Het Museo Horne en het Casa Vasari in Firenze

Het Museo Horne en het Casa Vasari in Firenze

Fig.1: Herbert Horne (Henry Harris Brown)

In de Via de’ Benci, nr.6, bevindt zich het Museo Horne, dat genoemd is naar de Engelse architect en  kunstliefhebber Herbert Percy Horne, die dit Florentijnse palazzo in 1911 in zijn bezit gekregen heeft.
Het oorspronkelijke gebouw was in 1489 door Luigi en Simone Corsi gekocht van de familie Alberti en voor uitbreiding en verfraaiing in handen gegeven van de architect Simone del Pollaiuolo. De Corsi hadden het palazzo in 1812 verkocht aan de familie Nencini, die het 1896 overgelaten had aan de familie Burgisser, van wie Horne het dan gekocht heeft. Hij is in zijn woning gestorven in 1916 en in 1921 werd het palazzo een museum dat naar hem genoemd werd.
Het was immers zijn bedoeling geweest om er de kunstcollectie die hij in de loop der jaren verzameld had in onder te brengen. In Zaal 1 van het museum hangt een portret van Horne, dat dateert uit 1908, waarbij hij een klein beeldje van een Knielende Venus in de hand houdt dat gemaakt werd door Giambologna (zie fig.1).

Datzelfde bronzen beeldje (dat onder een glazen stolp bewaard wordt in Zaal 1 (zie fig.2) en waar hij blijkbaar zeer aan gehecht was) is meer dan waarschijnlijk het originele model geweest dat de Vlaamse kunstenaar gemaakt had ter voorbereiding van zijn grotere marmeren versie die in het Bargello bewaard is.   

Fig.2: Sala 1, primo piano.

Behalve deze Venus en een Worstelaar (nudo virile) van Giambologna is er in het museum ook beeldhouwwerk te zien van Desiderio da Settignano (een marmeren tondo met San Giovannino), van Lorenzo di Pietro il Vechietta  (een houten gepolychromeerd beeld van San Paolo), van Jacopo Sansovino (een terracotta beeld van een ruiter), van Gianlorenzo Bernini een bozetto (of een model van 2 engelen), van Antonio Rossellino (een Madonna dei Candelabri) en van de School van Donatello (een marmeren jongenskopje). Het hoofd van Christus in terracotta wordt aan Andrea del Verrocchio toegeschreven, of aan zijn leerling Agnolo di Polo (zie fig.3).    

Fig. 4 : Cassone Pitti

 In de verschillende zalen van het museum is er ook meubilair (banken, bruidskisten, tafels en stoelen) en intarsia (houtsnijwerk) te bekijken, meestal daterend uit de renaissance-periode. Naast de typische Savonarola-stoelen zijn er ook enkele sgabello-stoelen bewaard (uit het atelier van da Maiano?) en een prachtige cassone (met de wapens van de familie Pitti) vervaardigd door Lorenzo de Credi en bottega ca. 1500 (zie fig.4).

Fig.5: Santo Stefano (Giotto ca. 1330)

Wat het picturale werk betreft zijn er o.a. originelen te zien van Giotto (Santo Stefano) (zie fig.5), van Simone Martini (een Piétà en een Madonna), van Domenico Becafumi (een Sacra famiglia), van Lorenzo di Credi (een Adorazione) van Pietro Lorenzetti (3 Santi), van Masaccio (de San Giuliano van de Carnesecchi-triptiek), van Benozzo Gozzoli (een onafgewerkte Deposizione afkomstig uit een kerk van Pistoia), van Luca Signorelli (een Santa Catarina) en van Piero di Cosimo (een San Girolamo penitente) .

Merkwaardig is een Desco da Parto (een beschilderde ronde schotel of dienblad die bij een geboorte aan de moeder geschonken werd) waarop de wapenschilden van de families Albizzi en Soderini verschijnen. Het dateert uit het einde van de 15de eeuw en is waarschijnlijk gemaakt voor de echtelingen Maso degli Albizzi en Catarina Soderini.
In het museum zijn ook een aantal tekeningen en etsen bewaard van kunstenaars als Rubens, Rafael, Bernini en Tiepolo. In Zaal 3 (van de 1ste verdieping) hangt een kopie van het befaamde (verloren gegane) fresco, de Slag bij Anghiari, dat Leonardo da Vinci geschilderd had voor het Palazzo Vecchio

Dit vrij kleine museum, dat beheerd wordt door de Fondazione Horne, en waar de kwaliteit van de kunstwerken beduidend groter is dan de kwantiteit, is een aanrader voor een bezichtiging, al of niet gekoppeld aan een bezoek van het Casa Vasari.        

