De opstand van de Ciompi in 1378
De opstand van de Ciompi in 1378.
In de 2de helft van de 14de eeuw was Firenze na de verschrikkingen van de pest (1348) en de desastreuze gevolgen van de Oorlog van de 8 Heiligen tegen paus Gregorius XI (1375) geteisterd door een zware crisis. Het grootste deel van het popolo grasso (of “het vette volk”) was de malaise te boven gekomen, maar het armste deel (de sottoposti of de “onderdrukten”) van het popolo minuto of magro was nog erger in de miserie geduwd (zie art. Socio-economische en politieke tegenstellingen in het Firenze van de 13de en 14de eeuw).
1. Oorzaken:
Vooral in de textielsector, die het zwaartepunt vormde van de Florentijnse economie, waren de duizenden loonarbeiders van de lakenindustrie (ook ciompi genoemd) het slachtoffer van de depressie. Zij hadden reeds in 1345 (vergeefs) gerevolteerd tegen hun uitbuiting (zie art. Syndicalisten of proletarische martelaars in 14de-eeuws Toscane?) en in 1368 hadden zij na enkele misoogsten, die de broodprijs hadden doen stijgen, de graandepots van de stad geplunderd.
In juli 1378 kwam het weer tot een uitbarsting van geweld tijdens de opstand van de ciompi. Zij waren de ongeschoolde arbeiders die het zware werk deden in de wolateliers waar het toen in gans Europa bekende Florentijnse laken vervaardigd werd. Er bestonden in Firenze 7 grote en 14 kleine gilden (arti), maar de lakenarbeiders (die nochtans 1/3 van de bevolking vormden) hadden geen eigen vertegenwoordiging. Zij waren onderworpen aan het machtige Wolgilde (het Arte della Lana) dat gedomineerd werd door de rijke lakenproducenten en vroegen een drastische verandering in hun situatie. Het was hun verboden om zich te verenigen of om vergaderingen te houden en zij hadden zelfs geen toestemming om een hulpfonds op te richten. Enkel door de erkenning van een eigen gilde en participatie in het politieke systeem hoopten zij om hun positie te versterken en hun situatie te kunnen veranderen.
2. Aanloop:
Terwijl de oligarchen (met o.a. de familie degli Albizzi) toenadering gezocht hadden tot de magnaten (of grandi) gingen de volksgezinde popolani (met o.a. de familie de’ Medici) front vormen met het popolo minuto om een hervorming van het systeem door te drukken en de almacht van de magnaten en de grote gilden in te dijken. In ruil voor die bijstand waren de popolani dan ook bereid om de kleine gildelieden in hùn streven naar verandering een handje te helpen en in 1378 vonden de textielarbeiders dan op hun beurt steun bij de kleine gilden die een grotere representatie eisten in het bestuur van de gilden en van de stad (zie art. De vertegenwoordiging van de kleine gilden in het Florentijnse stadsbestuur).
Dat werd mogelijk toen eind april de volksgezinde Salvestro de’ Medici tot gonfaloniere gekozen werd. Toen aan zijn voorstel van 18 juni om de Ordinamenti van Giano della Bella uit 1293 tegen de magnaten terug in te voeren en te verstrengen niet meteen gevolg werd gegeven riep hij het popolo minuto op om actie te voeren (1). De magnaten waren immers in grote mate verantwoordelijk voor hun onderdrukking.
Wanneer er op 22 juni zwaar gedebatteerd werd tussen voor-en tegenstanders in het stadhuis was er een grote groep gildeleden op de Piazza della Signoria samen getroept. Toen er geen vooruitgang geboekt werd, was een deel van de massa haar geduld verloren en de stad ingetrokken om er de huizen van een aantal magnaten en leden van de Parte Guelfa in brand te steken en te plunderen.
Dat zou gebeurd zijn nadat Benedetto degli Alberti, een medestander van Salvestro, aan een venster van het Palazzo Vecchio verschenen was en “viva il popolo” (waarmee hij het popolo minuto bedoelde) had geroepen. Tegen valavond had de signoria de massa door de stadsmilitie doen uiteendrijven en de geweldplegers laten arresteren.
