De gevreesde Florentijnse Acht van de Veiligheid
De gevreesde Florentijnse Acht van de Veiligheid
1.Oprichting:
Eén van de oudste en belangrijkste bestuursorganen uit de Florentijnse geschiedenis was de Raad van 8 van de Veiligheid of de Otto di Guardia e Balìa. Over het exact ontstaan van deze raad is men het niet altijd eens: reeds in 1353 zouden er 8 mannen aangesteld zijn, de Otto di Balìa, die de macht (balìa) hadden om onruststokers en misdadigers op te sporen, te arresteren en te berechten. Volgens sommige bronnen zou de raad ontstaan zijn in 1376 tijdens de Oorlog der 8 Heiligen (zie art. De oorlog van de 8 Heiligen, 1375-78) en dan kan het banier van de Otto met de ridder en het rode kruis van het stadswapen daar wellicht een verwijzing naar zijn (zie fig.1).
Volgens andere bronnen zijn de Otto di Guardia opgericht na de opstand van de Ciompi in 1378 (zie art. De opstand van de Ciompi in 1378 ) om dat soort uitbarstingen van geweld in de toekomst te voorkomen.
De Raad kende dan vanaf 1380 zijn officieel bestaan toen de Otto di Balìa en de Otto di Guardia (of Custodia) werden samengesmolten tot de Otto di Guardia e Balìa die is blijven functioneren tot in 1777 toen groothertog Pier Leopoldo van Lorreinen de raad liet vervangen door het Supremo Tribunale di Giustizia (het Hoogste Gerechtelijk Tribunaal).
2. Samenstelling:
Per stadskwartier werden er 2 mannen (met vooral politieke ervaring en afkomstig uit de Tre Maggiori) aangesteld, eerst voor 6, daarna voor 4 maanden, die minimum 30 jaar oud waren. Oorspronkelijk waren de 8 afkomstig uit de gilden: 4 uit de grote gilden (traditionele families) en 4 uit de kleine gilden. In de volgende jaren werd die verhouding aangepast naar 5+3 en 6+2 en tegen het einde van de 15de eeuw behoorden de 8 allemaal tot de Arti Maggiori (de grote gilden). Aanvankelijk werden zij door de signoria gekozen uit de lijsten van “geschikte burgers”, maar in de tijd van Cosimo de’ Medici il Vecchio (1459) en Lorenzo il Magnifico (1480) werden ze respectievelijk verkozen door de Raad van 100 en de Raad van 70, die allebei samengesteld waren uit Medici-getrouwen, zodat de Otto evolueerden tot een echte Medici-politie, die niet enkel gewone misdadigers maar ook vijanden van het regime moest aanpakken.
Tijdens het bewind van Savonarola (1494) gebeurde hun verkiezing door de Grote Raad en waren de leden van de Otto niet langer Medici-aanhangers. Ook gedurende de 3de republiek in 1527 waren de 8 hevige Medici-tegenstanders. Maar na de definitieve terugkeer van de Medici in 1530 werd de oude toestand hersteld. Van de 8 leden kwamen er toen 7 uit de Raad van 200 en 1 uit de Senaat (van 48).
3. Bevoegdheid:
Aanvankelijk hielden de 8 zich bezig met het handhaven van de orde en de bestrijding van de criminaliteit, maar gaandeweg kregen zij ook juridische bevoegdheid en konden zij straffen bepalen. Dat ging van het opleggen van boetes, het uitspreken van gevangenisstraffen, lijfstraffen en verbanningen tot een ter doodveroordeling. Ook het bestraffen van misdaden tegen de godsdienst, zoals blasfemie of het besmeuren van religieuze objecten (zie art. De doodstraf in Firenze) behoorde tot hun competenties.
