De opstand van de Ciompi in 1378
De opstand van de Ciompi in 1378.
In de 2de helft van de 14de eeuw was Firenze na de verschrikkingen van de pest en de desastreuze gevolgen van de Oorlog van de 8 Heiligen tegen paus Gregorius XI geteisterd door een zware crisis. Zoals dat gewoonlijk het geval is waren de welstellende burgers (het popolo grasso of “het vette volk”) de malaise te boven gekomen maar waren de kleine luiden (het popolo minuto) nog erger in de miserie geduwd.
Vooral in de textielsector, die het zwaartepunt vormde van de Florentijnse economie, waren duizenden loonarbeiders van de lakenindustrie het slachtoffer van de depressie. De ciompi waren de wolkammers die samen met de wassers, de spinners, de wevers, de ververs en de vollers van de ingevoerde wol het toen in gans Europa bekende Florentijnse laken vervaardigden. Zij waren onderworpen aan het machtige Wolgilde (het Arte della Lana) dat gedomineerd werd door de rijke lakenverkopers en eisten reeds geruime tijd meer aandacht voor hun situatie. Naast de 7 grote bestonden er in Firenze 14 kleine gilden (arti), waarbij de lakenarbeiders echter niet vertegenwoordigd waren. De wolkaarders behoorden tot de meest radicale groep van de uitgebuite textielarbeiders en enkel door de oprichting van een eigen gilde en participatie in het politieke systeem hoopten zij om hun positie te versterken en de wetgeving in hun voordeel te kunnen veranderen.
De textielarbeiders vonden steun bij de kleinere gilden die protesteerden tegen de almacht van de grote gilden, die het economische en politieke leven beheersten en in mei 1378 werd, tot ieders verrassing, de volksgezinde Salvestro de’ Medici tot gonfaloniere gekozen. Salvestro behoorde tot de tak van Alamanno di Lippo en was een verre neef van de bankier Giovanni di Bicci.
Samen met zijn medestanders in de Signoria (Tommaso Strozzi en Benedetto Alberti) stelde Salvestro een aantal hervormingen voor, maar zijn petitie om de verstrenging te bewerkstelligen van de Gerechtsbepalingen van Gianni della Bella uit 1293 (waarbij de macht van de Grandi of de magnaten beperkt werd) stuitte op hevige weerstand.
Binnen het popolo grasso was er een strijd aan de gang tussen de Grandi (de behoudsgezinde aristocraten die regeerden via de Parte Guelfa) en de Popolani (de gematigd progressieve volksgezinden waartoe o.a. de Medici behoorden). Tijdens de woelige debatten tussen beide fracties kwam het op 22 juni 1378 tot een volkstoeloop op de piazza. De verzamelde massa werd door de stadsmilitie uiteen gedreven, maar een maand later kwam het op 20 juli in Firenze tot een gewapende opstand waarbij Michele di Lando, een wolkaarder, het voortouw nam.
Giuseppe Gatteri maakte ca. 1880 van de gebeurtenis een schilderij in de typisch romantische stijl van die tijd (zie fig.1).
Nadat de voltallige Signoria werd opgesloten in het Palazzo Vecchio en er huizen van leden van de Parte Guelfa aangevallen werden, gaven de priori toe aan de eisen van de opstandelingen: de in hechtenis genomen rebellen van 22 juni werden vrijgelaten en Michele werd tot nieuwe gonfaloniere gekozen ter vervanging van Luigi Guicciardini, wiens woning in brand gestoken was. Een zekere Nuto, de bargello (politiechef) die de protesten van juni onderdrukt had werd uit zijn huis gehaald en op de piazza gelyncht. Niccolò Machiavelli vertelt hoe hij aan één voet werd opgehangen aan een galg en nadat de volksmassa haar woede op hem gekoeld had bleef er nog alleen die voet over…
Als voorzitter van de volksregering liet di Lando meteen 3 nieuwe gilden naast de bestaande oprichten voor de ververs (tintori), de wambuismakers (farsettai) en voor het Popolo di Dio (de laagste groep van textielarbeiders waarvan de ciompi deel uitmaakten). De naam ciompi zou afgeleid zijn van het geluid dat hun klompen maakten of van het woord ciompare dat “slaan” betekent en verwees naar hun beroepsactiviteiten (het slaan op de ruwe wol).
De rijke kooplui hadden echter gereageerd met de sluiting van de ateliers (er waren in Firenze in de 14de eeuw ca. 200 ateliers waar jaarlijks zo'n 80.000 stukken laken verwerkt werden) zodat de loonarbeiders werkloos werden en hun ellende nog toenam.
