Luca Pitti en de samenzwering van 1466

Luca Pitti en de samenzwering van 1466

Piero de' Medici had in 1464 zijn vader Cosimo opgevolgd als hoofd van de familie en dus als hoofd van de bank, maar hij was ook, met de algemene goedkeuring van de traditionele families, geaccepteerd als het feitelijke hoofd van de Florentijnse staat. Zijn jongere broer Giovanni, die weinig interesse had getoond voor de politiek en eigenlijk voorbestemd was om de bank te gaan leiden, was reeds in 1463 overleden, zodat de ziekelijke Piero er in feite alleen voor stond.
Piero, die il Gottoso (de jichtleider) genoemd werd, kreeg het leiderschap in de schoot geworpen, maar moest zich nog altijd bewijzen als waardig opvolger van zijn vader. Hij kon daarbij rekenen op de steun van een aantal oligarchen, die echter allemaal de hoop koesterden om hun eigen positie te verbeteren en het Medici-bewind naar hun hand te kunnen zetten.

Toen Piero vlak na de dood van zijn vader een stand van zaken van de bank had laten opmaken werd hem een vrij somber beeld van de financiële situatie van het bedrijf geschetst door de bankier Diotisalvi di Diotisalvi Neroni, de vroegere raadsman en huisvriend van Cosimo.
Op Neroni’s advies had Piero toen besloten tot het onmiddellijk terugvorderen van de geleende bedragen van de schuldenaars van zijn vader (die blijkbaar tijdens zijn laatste levensjaren in dat opzicht een beetje te mild geworden was), maar dat had geleid tot een aantal faillissementen en hem heel wat steun van bevriende zakenrelaties gekost. Waarom zijn bankdirecteur Francesco Sassetti daarmee akkoord gegaan is blijft nog steeds een onbeantwoorde vraag (zie art.Sassetti en de ondergang van de Medici-bank). Piero heeft dan de maatregel daarna wel afgeremd, maar de Medici-bank deelde blijkbaar in de algemene financiële malaise die zich al stilaan tijdens de laatste levensjaren van Cosimo gemanifesteerd had.

Naast een financiële was er ook een politieke oorzaak voor de groeiende ontevredenheid. Cosimo il Vecchio had met het regeren via de uitzonderingsraden (de balie), die algemene regel werden,  en het systeem waarmee hij de verkiezingen kon manipuleren de Florentijnse republiek een tiranniek tintje gegeven en dat wilden de traditionele families veranderen. De accoppiatori, de verzamelaars van de namen van de kandidaten voor de te verkiezen raden en colleges, waren in feite kiesmannen geworden die de namen niet alleen in de beurzen staken, maar ze er ook a mano uithaalden.

Fig.1  Luca Pitti (G. Vasari naar Cristofano dell’Altissimo, Uffizi).

Toen er geen buitenlandse agressie meer dreigde, was de “echte lottrekking” opnieuw ingevoerd, maar zolang de accoppiatori (die een instrument in de handen van de Medici geworden waren) de zaken dirigeerden, veranderde er weinig.
Het was trouwens dankzij een terugkeer naar het oude systeem (met de echte lottrekking) dat Niccolò Soderini (die al van in 1458 oppositie voerde tegen Cosimo) eind oktober 1465 tot gonfaloniere was gekozen. Hij ijverde voor een hervorming van de belastingen, een uitbreiding van het aantal verkiesbare families en het beperken van de macht van de Otto di Guardia. Samen met Agnolo Acciaiuoli, die zich tegen Cosimo gekeerd had (omdat zijn familie een paar keer gepasseerd was in verband met een bruidsschatskwestie en een aartsbisschoppelijke benoeming) en Diotisalvi Neroni (die zijn republikeinse sympathieën niet meer onder stoelen of banken wilde steken en door zijn slechte financiële raad het aantal tegenstanders van Piero had willen vergroten) had hij zich aangesloten bij de zogenaamde “Bergpartij” (la fazione del poggio) die geleid werd door Luca Pitti.  Deze bankier had zich op de Oltrarno een palazzo laten  bouwen (het Palazzo Pitti) dat hoger gelegen was dan het Palazzo Medici, dat het hoofdkwartier van de “Partij van de Vlakte” (la fazione del piano) geworden was (zie fig.1). 
Ondanks het feit dat ook hij een goede vriend en trouwe medestander van de Medici geweest was (hij had mee geholpen om de coup tegen Cosimo il Vecchio in 1458 te verijdelen) was Luca van oordeel dat  Piero, niet geschikt was om in de voetsporen van zijn vader te treden (zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude van Cosimo de’ Medici).  Pitti was een zeer ijdel man (getuige hiervan zijn palazzo dat groter en fraaier moest zijn dan het Palazzo Medici) die niet langer tevreden was met een tweederangsrol

