om hun vaderstad voor verder onheil te behoeden. Passerini en de Medici ontsnapten aan een revolte en wie van de 2 (Guicciardini en della Rovere waren geen al te beste vrienden) nu uiteindelijk het initiatief genomen heeft om een gewapende actie te ondernemen is nog altijd een onderwerp van discussie.
Maar Francesco della Rovere, die in 1516 nog door de Medici-paus Leo X beroofd was van zijn hertogdom, had zich hoe dan ook door zijn optreden op 27 april gemanifesteerd als de redder van de Medici en had er door de plaatsing van zijn troepen voor gezorgd dat Firenze niet op de weg van het keizerlijke leger lag en op die manier wellicht een plundering vermeden. De toezegging van de Florentijnen om de Rocca van San Leo en een aantal versterkingen in de Montefeltro terug te geven aan Urbino zal aan zijn welwillendheid niet vreemd geweest zijn.
De onderhandelingen in verband met de overdracht van deze gebieden hadden echter de nodige tijd in beslag genomen en er voor gezorgd dat het pauselijk leger een beslissende achterstand ten opzichte van de vijand opgelopen had. De Duitse landsknechten hadden immers geen confrontatie willen aangaan met het pauselijk leger, hadden Firenze ongemoeid gelaten en waren verder opgerukt naar Rome, dat zij op 6 mei binnenvielen. Voor sommige auteurs was della Rovere dus de hoofdverantwoordelijke voor de Sacco di Roma.
Toen op 11 mei het nieuws van de Sacco di Roma (de plundering van Rome) Firenze bereikte nam de ontevredenheid en de ongerustheid daar in alle hevigheid toe. De kardinaal wilde nu wel aan tafel gaan zitten met de optimaten, maar die hadden achter zijn rug vergaderd en een commissie van 28 riformatori opgericht (7 per stadsdeel) die de Medici het statuut van gewone burgers gaf en op 31 mei een nieuwe signoria installeerde. Gonfaloniere di giustizia Luigi Guicciardini werd aan de kant gezet en Niccolò di Gino Capponi (die nog in juli 1526 de signoria had voorgezeten) volgde hem op. Francesco di Leonardo Mannelli, Lutozzo di Battista Nasi, Andrea di Otto Niccolini, Domenico di Niccolò Giugni, Cristofano di Bernardo Rinieri, Filippo di Paolo Albizzi, Giovanni di Bernardo Neretti en Jacopo di Lorenzo Manovelli werden zijn priori. De 2 laatst genoemden behoorden tot de kleine gilden en vertegenwoordigden het stadsdeel van Santa Maria Novella.
Op aanraden van Caponi en andere gematigde prominenten hadden kardinaal Passerini, Alessandro en Ippolito de’ Medici ondertussen op 17 mei de stad verlaten. Er werd niet geraakt aan hun bezittingen en Filippo Strozzi, Luigi Gherardi en Gianfrancesco Ridolfi waren hun begeleiders tot in Pisa. Voor de 2de maal in 33 jaar tijd waren de Medici in ballingschap gegaan. Enkel Caterina, de 8-jarige dochter van Lorenzo van Urbino en de laatste telg van de oude Medici-tak van Cafaggiolo (en latere koningin van Frankrijk) was in Firenze gebleven. Ippolito en Alessandro keerden voorlopig terug naar Rome en Passerini overleed in 1529 in Citta di Castello.
In Firenze namen de optimaten het bestuur weer in handen. De oude instellingen bleven bestaan en de Grote Raad (van ca. 2.000 burgers) werd weer samen geroepen. Het waren nog steeds dezelfde families die de lakens uitdeelden, maar het was de republikeinse tak van de familie die nu aan de beurt was. In de schoot van de traditionele Florentijnse families hadden er zich in de loop der tijden altijd voor-en tegenstanders van de Medici gemanifesteerd en dat was nu ook weer het geval.
Terwijl er sommige nieuwe namen opdoken in de 3 Maggiori, die dan weer snel verdwenen in 1530 na de terugkeer van de Medici, werden (of hadden) anderen zich op non-actief gezet.