Vriend en vijand waren hevig geschrokken en om de gemoederen te bedaren werd er besloten om een balìa (een urgentieraad) bijeen te roepen, die meteen een aantal maatregelen uitvaardigde tegen de magnaten en hun bondgenoten van de Parte Guelfa (zie art. Salvestro de’ Medici en de balìa die de opstand van de ciompi niet kon vermijden).
Maar voor de kleine gilden en de ciompi veranderde er voorlopig weinig: hun eisen werden niet meteen in wetten omgezet, de arrestanten bleven opgesloten en de verbanningen werden niet te niet gedaan. Zij gingen nu tot actie over en wanneer op 5 juli 1378 de nieuwe signoria de Parte Guelfa verbod had opgelegd om nog ammunizioni (“waarschuwingen” die gepaard gingen met verbanning) uit te vaardigen tegen politieke tegenstanders waren de gildeleden op 8 juli naar het Palazzo Guelfa getrokken om dat door de capitani ter plekke daadwerkelijk te laten confirmeren.
3. Aanleiding:
Toen op 19 juli een zekere Simoncino di Bartolommeo il Bugigatto was opgepakt en onder tortuur bekend had dat er een grote opstand werd voorbereid, die gesteund werd door de ammoniti, had de signoria het besluit genomen om extra militairen uit de contado te laten overkomen (2). Maar dat werd verkeerd geïnterpreteerd door het popolo minuto, dat vreesde dat die ook tegen hen zouden gebruikt worden.
De kleine gilden voelden zich nu verbonden met de sottoposti (de ciompi) en waren bereid om samen met hen de strijd aan te gaan tegen het grote Wolgilde, iets waar ze achteraf spijt van zouden krijgen.
4. Verloop:
Op 20 juli grepen de kleine gilden naar de wapens en in eerste instantie werd het Palazzo del Podestà bezet, waar hun banieren uitgehangen werden en waar hun hoofdkwartier geïnstalleerd werd. De podestà Ugolino di Monte Santa Maria werd ongemoeid gelaten en mocht vertrekken. Onder leiding van een wolkaarder Michele di Lando, die zich zelf had aangeboden aan de ciompi als aanvoerder (waarschijnlijk omdat hij als ex-kruisboogschutter ervaring met dat soort geweld had), trok de meute vervolgens naar het stadhuis (zie fig.1). De voltallige signoria werd opgesloten in het Palazzo dei Signori en de priori gaven toe aan de eisen van de opstandelingen: de in hechtenis genomen rebellen van 22 juni werden vrijgelaten en Michele di Lando werd tot nieuwe gonfaloniere gekozen in de plaats van Luigi Guicciardini, wiens woning in brand gestoken was.
Nuto di Città di Castello, de bargello (politiechef) die de protesten van 22 juni wreedaardig onderdrukt had werd uit zijn huis gehaald en op de piazza gelyncht. Niccolò Machiavelli vertelt hoe hij aan één voet werd opgehangen aan een galg en nadat de volksmassa haar woede op hem gekoeld had en hem in stukken had gesneden bleef er nog alleen die voet over…
De Otto della Guerra (de 8 heren van de Oorlog die het college vormden dat was opgericht tijdens de oorlog met paus Gregorius XI) wilden de nieuwe priori kiezen, maar di Lando was hen voor en duidde zelf zijn 8 priori aan evenals de leden van de Raad van 12 (de dodici) en de Raad van 16 (de sedici). Hij liet ook meteen 3 nieuwe gilden oprichten: de zogenaamde Arti del Popolo di Dio en er werd ook beslist, dat 1/3 van de leden van de verschillende colleges uit de nieuwe gilden moest komen (zie art. Firenze, de ciompi en de 3 kleine gilden van het Volk van God).