De samenzweerders, die ook de Raad van 100 (bevolkt met Medici-supporters) wilden afschaffen, hadden via Acciaiuoli de steun gezocht en gekregen van Borso d’Este de markies van Ferrara, die hen de raad had gegeven om Piero en zijn zonen te vermoorden teneinde het regime in Firenze te kunnen veranderen. Na het overlijden van Francesco Sforza, de hertog van Milaan en grootste bondgenoot van de Medici, waren de complotteurs van oordeel dat het moment om tot actie over te gaan gekomen was.

In augustus 1466 was Piero met zijn gezin naar de Medici-Villa in Careggi (5 km ten noorden van Firenze) getrokken. Daar kreeg hij van zijn spionnen te horen dat er iets broeide in Firenze en dat er zich troepen van Borso d’ Este op Florentijns grondgebied bevonden die de opdracht gekregen hadden om hem en zijn zonen gevangen te nemen. Tot overmaat van ramp bereikte hem ook het bericht dat de gevreesde condottiere Bartolommeo Colleoni (op aanstoken van Neroni) vanuit Venetië met een groot leger ging oprukken naar Toscane.

Op 27 augustus wilde Piero, die het slachtoffer geworden was van een hevige jichtaanval en verpozing gezocht had in zijn buitenverblijf, zich in een draagstoel zo snel mogelijk vanuit de Villa Careggi terug naar de stad laten voeren. Maar Lorenzo (die toen 17 jaar oud was) stelde voor om met enkele ruiters vooruit te rijden en de weg, die normaal gevolgd werd, te gaan verkennen.  Het gezelschap van Piero kwam enkele mijlen achterop. Toen de jonge Medici in  Sant’Antonio del Vescovo (Montughi) een gewapende groep mannen ontmoet had, waarvan hij terecht vermoedde dat het sicari (huurmoordenaars) waren, liet hij één van zijn begeleiders vliegensvlug terugkeren om zijn vader te verwittigen, zodat die langs een andere weg Firenze kon bereiken.  Lorenzo nam uitgebreid de tijd om een gesprek te voeren met de aanvallers, die hem gevraagd hadden waar Piero de’ Medici gebleven was. Hij vroeg hen waarom zij dat wilden weten, maar deelde hen wel mee dat zijn vader onderweg was. Terwijl hij daarna zijn weg vervolgde bleven de sicari geduldig ter plaatse wachten. Zij waren blijkbaar ook niet van de slimste want met Lorenzo als gevangene hadden de samenzweerders Piero zwaar onder druk kunnen zetten. Maar misschien hadden de messentrekkers geen duidelijke richtlijnen gekregen in dat verband of hebben zij medelijden gehad met de jonge knaap die hen zo vriendelijk te woord gestaan had…?  