Zo werd Luigi Guicciardini, de gonfaloniere van maart en april 1527, pas opnieuw lid van de 3 Maggiori in maart 1532. De man die in het republikeinse bestuur van april 1530 zetelde was zijn verre neef Braccio di Niccolò Guicciardini.
Ook de Medici-getrouwe Francesco di Averardo Serristori die nog gonfaloniere was geweest in 1526, keerde pas terug in het bestuur als prior in 1531. De Francesco uit 1529, die lid was van de Raad van 16 tijdens de jaren van de republiek, was de zoon van Guglielmo Serristori, die blijkbaar de politieke overtuiging van zijn neef niet deelde.
Filippo di Alessandro Machiavelli had in 1523 en 1525 nog in de 3 Maggiori gezeteld, maar deed dat pas opnieuw in maart 1531 als gonfaloniere. Zijn neven Niccolò di Alessandro (niet te verwarren met de beter gekende Niccolò di Bernardo die in juni 1527 overleden was en wiens houding ten opzichte van de nieuwe republiek dus niet geweten is) en Giovanni di Gherardo Machiavelli waren respectievelijk lid van de Raad van 12 in 1529 en prior in januari 1528 (zie art. De andere Niccolò Machiavelli).
Andere figuren zoals Niccolò Capponi, waren vóór en na de machtswissel (wegens hun ervaring en verdiensten) op het voorplan gebleven. Als gematigd republikein, die onder zware druk stond van de radicale arrabiati, werd hij de ideale compromisfiguur, die zelfs de overgebleven piagnoni op zijn hand kon krijgen door een Savonaroliaans revival te lanceren. Met dat laatste hoopte hij de eensgezindheid onder zijn stadsgenoten terug aan te zwengelen. Op 10 juni 1528 werd hij opnieuw voor 1 jaar verkozen tot gonfaloniere.
Capponi was beducht om partij te moeten kiezen in het conflict tussen de paus en de keizer en hij wilde geen deuren definitief toeslaan. Op 15 april 1529 werd in dat verband een voor de paus bestemde brief, die hij naar zijn vriend Giachinotto Serragli in Rome gestuurd had en waarin gesproken werd over mogelijke onderhandelingen, onderschept door Jacopo Gherardi. één van zijn hevigste tegenstanders.
Niccolò werd beschuldigd van verraad, maar toch vrijgesproken en zelfs belast met een diplomatieke missie naar keizer Karel. Toen de keizer en de paus zich in juni 1529 verzoend hadden (met de Vrede van Barcelona) had Clemens VII van Karel V de belofte en de militaire steun gekregen om zijn vaderstad terug onder Medici-bewind te brengen. Uiteindelijk was het de Medici-paus geweest, die door zijn geblunder de Sacco di Roma had uitgelokt en daarmee dus ook de republikeinse opstand in Firenze veroorzaakt had. Samen met Matteo Strozzi, Tommaso Soderini en Raffaello Girolami was Capponi naar Genua gereisd om de keizer op andere gedachten te brengen, maar dat was vergeefse moeite geweest.
De politieke meningen in Firenze waren nog steeds erg verdeeld en Capponi was ondertussen (na een ambtstermijn van 1 jaar) op 28 april als gonfaloniere opgevolgd door de leider van de radicale republikeinen Francesco Carducci, die een terugkeer van de Medici absoluut niet zag zitten. Wat gevreesd werd gebeurde ook toen in september een 40.000 man sterke troepenmacht Firenze kwam belegeren. Op 1 januari 1530 werd Carducci vervangen door Raffaello Girolami (reeds banierdrager geweest in juni 1525), maar die kon de escalatie van het gewapend conflict niet meer vermijden. Ondanks heldhaftig verweer werd de stad op 11 augustus 1530 ingenomen (zie het artikel over Francesco Ferrucci.
Na de overgave moest een Balìa van 12 wijze mannen (en verknochte Medici-aanhangers) onder leiding van Baccio Valori en Raffaello Girolami (als dienstdoende gonfaloniere) de machtsovername voorbereiden. Paus Clemens verzette zich echter tegen de aanwezigheid van Raffaello in de Balìa en hij werd al na enkele dagen opgesloten. Uiteindelijk stierf hij in gevangenschap in Volterra in 1532.