Eind augustus kwam het tot een breuk binnen het popolo minuto: de radicale ciompi vonden dat de maatregelen niet ver genoeg gingen en op 25 augustus werd de Otto del Popolo di Dio (of de Otto di Santa Maria Novella, genoemd naar het klooster waar zij vergaderden) opgericht, een soort schaduwkabinet dat de signoria moest in het oog houden en aanzetten tot spoed. Toen 2 afgevaardigden van de Otto met di Lando gingen onderhandelen joeg hij hen met getrokken zwaard van de trappen van het stadhuis. De revolutionair was nu een reactionaire dictator geworden.
De Otto del Popolo di Dio manifesteerden zich als een echte regering en wanneer op 28 augustus de nieuwe signoria moest samengesteld worden gebeurde dat in hun bijzijn en onder het toezicht van een massa ciompi die op de piazza post gevat had en de voorgestelde kandidaten toejuichte of uitjouwde. Di Lando werd als gonfaloniere opgevolgd door een andere wolkaarder, Bartolo (of Baroccio) di Jacopo, en van de 8 prioren kwamen er nog 2 uit de nieuwe gilden, 3 uit de grote gilden en 3 uit de kleine gilden.
5. Afloop:
Toen er gefluisterd werd dat di Lando een verbond met het popolo grasso gesloten had om de Otto uit te schakelen, wat zeker niet ondenkbaar was, ging het gepeupel (waarvan de ambachtslui uit de kleine gilden zich nu gedistantieerd hadden) weer over tot brandstichtingen en plunderingen. Di Lando zocht toenadering tot Salvestro de’ Medici (die nog altijd van achter de schermen de situatie aandachtig volgde) en samen besloten ze om de chaos te bedwingen en geweld tegen de opstandelingen te gebruiken.
Wanneer op 31 augustus alle gilden met hun banieren naar de piazza moesten komen hadden de ciompi zich achter hun vaandel (met de Engel, het zwaard en het kruis) geschaard, maar zich op die manier ook geïdentificeerd. Zij werden nu van alle kanten aangevallen door de milities van de andere gilden (ook die van de 2 overgebleven nieuwe) en afgeslacht (3). De ciompi die niet gedood, gewond of opgepakt waren gingen op de vlucht. Onder de herrieschoppers waren blijkbaar ook een aantal fiamminghi (Vlamingen of noorderlingen) die tijdens de stakingen naar Firenze gehaald waren.
6. Gevolgen:
De nieuwe signoria die aantrad op 1 september aarzelde niet om de nodige maatregelen te treffen.
Er werden extra-militairen gerekruteerd om het stadhuis te bewaken en de piazza te bezetten. De 2 leden van de Otto die uit het stadhuis gejaagd waren door di Lando werden onthoofd. Het gilde van het Popolo di Dio werd opgedoekt en 2 leden van de eigen signoria werden vervangen.
De Consiglio del Popolo telde nu 40 vertegenwoordigers per stadskwartier evenals de Consiglio della Comune waar er ook nog 10 grandi (of magnaten) per kwartier mochten aan toegevoegd worden. De Arti maggiori en minori hadden een gelijk aantal leden.
In plaats van 9 werden er nu 11 capitani van de Parte Guelfa gekozen; 2 kapiteins kwamen uit de groep der magnaten, 4 uit de grote gilden en 5 uit de kleine.
De opbrengsten van de huur van de winkels van de Ponte Vecchio die aan Salvestro de’ Medici waren toegekend bleven behouden. Idem dito voor de opbrengst van de winkels van de Mercato die Giovanni di Mone (de verkoper van kleren en gonfaloniere in januari 1379) mocht ontvangen.
De mannen die door de ciompi geridderd waren, als een soort van reactie op de ridderschap van vele grandi, verloren hun titel (4) (zie art. Florentijnse Ridders van het Volk).
Om soortgelijke uitbarstingen van geweld in de toekomst te verhinderen werden de Otto di Guardia (de “8 van de Veiligheid”) opgericht (zie art. De gevreesde Florentijnse Acht van de Veiligheid).