Ondertussen was il Gottoso veilig in de stad aangekomen. Hij liet de staat van beleg afkondigen en zijn woning versterken. Zijn mannen gingen de stadspoorten bezetten en Piero verscheen in het centrum met een grote troepenmacht (bestaande uit de stadswacht en eigen aanhangers) die hij met de 10.000 florijnen die hij geleend had van zijn neef Pierfrancesco de' Medici had kunnen ronselen en bewapenen. Sommige bronnen spreken van 3.000 man. Zij werden aangevoerd door Lorenzo die te paard langs de rangen reed.

De samenzweerders, die vergeefs op “goed” nieuws gehoopt hadden vanuit Montughi, waar de  aanvallers het wachten hadden opgegeven, moesten vaststellen dat het opzet mislukt was en verloren hun kalmte. Luca Pitti haastte zich naar het Palazzo Medici om Piero van het ganse complot op de hoogte te brengen, daarbij vooral zijn eigen aandeel te minimaliseren en om vergiffenis te vragen. Andere bronnen noemen Francesco Neroni, de broer van Diotisalvi, als de man die Piero van de details van de samenzwering (op de pijnbank?) op de hoogte gebracht had.  

Van een buitenlandse aanval was ook geen sprake meer want ondertussen had Galeazzo Sforza, de nieuwe hertog van Milaan, 1.500 ruiters uitgestuurd om de troepen van de markies van Ferrara (3.800 in getal) in hun opmars te stuiten en op het moment dat Colleoni het bericht kreeg dat de coup mislukt was, was hij nog niet eens vertrokken uit Venetië (1).
Het hele complot was dus, vooral door een gebrekkige voorbereiding, één grote mislukking geworden; er was geen volksopstand uitgebroken, er was geen buitenlandse hulp verschenen en de Medici waren zonder kleerscheuren uit het avontuur gekomen.

Il Gottoso ging nu in de tegenaanval en hij kon de stadsmagistraat er van overtuigen dat er met steun van buitenaf een complot tegen hem beraamd was waarbij de samenzweerders hem en zijn 2 zonen Lorenzo en Giuliano hadden willen ter dood brengen. De nieuwe signoria voor september en oktober, die op 28 augustus gekozen werd en onder leiding stond van Berto Lioni, bestond hoofdzakelijk uit Medici-getrouwen. Dat had te maken met het groot aantal namen van Medici-aanhangers dat nog in de  beurzen zat en het feit dat de nieuwe gonfaloniere moest getrokken worden uit de beurs van het kwartier van Santa Croce dat bekend stond als een sterk Medici-bolwerk. De samenzweerders beseften ten volle dat hun kansen verkeken waren en maakten zich uit de voeten naar Napels en Venetië. Alleen Luca Pitti was in Firenze gebleven.      

De signoria liet op 2 september een parlamento (volksraadpleging) en daarna een balía samenroepen, die er voor zorgde dat Piero’s positie opnieuw versterkt werd: er werd meteen besloten om de verkiezingen van de priori voor de volgende 10 jaar opnieuw a mano te laten gebeuren door een beperkt groepje accoppiatori.
Vervolgens werden de samenzweerders aangepakt. Terwijl Acciaiuoli naar Barletta, Soderini naar de Provence en Neroni naar Sicilië verbannen werden, mocht Pitti in Firenze blijven. Piero heeft, waarschijnlijk op advies van zijn schoonbroer Tommaso Soderini (een neef van Niccolò), hun aanvankelijk geëiste doodstraf omgezet in een 20-jarige verbanning. Ook de zonen van de leiders van het complot werden in ballingschap gestuurd.

Piero’s vergevensgezindheid ten overstaan van Luca moet (wegens zijn bekentenissen?) bijzonder groot geweest zijn. Sommige auteurs zijn van oordeel dat hij Luca op een spitsvondige manier had willen straffen, door hem te sparen en hem te overladen met de schande van zijn verraad en het misprijzen van gans Firenze. Maar blijkbaar zijn de plooien dan achteraf toch glad gestreken en is Pitti een volgzame bondgenoot van de Medici geworden. Toen Piero de’ Medici een huwelijk voorstelde tussen zijn schoonbroer Giovanni Tornabuoni (directeur van het Romeinse filiaal van de Medici-bank) en Luca’s dochter Francesca, kon Pitti dat moeilijk weigeren. Hij overleed op 10 maart 1473 en kreeg zijn graf in de familiekapel van Santo Spirito.