In de Borgo di Santa Croce nr.8 staat het Casa Vasari, het huis waar Giorgio Vasari, de beroemde architect, schilder en kunsthistoricus, sedert 1557 zijn intrek genomen had. Het wordt beheerd door de Fondazione Horne en kan op weekends en op afspraak samen met het museum bezocht worden. Het palazzo, dat dateert uit 1500, was in het bezit van de familie Spinelli,  maar werd in 1548 in beslag genomen door hertog Cosimo I, die het ter beschikking stelde van zijn favoriete kunstenaar. In 1557 mocht Vasari de woning huren en 4 jaar later kreeg hij ze in eigendom. Samen met enkele van zijn leerlingen, o.a. Jacopo Zucchi (die ook gewerkt had in de Studiolo en de Salone dei Cinquecento van het Palazzo Vecchio), zorgde Vasari in 1572 voor de decoratie van de woning. Hij overleed er 2 jaar later.

Het gebouw is tegenwoordig onderverdeeld in verscheidene appartementen en na een reeks verbouwingen door de verschillende eigenaars zijn er enkel in de Sala Grande (de grote hall) nog fresco’s te bekijken, die typisch waren voor de decoratieve stijl van het maniërisme. Ook de graffiti in de cortile  van het palazzo dateren uit diezelfde periode (zie fig.6).

Fig. 6 Casa Vasari, cortile.

Naast allegorische verwijzingen naar de architectuur, muziek, dicht-en beeldhouwkunst in het algemeen, heeft Vasari in de Sala Grande een ode willen brengen aan de schilderkunst in het bijzonder.
Op de muur (waar zich de ingang naar de zaal bevindt) heeft hij het Verhaal van Appelles geplaatst, de Griekse hofschilder van Alexander de Grote, waarvan aangenomen wordt dat hij o.a. voor het ontwerp van het fameuze Alexandermozaïek (uit het Archeologisch Museum van Napels) gezorgd heeft.

Het tafereel vertelt hoe Apelles van Kos kritiek kreeg van een schoenmaker, die vond dat het schoeisel van de afgebeelde figuur (godin?) niet exact was weergegeven. Apelles was bereid een correctie door te voeren, maar wanneer de schoenmaker ook nog kritiek begon te uiten op de vorm van de benen, joeg hij hem weg en raadde hij hem aan om “bij zijn leest te blijven” (zie fig. 7).      

Fig. 7: Storia di Appelle

In de 19de eeuw is er aan de linkerzijde van de muur een fresco met een Allegorie van de Muziek in de plaats van een vroegere ingangsdeur gekomen.
In de medaillons bovenaan zijn Donatello en Brunelleschi te herkennen. Het wapenschild is dat van de Medici in combinatie met dat van Oostenrijk. Groothertog Francesco I (oudste zoon, opvolger en mederegeerder van Cosimo) was gehuwd met Johanna van Oostenrijk, dochter van de keizer. 

Op de rechter muur verschijnt het Verhaal van Zeuxis van Syracuse, die bij het schilderen van de godin Artemis verscheidene mooie vrouwen als model had uitgenodigd. Aan de rechterkant van de scène verschijnen de dames, die Vasari zelf als model gekozen had en helemaal onderaan staan (naar alle waarschijnlijkheid) zijn vrouw Cossina Bacci en zijn moeder afgebeeld (zie fig.8).

Fig.8: Storia di Zeuxi

Van zijn echtgenote is ook een portret bewaard tussen de fresco’s van het Casa Vasari in zijn geboortestad Arezzo. In de medaillons hebben Rafael, Michelangelo, Leonardo en del Sarto hun portret gekregen.  