Na zijn terugkeer uit ballingschap had Cosimo il Vecchio in 1434 de macht van de Otto aanzienlijk uitgebreid; zij stelden de lijsten op met de verbanningen en hielden ook een Libro dello specchio bij, een register waarin meer dan 2.000 namen genoteerd stonden van personen die in de gaten moesten gehouden worden. In mei 1478 liet Lorenzo il Magnifico (na de Pazzi-aanslag) al hun bevoegdheden vastleggen in de zogenaamde Legge Gismondina (genoemd naar Sigismondo della Stufa, zelf een lid van de Otto). De Raad van 8 werd aldus een soort van STASI of KGB en had niet alleen jurisdictie in Firenze, maar in het ganse territorium. Wie in hun klauwen terecht kwam maakte zeer snel kennis met hun folterpraktijken. Savonarola hield aan zijn “ondervragingen” in april 1498 enkele gebroken ledematen over en Machiavelli kreeg in februari 1513 een pijnlijke behandeling met de strappado, de wipgalg (zie art. De stoutmoedigheid en durf van Niccolò Machiavelli). De verdachten werden meestal gevangen gehouden in de Stinche of in het Palazzo del Podestà.
Tijdens de republiek van Piero Soderini werd er in 1502 na de afschaffing van de podestà, de capitano del popolo en de esecutore degli ordinamenti di giustizia (die ook nog een zekere rechterlijke macht hadden) ook een Consiglio di Giustizia opgericht en Giudici di Ruota (“roterende rechters”) die zich met de civiele rechtspraak gingen inlaten, maar de Otto bleven het belangrijkste juridisch apparaat.
Er moest niet gewacht worden op klachten (meestal anoniem) om acties te ondernemen want de Otto konden op eigen initiatief onderzoeken uitvoeren. Toen het Ufficio della Notte werd opgedoekt in 1502 gingen de 8 zich ook bezig houden met de aanklachten in verband met sodomie (zie art. Sodomie in Firenze). Meestal zetelden de Otto ook in de speciale balíe en pratiche in tijden van crisis en wanneer er gewapende conflicten of gevaar dreigden werkten de 8 nauw samen met de stedelijke milities en met de Raad van 10 van de Oorlog.
4. Functionering:
In de loop der eeuwen hebben de Otto gezeteld in de gebouwen van Santa Maria Novella, het Palazzo del Podestà (nu het Bargello dat genoemd is naar de politiechef die er in 1574 zijn intrede deed) en het Palazzo dei Signori (nu het Palazzo Vecchio)
Zij hadden een notaris ter beschikking, een beul (manigoldo) en een groep agenten en spionnen die elke vorm van misdaden (of vermeende misdaden) moesten opsporen. Tijdens het bewind van hertog Cosimo I werd de notaris in 1547 vervangen door een secretaris die elke morgen verslag moest komen uitbrengen over eventuele ongeregeldheden of verdachte zaken die zich tijdens de nacht hadden voorgedaan en die door zijn sergenti of sbirri (agenten) waren geconstateerd. Op die manier werd menig complot ontrafeld.
Voor de kleinere misdrijven werd met de Legge di Pietra (de stenen plaketten met allerlei verboden) aan de bevolking duidelijk gemaakt wat kon en wat vooral niet kon. Van de 166 bandi zijn er nog 93 in de stad bewaard: het ging daarbij over storende balspelen in de buurt van palazzi en pleinen (zie fig.2), bevuiling van de straten en wildplassen, de afbakening van het werkterrein van de prostituées, brandgevaar, het houden van dieren, het straatventen, wapendracht etc.
5. Macht;
De Otto di Guardia e Balìa waren stilaan uitgegroeid tot een zeer machtige en gevreesde instelling die bijna eigenmachtig kon optreden tegen iedereen die het niet goed meende met de gevestigde orde en het regime. Savonarola wilde hun macht bepreken door een beroep tegen hun vonnissen mogelijk te maken bij de Grote Raad, maar zelf heeft hij dat beroep niet toegestaan aan de 5 samenzweerders die in augustus 1497 ter dood veroordeeld werden door de 8 (zie art. De samenzwering van Bernardo del Nero).
De macht van de Otto is onaangetast gebleven tot wanneer Cosimo I de lokale rechtspraak in handen ging geven van plaatselijke rechtbanken en er op zijn bevel ook steeds meer beroepsrechters aangeduid werden in de plaats van gewezen politici.