Carducci werd samen met Luigi Soderini, Bernardo da Castiglione, Piero Giachinotti, Giambagttista Cei en Jacopo Gherardi (de schoonzoon van Raffaello Girolami) onthoofd en uiteraard volgde er ook een ganse reeks van verbanningen van radicale republikeinen. Niccolò Capponi was ziek geworden op de terugreis uit Genua en al op 18 oktober 1529 in de buurt van Lucca overleden.
De 3de Florentijnse republiek had het 40 maanden of 1200 dagen volgehouden en eens te meer voor militair geweld moeten zwichten. Voor de 2de maal waren de Medici uit ballingschap teruggekeerd en toen Alessandro door de keizer tot erfelijke hertog van Firenze werd aangesteld werd de basis gelegd voor een ononderbroken 200-jarig bewind.
JVL
The Friday Tumult and the 3rd Florentine Republic (1527-1530).
In 1527 the Medici family was expelled from Florence for the 3rd time. As in 1494, many Florentine traditional families were nostalgic for the old republican regime and were looking for an opportunity to shake off the yoke of the Medici. This came about when the conflict between pope and emperor also had its repercussions on the events in the city on the Arno. When the Medici had returned in 1512, Florence was ruled by Giuliano (the youngest son of Lorenzo il Magnifico) and then by Lorenzo de' Medici (his nephew). After the former had died in 1515 and the latter in 1519, it was Cardinal Silvio Passerini (see fig.1), who was to govern the city in the name of the 2 Medici popes and as regent for the Medici boys Alessandro (the natural son of Clement) and Ippolito (the natural son of Giuliano). Giovanni de' Medici had become Pope Leo X in 1513 and his nephew Giulio de' Medici had been given the tiara in 1523. The cardinal fulfilled his task in a rather authoritarian manner without consulting the existing governing bodies of the oligarchs and that caused resentment.
When the conflict between Pope Clement and Emperor Charles V reached its climax, protestant German lanzinecchi commanded by Georg von Frundsberg had left for Rome in the autumn of 1526. In order to prepare the defence of Florence against a possible attack, Passerini was obliged to provide the necessary finances and take fiscal measures. With new taxes he was able to extract the rich families 100,000 ducats, but when additional payments had to be made to the emperor after the armistice in March 1527, Passerini demanded from the Florentine signoria an additional contribution of 40,000 ducats.
However, the threat was not averted because the landsknechts, still not having received their pay, had invaded Tuscany in April and they had pitched their tents in Barberino di Mugello, 20 miles from Florence. Their advance was carefully watched by the papal army (of the League) which followed them closely and had also posted itself in the Mugello. So Passerini decided on April 26, accompanied by Ippolito, Alessandro and the cardinals Innocenzo Cibo and Niccolò Ridolfi, to meet Francesco della Rovere, the Duke of Urbino and the commander of the papal troops, to be informed of the situation.
But the cardinal had not informed the city magistrate of his action and the Florentines thought that he had fled with the Medici boys. The oligarchs, headed by Piero Salviati and Rinaldo Corsini, took this opportunity to occupy the Palazzo Vecchio in Florence with a few hundred men and call on the population to end the Medici rule.
When Passerini and his delegation made a first stop and the cardinal heard what was happening in Florence, he quickly turned around in the company of Francesco della Rovere, who had joined him with a detachment of arquebusiers on horse-back. They reached the city at dusk.
The Florentines had forgotten to close a city gate (negligence or intent?) and Passerini and his soldiers could rapidly enter the city and restore order manu militari on April 27. During this so-called Friday Tumult (which had lasted merely one day) only a few people were injured and the main victim was Michelangelo’s statue of David with a broken arm. The insurgents, who had entrenched themselves in the Palazzo Vecchio surrendered and received a general pardon.