Op de linkerwand, waar ook allegorische voorstellingen van de Beeldhouwkunst en de Geschiedenis hun opwachting maken, is naast de schouw de Mythe van de oorsprong van de schilderkunst afgebeeld, waarbij een knaap zijn schaduw op de muur tekent. Op de schouwmantel verschijnt tussen de wapenschilden van de families Vasari en Bacci een zelfportret (buste) van Giorgio (zie fig.9). De man in de cartouche op de fries erboven is de maniërist Rosso Fiorentino.

Boven de taferelen, die geflankeerd worden door hermen en engelen (zie ook fig.8) is tegen het plafond een fries aangebracht met putti die cartouches presenteren met portretten van 13 kunstenaars, die Vasari geïnspireerd hebben en die begint aan de straatkant. Achtereenvolgens zijn dat Cimabue, Giotto, Masaccio, Rafael, Michelangelo, Leonardo, Andrea del Sarto, Donatello, Brunelleschi, Perino del Vaga, Giulio Romano, Rosso Fiorentino en Francesco Salviati (zie ook fig. 7, 8 en 9).            

De Sala van het palazzo (dat soms ook Palazzo Morrocchi genoemd wordt naar de gelijknamige familie die het in bezit had op het einde van de 19de eeuw) werd na een geslaagde opknapbeurt in 2011 (door Guido Botticelli, de restaurateur met een zeer passende familienaam en op initiatief van de Fondazione Horne) opengesteld voor het publiek.

Voor aanvullende informatie over de verschillende kunstenaars, zie
Florentijnse Wandelingen en artikels uit categorie 5 (Kunstwerken en kunstenaars).

JVL   

Museo Horne and Casa Vasari in Florence

Museo Horne, nr.6 Via de' Benci was named after the English architect and art lover Herbert Percy Horne, who acquired this Florentine palazzo in 1911.
The original building was purchased by Luigi and Simone Corsi from the Alberti family in 1489 and given to the architect Simone del Pollaiuolo for expansion and embellishment. The Corsi had sold the palazzo in 1812 to the Nencini family, who had left it in 1896 to the Burgisser family, from whom Horne then bought it. He died in his home in 1916 and in 1921 the palazzo became a museum named after him.
After all, it had been his intention to house the art collection he had collected over the years. In room 1 of the museum stands a portrait of Horne, dating from 1908, in which he holds in his hand a small statue of a Kneeling Venus that was made by Giambologna (see fig.1).
That same bronze statuette (which is kept under a glass dome in Room 1 (see fig.2) and to which he was apparently very attached) was more than likely the original model that the Flemish artist had made in preparation for his larger marble version that is preserved in the Bargello.

Fig.3: Cristo (Agnolo di Polo ca. 1500).

In addition to this Venus and a Wrestler (nudo virile) by Giambologna, the museum also features sculptures by Desiderio da Settignano  (a marble tondo with San  Giovannino), Lorenzo di Pietro il Vechietta (a wooden polychrome statue of San Paolo), Jacopo Sansovino (a terracotta statuette of a horseman), Gianlorenzo Bernini a  bozetto or a model of 2 angels), Antonio Rossellino  (a Madonna dei Candelabri) and the School of Donatello (a marble boy's head). The head of Christ in terracotta  is attributed to Andrea del Verrocchio, or to his pupil Agnolo di Polo (see fig.3).

In the various rooms of the museum one can see furniture (benches, bridal boxes, tables and chairs) and intarsia (wood carvings), mostly dating from the Renaissance period. In addition to the typical Savonarola chairs, there are also some sgabello chairs preserved (from da Maiano's workshop?) and a beautiful cassone  (with the arms of the Pitti family) made by Lorenzo de Credi and bottega ca. 1500 (see fig.4).

As far as the pictorial work is concerned, there are originals by Giotto (Santo Stefano) (see fig.4), by Simone Martini  (a Piétà and  a Madonna), by Domenico Becafumi (a Sacra famiglia), by Lorenzo di Credi (an Adorazione) by Pietro Lorenzetti (3 Santi), by Masaccio (the San Giuliano of the Carnesecchi triptych), by Benozzo Gozzoli (an unfinished Deposizione from a church of Pistoia), by Luca Signorelli (Santa Catarina) and by Piero di Cosimo (a San Girolamo penitente).