Volgens zijn tegenstanders had Piero het hele complotverhaal zelf bedacht om, onder voorwendsel dat er een buitenlandse inval dreigde, zelf de nodige troepen op de been te brengen en een staatsgreep uit te voeren , maar dat geloofde niemand.
De zoveelste poging om het regime omver te werpen was mislukt en de Florentijnen hadden uiteindelijk toch de stabiliteit van het Medici-bewind (dat hen sedert 1434 geen windeieren had gelegd) verkozen boven de roep naar zogezegde vrijheid van een groepje republikeinen en dankzij het goed gestructureerde Medici-netwerk kon Piero de samenzwering van 1466 niet alleen overleven, maar er zelfs versterkt uitkomen. Toen hij 3 jaar later overleed werd de fakkel moeiteloos doorgegeven aan zijn zoon Lorenzo il Magnifico.

JVL

(1)     Dat was slechts uitstel geweest want in mei 1467 had Colleoni een grootscheepse militaire campagne tegen Toscane gelanceerd die echter in juli in de buurt van Imola door een leger bestaande uit Milanese en Napolitaanse troepen onder leiding van Federico da Montefeltro, de condottiere in dienst van Firenze, een halt kon toegeroepen worden.

 

Luca Pitti and the conspiracy of 1466

Piero de' Medici had succeeded his father Cosimo as head of the family in 1464 and therefore as head of the bank, but he was also with the general approval of the traditional families accepted as the de facto ruler of the Florentine state. His younger brother Giovanni, who had shown little interest in politics and was actually destined to run the bank, had already died in 1463, leaving the sickly Piero alone in charge.
Piero, who was called il Gottoso (the gout sufferer), still had to prove himself as a worthy successor of his father. He was able to count on the support of a number of oligarchs, all of whom, however, cherished the hope of improving their own position and of being able to control the Medici regime.

When shortly after his father's death, Piero had a state of the bank affairs drawn up, he was given a rather gloomy picture of the company's financial situation by the banker Diotisalvi di Diotisalvi Neroni, Cosimo's former counsellor and family friend.
On Neroni's advice, Piero decided to reclaim the borrowed amounts from his father's debtors (who had apparently become a little too lenient in that regard during his last years of life), but that led to a number of bankruptcies and costed him a lot of support from friendly business associates. Why his bank manager Francesco Sassetti agreed to this remains an unanswered question (see art. Sassetti and the decline of the Medici bank). Piero may have restrained the measure afterwards, but the Medici bank apparently shared in the general financial malaise that had already gradually manifested itself during Cosimo's last years of life.

Besides the financial question, there was also a political cause for the growing dissatisfaction. The traditional families were not pleased with Cosimo’s so-called tyrannical methods. Emergency councils (the balie) were becoming the general rule and elections were manipulated. The accoppiatori, the collectors of the names of the candidates for the councils and colleges, had in fact become electors who not only put the names in the purses, but also picked them out a mano (by hand).

Since there was no longer any threat of foreign aggression, the random drawing by lot had been reintroduced, but as long as the accoppiatori (who had become a tool in the hands of the Medici) were in control, little changed.
It was, by the way, thanks to the return to the old system (with the random lottery elections) that Niccolò Soderini (who had been Cosimo’s opponent since 1458) was elected gonfaloniere at the end of October 1465. He campaigned for tax reforms, an increase in the number of electable families and a reduction in  power of the Otto di Guardia. Together with Agnolo Acciaiuoli, who had turned against Cosimo (because his family had been passed over a few times in connection with a dowry issue and an archbishop's appointment) and Diotisalvi Neroni, who no longer wanted to hide his republican sympathies (and had wanted to increase the opposition against Piero with his poor financial advice), he had joined the so-called "Mountain Party" (la fazione del poggio) led by Luca Pitti. 