Luigi di Piero Guicciardini, at that time gonfaloniere di giustizia in Florence, later wrote in his Sacco di Roma that it had been his brother Francesco (the Pope’s lieutenant-general) who had sent Francesco della Rovere to save their hometown from further mischief. Passerini and the Medici escaped a revolt and which of the 2 men (Guicciardini and della Rovere were not exactly good friends) finally took the initiative for the armed action is still a topic for discussion.
But Francesco della Rovere, who had been deprived of his duchy by the Medici pope Leo X in 1516, had shown himself to be the saviour of the Medici on April 27. By the deployment of his troops he had ensured that Florence was not a target for the imperial army and therefore avoided a possible pillage. The Florentine promise to return the Rocca of San Leo and a number of fortifications in the Montefeltro to the Duke must have been the reason for his benevolence. However the negotiations for the transfer of these territories had taken some time and had caused the papal army to fall decisively behind the enemy. The German landsknechts had refused a confrontation with the papal troops, had left Florence undisturbed and had advanced further towards Rome which they invaded on May 6. So for some authors della Rovere was the main person responsible for the Sacco di Roma.,
When the news of the Sacco di Roma (the sack of Rome) reached Florence on May 11, dissatisfaction and anxiety increased in all intensity.
Cardinal Passerini now agreed to consult the optimates, but they had met behind his back and set up a committee of 28 riformatori (7 per city district) that gave the Medici the status of ordinary citizens and installed a new signoria on May 31. Gonfaloniere Luigi Guicciardini was removed from office and Niccolò di Gino Capponi (who had already chaired the signoria in July 1526) was appointed as his successor. Francesco di Leonardo Mannelli, Lutozzo di Battista Nasi, Andrea di Otto Niccolini, Domenico di Niccolò Giugni, Cristofano di Bernardo Rinieri, Filippo di Paolo Albizzi, Giovanni di Bernardo Neretti and Jacopo di Lorenzo Manovelli became his priori. The last 2 belonged to the small guilds and represented the city quarter of Santa Maria Novella.
On the advice of Caponi, Filippo Strozzi, Niccolò Ridolfi and other moderate prominent men, cardinal Passerini, Alessandro and Ippolito de’ Medici had meanwhile left the city on May 16. Their possessions were not touched and Filippo Strozzi, Luigi Gherardi and Gianfrancesco Ridolfi were their travel companions as far as Pisa. For the 2nd time in 33 years, the Medici had gone into exile. Only Caterina, the 8-year-old daughter of Lorenzo of Urbino and the last scion of the old Medici branch of Cafaggiolo (and later Queen of France) had remained in Florence. Ippolito and Alessandro returned to Rome and Passerini died in Citta di Castello in 1529.
In Florence the optimates took control of the government. The old institutions continued to exist and the Grand Council (of about 2.000 citizens) was convened again. The same old families were still calling the shots, but it was the republican branch of the families that was now in power. Within the traditional Florentine families Medici supporters and opponents had always been disagreeing. While some new names came forward in the 3 Maggiori (quickly disappearing in 1530 after the return of the Medici), others were put or had put themselves on hold.
Luigi Guicciardini, gonfaloniere in March and April 1527 did not rejoin the 3 Maggiori until March 1532. The man who had a seat in the republican government of April 1530 was his distant cousin Braccio di Niccolò Guicciardini.
Another Medici supporter Francesco di Averardo Serristori, who had been gonfaloniere in 1526, did not return as prior until 1531. Francesco Serristori member of the Council of 16 during the years of the republic in 1529 was the son of Guglielmo Serristori and had apparently different political opinions than his cousin.
Filippo di Alessandro Machiavelli had been elected in the 3 Maggiori in 1523 and 1526, but he did not come back until March 1531 as gonfaloniere. His nephews Niccolò di Alessandro (not to be confused with the better known Niccolò di Bernardo who had died in June 1527 and whose attitude towards the new republic is therefore unknown) and Giovanni di Gherardo were respectively members of the Council of 12 in 1529 and the priorate in 1528 (see art. The other Niccolò Machiavelli).
Other men such as Niccolò Capponi had, because of their experience and merits, remained in the spotlights before and after the change of power. As a moderate republican, attenuating the heavy pressure from the radical arrabiati, he was the ideal compromise figure who could get even the remaining piagnoni on his side by launching a Savonarolan revival. By doing so he hoped to strengthen the unity among his the city citizens. On June 10, 1528 he was re-elected as gonfaloniere for 1 year.