De Otto di Guardia e Balìa mag niet verward worden met de Otto di Pratica die Lorenzo il Magnifico in 1480 had laten instellen en die zich inliet met de buitenlandse zaken, de verdediging van het grondgebied, de bewaking van de forten en de diplomatie. Deze “8 van de Praktijk” werden gekozen uit de Raad van 70 voor 6 maanden en in oorlogstijd werden zij aangevuld met 2 extra-leden tot de Dieci di Balìa. Samen met de Raad van 70 had Savonarola de Otto di Pratica laten afschaffen, maar hertog Cosimo I herstelde de Otto di Pratica en maakte er een betrouwbaar regeringsinstrument van dat geleidelijk aan meer macht (ook juridische) naar zich toe trok.
De Otto di Guardia werden in 1542 onder toezicht van een auditeur (auditore della giurisdizione) geplaatst en hoewel hun belangrijkheid sterk was afgenomen in de volgende eeuwen bleven zij toch bestaan tot in 1777 waarmee zij de langst in functie gebleven magistratuur zijn geworden.
Belangrijke leden van de Otto di Guardia e Balìa waren:
Antonio Benizzi die in 1433 behoorde tot de 4 leden die de doodstraf eisten voor Cosimo il Vecchio. De andere 3 waren Francesco Soderini, Guido Magalotti en Priore Risaliti.
Luca di Buonaccorso Pitti die nog in 1458 lid geweest van de Raad van 8, maar in 1466 zelf tijdens de zogenaamde Pitti-samenzwering tegen de Medici was opgepakt.
Guglielmo di Antonio de’ Pazzi, de schoonbroer van il Magnifico die in 1469 deel uitmaakte van de Otto en 9 jaar later al of niet betrokken was bij de Pazzi-aanslag.
Bartolommeo Giugni die in mei 1497 Savonarola had willen laten ter dood brengen.
Francesco Valori die in 1497 de terechtstelling van Bernardo del Nero en zijn 4 medestanders wist te forceren.
Doffo di Agnolo Spini, de leider van de compagnacci, die in mei 1498 mede verantwoordelijk was voor het doodvonnis van Savonarola.
Anton Francesco degli Albizzi die na de terugkeer van de Medici in de Otto zetelde die in 1513 Pier Paolo Boscoli en Agostino Capponi liet veroordelen voor een complot tegen de Medici waarbij misschien ook Niccolò Machiavelli betrokken geweest is.
Francesco Carducci, lid van de Acht in 1528 en tevens de voorlaatste gonfaloniere van Firenze die na de inname van de stad zelf veroordeeld en onthoofd werd op 31 oktober 1531 in opdracht van de (nieuwe en Medici-gezinde) Otto di Guardia.
Lorenzo Corboli da Montevarchi, die secretaris was van de Acht tijdens de samenzwering van Pandolfo Pucci in 1559.
JVL
The dreadful Florentine Eight of Security
1.Creation:
One of the oldest and most important governing colleges in Florentine history was the Security Council of the 8 or the Otto di Guardia e Balìa. There are differences concerning the exact origin of this council: already in 1353 a group of 8 men, the Otto di Balìa, had the power (balìa) to track down, arrest and convict troublemakers and criminals. According to some sources, the council originated in 1376 during the War of the 8 Saints (see art. The War of the 8 Saints, 1375-78) and then perhaps the banner of the Otto with the knight and the red cross of the city coat of arms may be a reference to this (see fig.1).
Other sources claim that the Otto di Guardia was founded after the revolt of the Ciompi in 1378 (see art. The revolt of the Ciompi in 1378 ) to prevent such outbreaks of violence in the future.
The Council then received its official existence in 1380 when the Otto di Balìa and the Otto di Guardia (or Custodia) were merged into the Otto di Guardia e Balìa which continued its function until 1777 when Grand Duke Pier Leopoldo of Lorraine had the council replaced by the Supremo Tribunale di Giustizia (the Supreme Judicial Tribunal).