This banker had built a palazzo on the Oltrarno (the Palazzo Pitti) that was higher up in the city than the Palazzo Medici, which had then become the headquarters of the "Party of the Plain" (la fazione del piano).
Despite the fact that he too had been a close friend and loyal supporter of the Medici (he had helped to foil the coup against Cosimo il Vecchio in 1458), Luca felt that Piero was not fit to follow in his father's footsteps (see art. Girolamo Machiavelli and Cosimo de’ Medici’s election fraud).
Pitti was a very vain man (witness his palazzo that had to be larger and more beautiful than the Palazzo Medici) who was no longer satisfied with a second-class role.

The conspirators, who also wanted to abolish the Council of 100 (strongly populated with Medici supporters), had sought and received (thanks to Acciaiuoli) the support of Borso d'Este the Marquis of Ferrara, who had advised them to kill Piero and his sons in order to change the regime in Florence. With the death of Francesco Sforza, the Duke of Milan and closest ally of the Medici, the plotters felt that time had come to take action.

In August 1466 Piero and his family had moved to the Medici Villa in Careggi (5 km north of Florence). There he was told by his spies that something was going on in Florence and that there were troops of Borso d'Este on Florentine territory who had been ordered to capture him and his sons. To make matters worse, he also received the news that the dreaded condottiere Bartolommeo Colleoni (at the request of Neroni) was going to march from Venice to Tuscany with a large army.

On August 27, Piero, who had been the victim of a severe gout attack and had sought respite in his country residence, wanted to be transported back to the city as quickly as possible from the Villa Careggi in a sedan chair.  But Lorenzo (17 years old at the time) suggested riding forward with some men to explore the usual road to Florence.  Piero's party followed several miles behind. When the young Medici had met an armed group of men in Sant'Antonio del Vescovo (Montughi), whom he rightly suspected of being sicari (assassins), he had one of his companions return quickly to inform his father, so that Piero could reach Florence by another route.  Lorenzo took the time to have a chat with the attackers, who had asked him about Piero de' Medici’s arrival. He wondered why they wanted to know, but told them that his father was not far behind. While Lorenzo continued on his way, the sicari remained on site, waiting patiently for Piero.  Apparently they were not the smartest either, because with Lorenzo as a prisoner, the conspirators could have put Piero under heavy pressure. But maybe they were not given clear instructions in this regard or perhaps they felt compassion for the young boy who had spoken to them so kindly…?   

Meanwhile, il Gottoso had arrived safely in the city. He had martial law declared and his palazzo fortified. His men went to occupy the city gates and Piero appeared in the center with a large force (consisting of the city guard and his own supporters) which he had  been able to recruit and arm with the 10,000 florins he had borrowed from his cousin Pierfrancesco de' Medici. Some sources speak of 3,000 men. Among them was young Lorenzo riding along the ranks on horseback.

The conspirators, who were expecting in vain "good" news from Montughi where the sicari had given up waiting, realized that the plan had failed and lost their composure. Luca Pitti rushed to the Palazzo Medici to inform Piero of the whole plot, minimizing his own part and asking for forgiveness. Other sources cite Francesco Neroni, Diotisalvi's brother, as the man who informed Piero of the details of the conspiracy (on the rack?).

There was also no longer any question of a foreign attack, for in the meantime Galeazzo Sforza, the new Duke of Milan, had sent 1,500 horsemen to stop the troops of the Marquis of Ferrara (3,800 in number) in their advance and by the time Colleoni received the news that the coup had failed, he had not even left Venice (1).
So the whole plot ended up in one big failure, mainly due to poor preparation; no popular uprising had broken out, no foreign aid had appeared, and the Medici had come out of the adventure unscathed.