Di Lando’s volksregering kreeg aanvankelijk de steun van de kleine ambachtslui, maar de meest radicale elementen van de ciompi waren niet tevreden met zijn maatregelen en op 25 augustus vormden zij een soort van tegenregering, de Acht van Santa Maria Novella. of de Otto Santi del Popolo di Dio. Toen hun eisen niet werden ingewilligd ging het gepeupel (waarvan de kleine ambachtslui zich gedistantieerd hadden) over tot brandstichtingen en plunderingen.
Di Lando zocht nu toenadering tot Salvestro de’ Medici om de chaos te bedwingen en samen besloten ze geweld tegen de harde kern van de opstandelingen te gebruiken. Toen Michele hen naar de Piazza della Signoria gelokt had werden ze daar op 31 augustus door de stadsmilitie en de soldaten van de gilden in de pan gehakt. Twee leden van de Otto werden onthoofd. De volgende dag werd het gilde van de Popolo di Dio opgedoekt en tussen 1378 en 1382 werd Firenze bestuurd door een regering van de kleine gilden.
Di Lando, die wellicht was omgekocht door het popolo grasso, werd met allerlei functies bedacht in de omliggende steden om hem ver van de stad te houden.
Toen in 1382 het popolo grasso opnieuw de macht in handen kreeg verdwenen Michele en Salvestro van het politieke toneel. Di Lando werd verbannen naar Chioggia en werd in 1384 gesignaleerd in Lucca waar hij in 1401 zou overleden zijn. Salvestro mocht na een verblijf van 5 jaar in Modena terugkeren naar Firenze en na zijn dood in 1388 bleef hij nog steeds de waardering van het popolo minuto behouden. Alle maatregelen van de volksregering werden teniet gedaan en de nieuw opgerichte gilden werden afgeschaft, zodat de suprematie van de rijke burgerij en de grote gilden hersteld werd. Het oprichten van de Otto di Balia di Guarda (de “8 van de Veiligheid”) moest een herhaling van een dergelijke revolte onmogelijk maken.
De opstand van de ciompi is door vele historici in de loop der tijden beschouwd als een eerste poging van het proletariaat om de democratie in Firenze, die in de 14de eeuw al in zekere mate bestond, nog verder uit te diepen. Ook Machiavelli kon in zijn “Geschiedenis van Firenze” het nodige begrip opbrengen voor de vrijheidsstrijd van de opstandelingen.
Reeds in 1345 had de arbeidersklasse , onder leiding van Ciuto Brandini (ook een wolkaarder) het recht op vereniging geëist en een gewapende poging ondernomen om meer inspraak te krijgen in het bestuur, maar die werd door de grote gilden onderdrukt. Brandini, die soms de eerste syndicalist wordt genoemd, werd op 24 mei gearresteerd en onthoofd.
In de 19de eeuw werden de ciompi beschouwd als helden die een einde hadden willen maken aan de onderdrukking van de arbeiders door de bourgeoisie. In 1895 kreeg Michele di Lando zelfs een standbeeld in een nis van de 16de-eeuwse Loggia del Mercato Nuovo. Hij staat er afgebeeld met de standaard van de republiek in de hand, die hij afgenomen had van Luigi Guicciardini (zie fig.2). Verder herinnert enkel nog de Piazza dei Ciompi (in het stadsdeel van Santa Croce) aan de gebeurtenissen van 1378.
JVL
The Ciompi uprising in 1378.
In the 2nd half of the 14th century, after the horrors of the plague and the disastrous consequences of the War of the 8 Saints against Pope Gregory XI, Florence was ravaged by a severe crisis. As is usually the case, the affable citizens (the popolo grasso or "the fat people") had overcome the malaise but the small chants (the popolo minuto) had been pushed even worse into misery.
Especially in the textile sector, the core business of the Florentine economy, thousands of wage workers were victims of the depression.
The ciompi were the wool carders who, together with the cleaners, spinners, weavers, dyers and fullers of imported wool, produced the famous Florentine cloth, then known throughout Europe. They were all subjected to the mighty Guild of the Wool (the Arte della Lana) which was dominated by the rich cloth sellers. In addition to the 7 large ones, there were 14 small guilds in Florence (Arti), but the cloth workers were not represented. The wool carders belonged to the most radical group of exploited textile workers and only by the creation of their own guild and participation in the political system did they hope to strengthen their position and change the legislation to their advantage.
The textile workers found support among the smaller guilds in their protest against the omnipotence of the great guilds, who had complete control over the economic and political life.
In May 1378, to everyone's surprise, Salvestro de' Medici (from the popular party) was elected gonfaloniere.
Salvestro belonged to the branch of Alamanno di Lippo and was a distant cousin of the banker Giovanni di Bicci. Together with his allies in the Signoria (Tommaso Strozzi and Benedetto Alberti), he proposed a numer of reforms but his petition about the tightening of Gianni della Bella's Ordonances of Justice from 1293 (limiting the power of the grandi or the magnates) encountered heavy resistance.