Di Lando werd met enkele functies bedacht om hem ver weg van Firenze te houden; zo werd hij o.a. podestà in Val di Greve (1379) en capitano del popolo in Volterra (1381). In 1382 werd hij, nadat de grote gilden de macht terug veroverd hadden, samen met Salvestro verbannen. Michele werd uitgewezen naar Chioggia en werd in 1384 gesignaleerd in Lucca waar hij in 1401 zou overleden zijn. Salvestro mocht na een verblijf van 5 jaar in Modena terugkeren naar Firenze en na zijn dood in 1388 bleef hij nog steeds de waardering van het popolo minuto behouden.
Terwijl de middeleeuwse kroniekschrijvers hen als uitschot en lompenvolk beschreven hebben (enkel Machiavelli had min of meer begrip voor hun actie) werden de ciompi in de 19de eeuw beschouwd als helden die een einde wilden maken aan de onderdrukking van de arbeiders door de bourgeoisie. In 1895 kreeg Michele di Lando zelfs een standbeeld in een nis van de 16de-eeuwse Loggia del Mercato Nuovo. Hij staat er afgebeeld met de standaard van de republiek in de hand, die hij afgenomen had van Luigi Guicciardini (zie fig.2). Verder herinnert enkel nog de Piazza dei Ciompi (in het stadsdeel van Santa Croce) aan de gebeurtenissen van 1378.
(1) In dit verband werd er gesuggereerd dat de ciompi aangezet waren tot gewelddaden door de politieke fractie van Salvestro de’ Medici en dat de hele zaak dus georkestreerd was. De kreet “viva il popolo” zou dan het afgesproken teken voor het straatgeweld geweest zijn. Dat is niet onmogelijk, maar de kans is groot dat het ook zonder dat scenario tot een uitbarsting van geweld zou gekomen zijn. De ciompi wilden een hoognodige verbetering van hun situatie terwijl Salvestro een verandering in het systeem op het oog had.
(2) Een informant had er de signoria van op de hoogte gebracht dat er een complot gesmeed werd en dat Simoncino daar meer over wist. Na zijn arrestatie gaf hij de namen van andere samenzweerders zoals Pagolo del Bodda, Lorenzo Riccomanno, Meo del Grasso, Guido il Bandiera en Leoncino Franchino.
Een man die aan het uurwerk van het palazzo aan het werken was geweest, Niccolò degli Oriuoli, had een gesprek van de priori afgeluisterd, alarm geslagen en voor de nodige paniek gezorgd.
Ook tijdens de ongeregeldheden van juni 1378 was het gerucht verspreid dat Migliore Guadagni (oud-gonfaloniere, ex-capitano van de Parte Guelfa en militair commandant in de Valdinievole) met 4.000 soldaten op weg was naar Firenze om de ciompi aan te pakken. Het gerucht was vals maar op 22 juni werd zijn woning in brand gestoken.
3) De houding van de ca. 1.000 kruisboogschutters, die di Lando al in juli had gerekruteerd is onduidelijk. Meer dan waarschijnlijk hebben zij zich tijdens de confrontatie van 31 augustus tegen de ciompi gekeerd.
(4) Op 20 juli hadden de ciompi een 60-tal mannen (met o.a. Salvestro de’ Medici) tot “ridder van het volk” geslagen.
JVL
The Ciompi uprising in 1378.
In the 2nd half of the 14th century, with the horrors of the plague (1348) and the disastrous consequences of the War of the 8 Saints against Pope Gregory XI (1375), Florence was scourged by a severe crisis. The majority of the popolo grasso ("the fat people") had recovered from the malaise, but the poorest part (the sottoposti or the "oppressed") of the little people (the popolo minuto or magro) had been pushed even worse into misery (see art. Socio and economic and political opponents in 13th and 14th century Florence).