Il Gottoso prepared a counter-offensive: he was able to convince the city magistrate that with foreign support a group of conspirators had wanted to put him and his 2 sons Lorenzo and Giuliano to death. The new signoria for September and October, elected on August 28 and presided by Berto Lioni, consisted mainly of Medici faithful. This had to do with the large number of names of Medici supporters that were still in the bags and the fact that the new gonfaloniere had to be drawn from the purse of the quarter of Santa Croce that was known as an important Medici stronghold. The conspirators fully realized that their chances had been wasted and made their way to Naples and Venice. Only Luca Pitti had stayed in Florence.   

On September 2, the signoria convened a parlamento (plebiscite) and then a balía, which reinforced Piero's position: it was decided to have the elections of the priori for the next 10 years again a mano (hand-picked) by a limited group  of accoppiatori.
And then the conspirators were dealt with. While Acciaiuoli was exiled to Barletta, Soderini to Provence and Neroni to Sicily, Pitti was allowed to stay in Florence. Piero, probably on the advice of his brother-in-law Tommaso Soderini (a cousin of Niccolò), commuted their initially demanded death penalty to a 20-year banishment. The sons of the leaders of the plot were also sent into exile.

Piero's forgiveness towards Luca must have been particularly great (because of his confessions?). Some authors believe that he had wanted to punish Luca in a cunning way, by sparing him and showering him with the shame of his betrayal and the contempt of all Florence. But apparently the folds had been smoothed out afterwards and Pitti had become a docile ally of the Medici. When Piero de' Medici proposed a marriage between his brother-in-law Giovanni Tornabuoni (director of the Roman branch of the Medici bank) and Luca's daughter Francesca, Pitti could hardly refuse. He died on 10 March 1473 and was buried in the family chapel in Santo Spirito.

According to his opponents, Piero had invented the whole conspiracy story to carry out a coup himself, and to raise the necessary troops on the pretext that a foreign invasion was imminent, but no one believed that.
The umpteenth attempt to overthrow the regime had failed and the Florentines had finally preferred the stability of the Medici rule (which had not displeased them since 1434) over the cry for so-called freedom of a group of republicans. Thanks to the well-structured Medici network Piero could not only survive the conspiracy of 1466,  but even come out stronger. When he died 3 years later, the torch was smoothly passed to his son Lorenzo il Magnifico.

(1)     This had only been a delay because in May 1467 Colleoni had launched a large-scale military campaign against Tuscany, which could be stopped in July near Imola by an army consisting of Milanese and Neapolitan troops led by Federico da Montefeltro, the condottiere in the service of Florence.

Literatuur:

Altomonte, A.              Il Magnifico. Vita di Lorenzo de’ Medici. Milaan, 2000.      
Arrighi, V                    Soderini, Niccolò.  In : Dizionario vol 93 (2018).
Böninger, L.                 Pitti, Luca.  In: Dizionario vol 84 (2015).
Dorini, U.                     I Medici e I loro tempi.  Firenze, 1989.
Hale, J.R.                     Florence and the Medici.  Londen, 2001.
Hibbert, C.                   The Rise and Fall of the House of Medici. Londen, 1987.
Phillips, M.                  In de schaduw van de Medici. Houten, 1989.
Rubinstein, N.              La confesione di Francesco Neroni e la congiura antimedicea   
                                     del 1466.  In: Archivio Storico Italiano, vol.123, nr.3/4.
Strathern, P.                 The Medici. Godfathers of the Renaissance. Londen, 2003.
Van Laerhoven, J.        De opkomst van de familie de’ Medici in de Florentijnse
                                    republiek (1150-1469).  Herk-de-Stad, 2012.
                                    zie art. Francesco Sassetti en de ondergang van de Medici-bank.
                                    zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude
                                       van Cosimo de’ Medici