2. Composition:
Per city quarter, 2 men (at least 30 years old and with political experience) were appointed, first for 6, then for 4 months. Originally, the 8 came from the guilds: 4 from the large guilds (traditional families) and 4 from the small guilds. In the following years that ratio was adjusted to 5+3 and 6+2 and by the end of the 15th century all 8 belonged to the Arti Maggiori (the great guilds). Initially, they were chosen by the signoria from the lists of "suitable citizens", but in the days of Cosimo de' Medici il Vecchio (1459) and Lorenzo il Magnifico (1480) they were elected respectively by the Council of 100 and the Council of 70, both overloaded with Medici loyalists. As a result the Otto became a real Medici state police, which had to deal with not only ordinary criminals but also enemies of the regime.
Under the rule of Savonarola (1494) their election was carried out by the Great Council and the members of the Otto were no longer Medici supporters. During the 3rd republic in 1527 the 8 became even fierce Medici opponents, but after the final return of the Medici in 1530, the situation was restored. Of the 8 members, 7 came from the Council of 200 and 1 from the Senate (48).
3. Competence:
Initially, the 8 had to maintain order and combat violence, but gradually they also gained judicial power and could determine penalties. This ranged from issuing fines, the imposition of prison sentences, corporal punishment and exiles to the pronunciation of a death sentence. They had also to deal with crimes against religion, such as blasphemy or smearing religious objects (see art. The death penalty in Florence).
After his return from exile in 1434 Cosimo il Vecchio had significantly expanded the power of the 8: they had to make lists of all the exiles and also kept a Libro dello specchio, a register with more than 2,000 names of ‘suspicious’ persons. In May 1478, Lorenzo il Magnifico (after the Pazzi attack) had all their competences recorded in the so-called Legge Gismondina (named after Sigismondo della Stufa, himself a member of the Otto). The Council of 8 thus became a kind of STASI or KGB and had jurisdiction not only in Florence, but in the entire territory. Those who ended up in their clutches became very quickly familiar with their torture practices. Savonarola was left with some broken limbs from his "interrogations" in April 1498 and Machiavelli received a painful treatment with the strappado (reverse hanging) in February 1513 (see art. The boldness and the audacity of Niccolò Machiavelli).
The suspects were usually locked up in the Stinche or in the Palazzo del Podestà.
During the rule of Piero Soderini, in 1502, after the abolition of the podestà, the capitano del popolo and the esecutore degli ordinamenti di giustizia (which all 3 had also certain jurisdictional powers), a Consiglio di Giustizia was founded with Giudici di Ruota (‘rotating judges’) competent for civil justice, but the Otto remained the main legal apparatus.
There was no need to wait for complaints (usually anonymous) to take action because the Otto could carry out investigations on their own initiative. When the Ufficio della Notte was dissolved in 1502, the 8 also became responsible for the handling of charges related to sodomy (see art. Sodomy in Florence). Usually the Otto also sat in the special balíe and pratiche in times of crisis and when armed conflicts or danger threatened, the 8 cooperated closely with the urban militias and with the Council of 10 of the War.
4. Functioning:
Over the centuries, the Otto resided in the buildings of Santa Maria Novella, the Palazzo del Podestà (now called the Bargello after the police chief who entered it in 1574) and the Palazzo dei Signori (the current Palazzo Vecchio).
They had a notary at their disposal, an executioner (manigoldo) and a group of agents and spies who had to investigate any kind of crimes (or alleged crimes). During the reign of Cosimo I, the notary was replaced in 1547 by a secretary who had to report every morning to the Duke on any disturbances or suspicious matters that had occurred during the night and that had been detected by the sergenti or sbirri (agents). In this way, many conspiracies were unraveled.
For the smaller crimes, the Legge di Pietra (the stone plaques with all kinds of prohibitions) made it clear to the population what could and what could not be done. Of the 166 bandi, 93 are still preserved in the city: these regulations had to do with disturbing ball games near palazzi and squares (see fig.2), soiling and urinating in the streets, the demarcation of the working field of the prostitutes, fire hazard, keeping animals, peddling, carrying weapons, etc.