1.Causes:
Especially in the textile sector, the core business of the Florentine economy, thousands of wage workers (also called ciompi) were victims of the depression. They had already (in vain) revolted against their exploitation in 1345 (see art. Syndicalists or proletarian martyrs in 14th-century Tuscany?) and in 1368, when a few failed harvests had caused the rise of the bread price, they had plundered the grain depots of the city.
In July 1378, during the Ciompi Revolt, it came to an explosion of violence. The ciompi were the unskilled workers who did the heavy work in the wool workshops where the Florentine cloth, which was then known throughout Europe, was manufactured. There were 7 large and 14 small guilds (arti) in Florence, but the thousands of cloth workers (1/3 of the population) had no guild of their own. They were all subject to the mighty Wool Guild (the Arte della Lana) that was dominated by the rich cloth entrepreneurs. So they asked for more autonomy since they were not allowed to set up an association or hold meetings and did not even have permission to create an aid fund. Only by the recognition of their own guild and through participation in the political system they hoped to strengthen their situation by drastic changes.
2. Preamble:
While the oligarchs (led by the family degli Albizzi) had sought rapprochement with the magnates (or grandi) the popular party (including the family de’ Medici) formed a front with the popolo minuto to push through a reform of the system and curb the omnipotence of the magnates and the large guilds. In exchange for that cooperation the popolani were willing to lend a hand to the small guild members in their pursuit of reforms and in 1378 the textile workers found support in turn among the smaller guilds demanding a larger representation in the administration of the guilds and the government of the city (see art. The representation of the small guilds in the Florentine city council).
This became a reality when at the end of April Salvestro de' Medici of the popular party was elected gonfaloniere. When his proposal (June 18) to reintroduce and tighten Giano della Bella's Ordinamenti from 1293 against the magnates was not immediately implemented, he called on the popolo minuto to take action (1). After all, the magnates were mostly responsible for their submissive situation.
When the proposal was a heavily debated between supporters and opponents in the town hall on June 22, a large group of guild members was gathered in the Piazza della Signoria. When no progress was made, a part of them had lost patience and had moved into the city to set fire to and loot the houses of a number of magnates and members of the Parte Guelfa. This is said to have happened when Benedetto degli Alberti, a party member of Salvestro, had shouted from a window of the Palazzo Vecchio "viva il popolo" (by which he meant the popolo minuto). Towards nightfall the signoria had the masses dispersed by the city militia and the perpetrators of violence arrested.
Friend and foe were shocked by the events and in order to calm the tempers it was decided to convene a balìa (an emergency council), which immediately issued a number of measures against the magnates and their allies of the Parte Guelfa (see art. Salvestro de' Medici and the balìa who could not avoid the revolt of the ciompi).
But for the time being, little changed for the small guilds and the ciompi: their demands were not immediately translated into laws, the insurgents remained imprisoned and the sentences of banishment were not overturned. So they decided to take action and when on July 5, 1378, the new signoria forbade the Parte Guelfa to issue further ammunizioni ("warnings") against political opponents the guild members marched on July 8 to the Palazzo Guelfa to have this confirmed effectively by the capitani on the spot.
3. Reason:
When on July 19 Simoncino di Bartolommeo il Bugigatto was arrested and confessed under torture that a large uprising supported by the ammoniti was being prepared, the signoria decided to bring in extra soldiers from the contado (2). But that was misinterpreted by the popolo minuto, who feared that they would also be used against them. The small guilds now felt allied with the sottoposti (the ciompi) and were willing to fight side by side against the large Wool Guild (something they would regret afterwards).
4. Course:
On July 20, the small guilds took up arms and occupied the Palazzo del Podestà, where they displayed their banners and installed their headquarters. Podestà Ugolino di Monte Santa Maria was left unharmed and was allowed to leave. Led by a wool carder called Michele di Lando, who had presented himself to the ciompi as their leader (probably because he had experience with street fighting as an ex-crossbowman), the mob then moved to the town hall (see fig.1). The entire signoria was imprisoned in the Palazzo dei Signori and the priori gave in to the demands of the insurgents: the rebels who had been taken into custody on June 22 were released and Michele di Lando was elected as the new gonfaloniere in place of Luigi Guicciardini, whose house had been set on fire.