Capponi was afraid of having to take sides in the conflict between the pope and the emperor and he did not want to close all doors permanently. On April 15, 1529 a letter addressed to the Pope, which he had sent to his friend Giachinotto Serragli in Rome and in which was talk of possible negotiations, was intercepted by one of his fiercest opponents, Jacopo Gherardi.
Niccolò was accused of treason but acquitted and even charged with a diplomatic mission to Emperor Charles. When the emperor and the pope reconciled in June 1529 (with the Peace of Barcelona) Clement VII was assured to receive the military support from Charles V to bring his hometown back under Medici rule. After all it had been the Medici pope who, by his blundering, had provoked the Sack of Rome and thus also caused the republican revolt in Florence. Together with Matteo Strozzi, Tommaso Soderini and Raffaello Girolami, Capponi travelled to Genoa to change the emperors mind but that was a wasted effort.
Political views in Florence were still very contradictory and Capponi had meanwhile (after a 1-year term) been succeeded as gonfaloniere on April 28 by the leader of the radical republicans Francesco Carducci, firmly opposed to a return of the Medici. What was feared came true when a 40.000 strong military force started to besiege Florence in September 1529. On January 1st 1530, Carducci was replaced by Raffaello Girolami (already banner bearer in June 1525) who could no longer avoid the escalation of the situation. Despite heroic defences the city was taken on August 12 in 1530 (see art. about Francesco Ferrucci).
After the surrender a Balìa of 12 wise men (and devoted Medici supporters) led by Baccio Valori and Raffaello Girolami (as serving gonfaloniere) had to prepare the new regime. When Pope Clement opposed to Girolami’s presence in the Balìa, he was imprisoned a few days later and died eventually in captivity in Volterra in 1532.
Carducci was beheaded together with Luigi Soderini, Bernardo da Castiglione, Piero Giachinotti, Giambattista Cei and Jacopo Gherardi (Raffaello Girolami’s son-in-law) and many other radical republicans were exiled. Niccolò Capponi had become ill on the return of his journey from Genoa and had died on October 18, 1529 near Lucca.
The 3rd Florentine Republic had lasted for 40 months or 1200 days and once again was ended by military force. For the 2nd time the Medici had returned from exile and when Alessandro was appointed hereditary duke of Florence by the emperor, the foundation was laid for an uninterrupted 200-year reign.
Literatuur:
Arrighi, V. Girolami, Raffaello. In: Dizionario biografico, vol. 56 (2001).
Barthas, J. Une canaille et des libertins. Toscane années 1520.
In : Littératures classiques, 2017 (nr.92).
Brunelli, G. Passerini, Silvio. In: Dizionario biografico, vol.81 (2004).
Dorini, U. I Medici e I loro tempi. Firenze, 1989
Hale, J.R. Florence and the Medici. Londen, 2001.
Lucas-Dubreton, J. Zo leefden de Florentijnen. Baarn, 1982.
Mallett, M. Capponi, Niccolò. In: Dizionario biografico, vol.19 (1976).
Van Laerhoven, J. Alessandro de’ Medici “il Moro” (1512-37). Kermt, 2019.
De Medici-pausen. Herk-de-Stad, 2012.
De Medici & hun relaties met de andere Florentijnse families
in de 15de en 16de eeuw (2 dln.). Herk-de-Stad, 2015.
zie art. De andere Niccolò Machiavelli (1449-1516).
zie art. De miraculeuze ring van San Zanobi.
zie art. Francesco Ferrucci, van boekhouder tot legerleider.
zie art. Luigi Guicciardini, de man van het portret en de Sacco di Roma.
zie art. Wie waren de piagnoni van Savonarola en wie waren hun
erfgenamen en politieke tegenstanders?
Vannucci, M. I Medici. Una famiglia al potere. Rome, 1987.
Von Reumont, A. Tavole cronologiche e sincrone della storia Fiorentina. Firenze, 1841.