Within the popolo grasso there was a struggle going on between the Grandi (the conservative aristocrats who ruled through the Parte Guelfa) and the Popolani (the moderately progressive members of the popular party to which the Medici belonged). On June 22, 1378, during the turbulent debates between the two factions, it came to an uprising in the piazza. The assembled mass was dispersed by the city militia, but a month later on July 20 it came to an armed uprising in which Michele di Lando, a wool carder, took the lead.
Giuseppe Gatteri made a painting of the event in ca. 1880 in the typical romantic style of that time (see fig.1).
After the entire signoria was locked up in the Palazzo Vecchio and houses of members of the Parte Guelfa were attacked, the priori gave in to the demands of the insurgents: the rebels who were taken into custody on June 22 were released and Michele was chosen as a new gonfaloniere to replace Luigi Guicciardini, whose home had been set on fire. A man named Nuto, the bargello (chief of police ) who suppressed the June protests, was removed from his home and lynched in the piazza. Niccolò Machiavelli wrote that he was hung from a gallows on one foot and after the crowd cooled her anger at him, all that was left was that foot...
As president of the people's government, di Lando immediately had 3 new guilds founded in addition to the existing ones for the dyers (tintori), the corseteers (farsettai) and for the Popolo di Dio (the lowest group of textile workers of which the ciompi were part). The name ciompi is said to derive from the sound their clogs made or from the word ciompare meaning "batting " and referred to their professional activities (batting the rough wool).
However, the wealthy merchants had reacted with the closure of the workshops (there were about 200 workshops in Florence in the 14th century where some 80,000 pieces of cloth were processed annually) so that the wage workers became unemployed and their misery increased.
Di Lando's people's government initially received the support of the small craftsmen, but the most radical elements of the ciompi were not satisfied with his measures and on August 25 they formed a kind of counter-government, the Eight of Santa Maria Novella or the Otto Santi del Popolo di Dio. When their demands were not met, the mob (from which the small craftsmen had distanced themselves) proceeded to arson and looting.
Di Lando now sought rapprochement with Salvestro de' Medici to put an end to the chaos and they decided to use brutal force against the insurgents. When Michele lured them to Piazza della Signoria, they were massacred by the city militia and soldiers of the guilds on August 31. Two of the members of the Otto were beheaded. The next day the guild of the Popolo di Dio was dissolved and between 1378 and 1382 Florence was governed by a government of the small guilds. Di Lando, who may have been bribed by the popolo grasso, was conceived with all kinds of functions in the surrounding cities in order to keep him far from Florence.
When the popolo grasso regained power in 1382, Michele and Salvestro disappeared from the political scene. Di Lando was exiled to Chioggia and was spotted in Lucca in 1384 where he is said to have died in 1401. Salvestro was allowed to return to Florence after a 5-year stay in Modena and after his death in 1388 he still retained the appreciation of the popolo minuto. All measures taken by the people's government were nullified and the newly formed guilds abolished, thus restoring the supremacy of the rich bourgeoisie and the great guilds. The establishment of the Otto di Balia di Guarda (the "8 of the Security") made a repeat of such a revolt impossible.
The ciompi uprising has been regarded by many historians as the proletariat's first attempt to further expand democracy in Florence, which already existed to some extent in the 14th century. Even Machiavelli could understand the rebels' struggle for freedom in his "History of Florence".
As early as 1345 the working classes led by Ciuto Brandini (also a wool carder) had demanded the right to association and made an armed attempt to gain more participation in the government, but is was suppressed by the great guilds. Brandini, sometimes called the first syndicalist, was arrested and beheaded on May 23, 1345.
In the 19th century, the ciompi were considered as heroes who wanted to put an end to the oppression of the workers by the bourgeoisie. In 1895 Michele di Lando even received a statue in a niche of the 16th century Loggia del Mercato Nuovo. He has the standard of the republic in his hand, which he had taken from Luigi Guicciardini (see fig.2). Furthermore, only Piazza dei Ciompi (in the district of Santa Croce) recalls the events of 1378.
Literatuur:
Bil, R.N. De conservatieve opstand met revolutionaire trekken (Univ. Utrecht), 2017.
Candidi, V. Il tumulto dei Ciompi (Tuscany people, febr.2021).
Cohn, S.K. Popular Protest in Late Medieval Europa. Manchester, 2004.
Machiavelli, N. Florentine Histories. Book III, chapter IV. www.Gutenberg.org
Ragone, F. Michele di Lando, in: Dizionario biografico vol.74 (2010).
Van Laerhoven, J. zie art. Sal vestro de’ Medici en de Balìa die de opstand van de Ciompi niet kon
vermijden (juni 1378).