5. Power:
The Otto di Guardia e Balìa had gradually become a very powerful and feared institution that could act almost single-handedly against anyone who did not mean well with the authority and the regime. Savonarola wanted to discuss their power by allowing an appeal against their sentences to the Great Council, but he himself did not allow that appeal to the 5 conspirators who were sentenced to death by the 8 in August 1497 (see art. Bernardo del Nero conspiracy).
The power of the Otto remained unaffected until Cosimo I transferred the local jurisdiction to local courts and replaced the former politicians gradually by professional judges.
The Otto di Guardia e Balìa should not be confused with the Otto di Pratica that Lorenzo il Magnifico had set up in 1480 and which dealt with foreign affairs, the defense of the territory, the guarding of the fortresses and diplomacy. These "8 of Practice" were chosen from the Council of 70 for 6 months and in wartime they were supplemented by 2 additional members to become the Dieci di Balìa. Together with the Council of 70, Savonarola had the Otto di Pratica abolished, but Duke Cosimo I restored the Otto di Pratica and turned it into a reliable government instrument that gradually gained more power (including judicial power). In 1542 the Otto di Guardia were placed under the supervision of an auditor (auditore della giurisdizione) and although their importance had greatly decreased in the following centuries, they continued to exist until 1777, making them the longest magistracy in function.
Important members of the Otto di Guardia e Balìa were:
Antonio Benizzi, one of the 4 members who demanded the death penalty for Cosimo il Vecchio in 1433. The other 3 were Francesco Soderini, Guido Magalotti and Priore Risaliti.
Luca di Buonaccorso Pitti, still a member of the Council of 8 in 1458 himself, but arrested in 1466 during the so-called Pitti conspiracy against the Medici.
Guglielmo di Antonio de' Pazzi, the brother-in-law of il Magnifico who was part of the Otto in 1469 but 9 years later (perhaps?) involved in the Pazzi attack.
Bartolommeo di Domenico Giugni, who in May 1497 had wanted Savonarola put to death
Francesco Valori who forced in August 1497 the execution of Bernardo del Nero and his 4 complices.
Doffo di Agnolo Spini, the leader of the compagnacci, who was co-responsible in May 1498 for Savonarola's death sentence.
Anton Francesco degli Albizzi, becoming after the return of the Medici a member of the Otto that convicted in 1513 Paolo Boscoli and Agostino Capponi for organizing a plot against the Medici in which perhaps also Niccolò Machiavelli was involved.,
Francesco Carducci, who was part of the Eight in 1528 and also the penultimate gonfaloniere of Florence. When the city was taken he was condemned and beheaded on October 31,1531 by order of the (new and Medici-minded) Otto di Guardia.
Lorenzo Corboli da Montevarchi, the secretary of the 8 during the conspiracy of Pandolfo Pucci in 1559.
Literatuur:
Antonelli, G. La magistratura degli Otto di Guardia. In: Archivo Storico Italiano, vol.112.
Firenze, 1954.
Brackett, J. Criminal Justice and Crime in Late Renaissance Florence, 1537-1609.
Cambridge, 2002.
Cavalcanti, G. Della carcere dell'ingiusto esilio e del trionfal ritorno di Cosimo
Padre della Patria. Firenze, 1821.
Rasch, M. I Signori Otto- Die acht Herren. (Firenze, io e il mondo).
Ricciardelli, F. La repressione del dissenso a Firenze nell’ età di Cosimo de’ Medici.
(Research Gate, aug. 2015).
Rivière, J.M. L’ espace politique républicaine à Florence de 1494 à 1527. Parijs, 2005.
Van Laerhoven, J. zie art. De doodstraf in Firenze.
zie art. De oorlog van de 8 Heiligen, 1375-78.
zie art. De opstand van de Ciompi in 1378.
zie art. De samenzwering van Bernardo del Nero.
zie art. De stoutmoedigheid en durf van Niccolò Machiavelli.
zie art. Francesco Valori en de Savonaroliaanse beweging.
zie art. Samenzweerders van vader op zoon: Pandolfo en Orazio Pucci.
zie art. Sodomie in Firenze tijdens de Renaissance.