Remarkable is  the Desco da Parto (a painted round dish or tray that was given to the mother at birth) on which appear the coats of arms of the Albizzi and Soderini families. It dates from the end of the 15th century and was probably made for Maso degli Albizzi and his wife Catarina Soderini
The museum also houses a number of drawings and etchings by artists such as Rubens, Rafael, Bernini and Tiepolo. In Room 3 (of the 1st floor) is preserved a copy of the famous (lost) fresco, the Battle of Anghiari, which Leonardo da Vinci had painted for the Palazzo Vecchio

This rather small museum, managed by the Fondazione Horne and where the quality of the artworks is significantly greater than the quantity, is very recommended for a visit, whether or not in combination with the Casa Vasari.

Casa Vasari, nr.8 Borgo di Santa Croce, is the house where Giorgio Vasari, the famous architect, painter and art historian, had moved in since 1557. It is managed by the Fondazione Horne and can be visited together with the museum on weekends and by appointment. The palazzo, which dates back to 1500, was owned by the Spinelli family, but was confiscated in 1548 by Duke Cosimo I, who put it at the disposal of his favourite artist. In 1557 Vasari was allowed to rent the house and 4 years later he became the owner. Together with some of his pupils, including Jacopo Zucchi (who had worked with him in the Studiolo and the Salone dei Cinquecento of the Palazzo Vecchio), Vasari took care of the decoration of the house in 1572. He died here 2 years later.
The building is now divided into several apartments and after a series of renovations by the different owners, only in the Sala Grande (the great hall) one can find the remaining frescoes, which were typical of the decorative style of Mannerism. The graffiti in  the cortile of the palazzo also date from that same period (see fig.6)
In addition to allegorical references to architecture, music, poetry and sculpture, Vasari wanted to pay a particular tribute to the art of painting in the Sala Grande. On the wall (where the entrance to the hall is located) he has painted the Story of Appelles, the  Greek court painter of Alexander the Great, who is believed to have designed the famous Alexander mosaic (from the Archaeological Museum of Naples).

In the scene, Apelles of Kos was criticized by a shoemaker, about the form of the shoes of the depicted figure (goddess?). The artist was willing to make the correction, but when the shoemaker also started to criticize the shape of the legs, he chased him away and advised him to "stick to his last" (see fig. 7).
In the 19th century, a fresco with the Allegory of Music replaced an earlier entrance door on the left side of the wall.
One can recognize Donatello and Brunelleschi in the cartouches above. The coat of arms is that of the Medici in combination with that of Austria. Grand Duke Francesco I (eldest son, successor and co-ruler of Cosimo) was married to Joan of Austria, daughter of the Emperor.

On the right wall Vasari has painted the Story of Zeuxis of Syracuse, the Greek artist who had invited several beautiful women as models when painting the goddess Artemis. The women on the right side of the scene are Vasari’s own models and at the bottom are (probably) depicted his wife Cossina Bacci and his mother (see fig.8).
A portrait of his wife is also preserved among the frescoes of the Casa Vasari in his hometown of Arezzo. In the medallions on the frieze Rafael, Michelangelo, Leonardo and del Sarto received their portraits.

Fig.9: Giorgio Vasari

On the left side of the room, with allegorical representations of Sculpture and History, is depicted next to the fireplace the Myth of the origin of painting, in which a boy draws his shadow on the wall.
A self-portrait (bust) of Giorgio appears on the mantelpiece between the coats of arms of the Vasari and Bacci families (see fig.9). The man in the cartouche is the mannerist painter Rosso Fiorentino.

Against the ceiling above the scenes, which are flanked by herms and angels (see also fig.7) a frieze with putti (starting on the street side of the room) is showing portraits of 13 artists, who inspired Vasari. These are Cimabue, Giotto, Masaccio, Rafael, Michelangelo, Leonardo, Andrea del Sarto, Donatello, Brunelleschi, Perino del Vaga, Giulio Romano, Rosso Fiorentino and Francesco Salviati (see also figs.7, 8 and 9).

The Sala of the palazzo (which is sometimes also called Palazzo Morrocchi after the eponymous family that owned it at the end of the 19th century) was opened to the public after a successful refurbishment in 2011 (by Guido Botticelli, the restorer with the very appropriate name and on the initiative of the Fondazione Horne).

For additional information on the various artists, see Florentine Walks particles II, III, V
and articles from category 5 (Works of art and artists).