Nuto di Città di Castello, the bargello (police chief) who had cruelly suppressed the protests of June 22, was taken from his home and lynched in the piazza. Niccolò Machiavelli tells how he was hanged by one foot on a gallows and when the crowd had finished with him and cut him to pieces, there was only that foot left…
The Otto della Guerra (the 8 lords of the War installed during the war with Pope Gregory XI) wanted to elect the new priori, but di Lando was ahead of them and appointed the 8 priori as well as the members of the Council of 12 (the dodici) and the Council of 16 (the sedici). Immediately 3 new guilds were established, the so-called Arti del Popolo di Dio and it was also decided that 1/3 of the members of the various colleges had to come from these new guilds (see art. Florence, the ciompi and the 3 small guilds of the People of God).
By the end of August, it came to a break within the popolo minuto: the radical ciompi felt that the measures did not go far enough and on August 25, they installed the Otto del Popolo di Dio (or the Otto di Santa Maria Novella, named after the monastery where they held their meetings ), a kind of shadow cabinet that had to keep an eye on the signoria and encourage speed. When 2 representatives of the Otto went to negotiate with di Lando, he drew his sword and chased them down the steps of the town hall. The revolutionary had now become a reactionary dictator.
But the Otto del Popolo di Dio manifested themselves as a real government and when the new signoria had to be formed on August 28, this was done in their presence and under the supervision of a mass of ciompi who had taken up position in the piazza and cheered or booed the proposed candidates. Di Lando was succeeded as gonfaloniere by another wool carder, Bartolo (or Baroccio) di Jacopo, and of the 8 priors, 2 came from the new guilds, 3 from the large guilds and 3 from the small guilds.
5. Ending:
Once it was rumoured that di Lando had made an alliance with the popolo grasso to eliminate the Otto, which was certainly not inconceivable, the rabble, from which the craftsmen of the small guilds had now distanced themselves, proceeded again to arson and looting. Di Lando sought rapprochement with Salvestro de' Medici (who was still closely following the situation from behind the scenes) and together they decided to quell the chaos and use violence against the insurgents.
When on August 31 all the guilds were summoned to come to the piazza with their banners, the ciompi had gathered behind their flag (with the Angel, the sword and the cross), but in this way also identified themselves. From all sides they were attacked by the militias of the other guilds (including those of the 2 remaining new ones) and massacred (3). The ciompi who were not killed, wounded or arrested fled. Among the troublemakers were apparently also a number of so called fiamminghi (from Flanders or Northern Europe?) who had been brought to Florence during the strikes.
6. Effects:
The new signoria that took office on September 1st (the so-called popular government) did not hesitate to take the necessary measures.
Extra soldiers were recruited to guard the town hall and occupy the piazza. The 2 members of the Otto who had been chased out of the town hall by di Lando were beheaded. The guild of the Popolo di Dio was dissolved and 2 members of the signoria were replaced.
The Consiglio del Popolo counted now 40 representatives per quarter as well as the Consiglio della Comune to which 10 grandi (or magnates) per quarter could also be added. The Arti maggiori and minori had an equal number of members.
Instead of 9, 11 capitani of the Parte Guelfa were elected; these were 2 captains from the magnates, 4 from the large guilds and 5 from the small ones.
The proceeds of the rental of the shops of the Ponte Vecchio that had been allocated to Salvestro de' Medici were retained. The same goes for the proceeds of the shops of the Mercato that had been given to Giovanni di Mone (the seller of clothes and gonfaloniere in January 1379).
The men who had been knighted by the ciompi, as a kind of reaction to the knighthood of many grandi, lost their title (4) (see art. Florentine knights of the People).
To prevent similar outbreaks of violence in the future, the Otto di Guardia (the "8 of Security") were put into office (see art. The Feared Florentine Eight of Security).
Di Lando was granted with a number of functions to keep him far away from Florence; he was appointed as podestà in Val di Greve (1379) and capitano del popolo in Volterra (1381). In 1382, when the large guilds had regained power, he was exiled together with Salvestro. Michele was expelled to Chioggia and was spotted in 1384 in Lucca where he is said to have died in 1401. Salvestro was allowed to return to Florence after a stay of 5 years in Modena and after his death in 1388 he still retained the appreciation of the popolo minuto .
While the medieval chroniclers described them as scum and idlers (only Machiavelli had more or less understanding for their action), in the 19th century the ciompi were regarded as heroes who wanted to put an end to the oppression of the workers by the bourgeoisie. In 1895, Michele di Lando even got a statue in a niche of the 16th-century Loggia del Mercato Nuovo. He is holding the standard of the republic in his hand, which he had taken from Luigi Guicciardini (see fig.2). Apart from that only the Piazza dei Ciompi (in the district of Santa Croce) is a reminder of the events of 1378.
(1) It has been said that the ciompi had been incited to acts of violence by the political group of Salvestro de' Medici and that the revolt was orchestrated. The cry "viva il popolo" would then have been the agreed sign for the looting and burning. That is not impossible, but there is a good chance that even without that scenario it would have come to an outburst of violence. The ciompi wanted a much-needed improvement in their situation, while Salvestro wanted a change in the political system.
(2) An informant had warned the signoria that a conspiracy was being hatched and that Simoncino knew more about it. He was arrested and revealed the names of other conspirators such as Pagolo del Bodda, Lorenzo Riccomanno, Meo del Grasso, Guido il Bandiera and Leoncino di Franchino.
While he was working on the clock of the palazzo a man called Niccolò degli Oriuoli had overheard the conversation of the priori, he spread the news and raised the alarm that caused a great panic.
Already during the disturbances of June 1378 the rumour had spread that Migliore Guadagni (former gonfaloniere, ex-capitano of the Parte Guelfa and military commander in Valdinievole) was on his way to Florence with 4,000 soldiers to deal with the ciompi. The rumor was false but on June 22 his house was set on fire.
(3) The attitude of the approximately 1000 crossbowmen, whom di Lando had already recruited in July, is unclear. More than likely, they turned against the ciompi during the massacre of August 31.
(4) On July 20, the ciompi had knighted some 60 men with among them Salvestro de' Medici.
Literatuur:
Bil, R.N. De conservatieve opstand met revolutionaire trekken (Univ. Utrecht), 2017.
Candidi, V. Il tumulto dei Ciompi (Tuscany people, febr.2021).
Cohn, S.K. Popular Protest in Late Medieval Europa. Manchester, 2004.
Kitchel, A. The Ciompi Revolt (Hannover College), 2017.
Machiavelli, N. Florentine Histories. Book III, chapter IV. www.Gutenberg.org
Nolthenius, H. VI Onweer: Het lompenvolk, Renaissance in mei, Hélène Nolthenius - DBNL
Ragone, F. Michele di Lando, in: Dizionario biografico vol.74 (2010).
Stella, A. Ciompi…gens de la plus basse condition...
Open Edition Books (Ed de la Sorbonne)
Trexler, R. Power and Dependence in Renaissance Florence. Binghamton, 1993.
Van Laerhoven, J. Zie art. Salvestro de’ Medici en de Balìa die de opstand van de Ciompi niet kon
vermijden (juni 1378).
zie art. Socio-economische en politieke tegenstellingen in het Firenze van de 13de
en 14de eeuw.
zie art. De vertegenwoordiging van de kleine gilden in het Florentijnse
stadsbestuur (1282-1532)
zie art. Firenze, de ciompi en de 3 kleine gilden van het Volk van God.
zie art. Florentijnse Ridders van het Volk in 1378.
zie art. De gevreesde Florentijnse Acht van de Veiligheid.
zie art. Giano della Bella en de strijd tussen Magnati en Popolani (1293).