De raid op Bona (1607)

De raid op Bona (1607)

Aan het begin van de 17de eeuw kon de fors uitgebouwde Toscaanse vloot haar defensieve stellingen van de vorige decennia verlaten en resoluut in het offensief gaan. De moslim-piraten werden nu met gelijke munt betaald voor hun acties in de Middellandse Zee en er werden echte raids uitgevoerd tegen de Turkse of Barbarijse bolwerken.
In april 1604 vielen 6 galeien van de ridderorde van Santo Stefano (die in 1562 gesticht was door Cosimo I de’ Medici) onder aanvoering van Cosimo Angelini de haven van Algiers aan, waar de piraat Murat Reis zich schuil hield.
In mei 1605 werd Preveza (in het huidige Griekenland) waar de slag bij Actium (31 v.Chr.) had plaats gevonden en waar in 1538 een Turkse vloot nog een grote overwinning behaald had, stevig geplunderd: er werden 47 artilleriestukken buit gemaakt en 200 gevangen meegevoerd.
Twee jaar later wilden de ridders van Santo Stefano de stad Famagusta veroveren, maar toen dat mislukt was, omdat de vijand op de hoogte gebracht was van de Toscaanse plannen, werd er een aanval op Annaba (Bona) voorbereid. De stad in het noordoosten van Algerije was een hoofdkwartier en een toevluchtsoord voor moslim-piraten geworden en liet zich gemakkelijk verdedigen. Toch had groothertog Ferdinando I de’ Medici het gedurfde plan opgevat om de Barbaresken in hun eigen, veilig gewaande, piratennest te gaan overvallen en de raid op Bona werd één van de grote successen van de Toscaanse vloot en de ridders van Santo Stefano.

De groothertog begon met troepen te ronselen in het eigen Toscane, maar er werden ook uitnodigingen gestuurd naar Genua, Bologna en Ferrara om soldaten te rekruteren voor deze operatie. Zij moesten zich aanbieden tussen 15 en 18 augustus 1607 in Livorno en kregen een aanmoedigingspremie van 2 scudi. Wie 25 manschappen meebracht werd meteen tot korporaal bevorderd en kreeg de daaraan verbonden soldij.
Ferdinando I liet ook een grote vloot van 9 galeien en 5 bertoni (grote 3-masters met zeilen die voor transport van troepen en materiaal moesten zorgen) uitrusten voor de tocht. De galeien stonden onder het commando van admiraal Jacopo Inghirami en de bertoni werden aangevoerd door Guglielmo Guadagni Beauregard, ridder van Malta. De ganse operatie (die dus een gecombineerde actie van vloot en leger was) stond onder leiding van Silvio Piccolomini, de gran contestabile van de orde van Santo Stefano. In totaal werden er ca. 2.000 manschappen (ingedeeld in 9 compagnieën) op de been gebracht. De 200 ridders van Santo Stefano stonden onder het  bevel van Fabrizio Coloredo da Udine.
Op de vraag van Ferdinando om nog meer troepen in te schepen en hen de plaats van matrozen te laten innemen kreeg hij zowel van Piccolomini als van Inghirami een negatief antwoord: zij hadden alle beschikbare zeelui nodig om de tocht tot een goed einde te brengen. Na een laatste briefing van de officieren vertrokken de galeien op 30 augustus uit Livorno richting Portoferraio (op Elba). De schepen van Guadagni vertrokken pas op 1 september met nog enkele laatkomers.
In de buurt van Portoferraio werd een grootscheepse oefening gehouden, waarbij vooral het verloop van de evacuatie en de terugkeer na de raid werd uitgetest. De 50 soldaten die volgens Piccolomini niet voldeden werden vervangen door ervaren krijgslui uit Livorno of Portoferraio.
De grote preparatieven in Livorno waren ook opgemerkt door een Turkse slaaf die na zijn ontsnapping rond 25 augustus werd opgepikt door een schip van moslim-piraten en die de informatie zeer waarschijnlijk heeft doorgegeven. Maar in Bona (en elders) waren ze er blijkbaar van overtuigd dat ze een eventuele aanval met gemak zouden kunnen afslaan.
Op 9 september vertrok de vloot dan via Corsica naar Capo di Pula op Sardinië (in de buurt van Cagliari). Op 13 september werd er verzameld in de buurt van het eilandje La Galita, op 38 km van de Tunesische kust. Piccolomini besloot om het grootste deel van de infanteristen die zich op de bertoni bevonden te laten overstappen op de galeien en slechts een klein gedeelte in reserve te houden. Na het bijwonen van de mis vertrok de vloot op de avond van 15 september richting Bona waar ze in de vroege uren van 16 september arriveerde. Piccolomini kreeg al meteen af te rekenen met een tegenvaller want door de geringe diepte van de kustwateren moest hij de soldaten van de galeien in sloepen doen overstappen om een geslaagde landing te kunnen maken. Dat kostte uiteraard veel tijd, maar ondanks het feit dat met het aanbreken van het daglicht het verrassingseffect verloren was gegaan, gaf Piccolomini toch het bevel tot de aanval. De manschappen marcheerden in een lange colonne naar het fort van Bona, dat sito presto moest ingenomen worden. Ze werden opgemerkt door enkele moslim-ruiters, maar toch gingen de bewakers van het fort nog naar de moskee want ze waren (ten onrechte) in de mening dat de christenen niet bij klaarlichte dag zouden aanvallen.  

Fig.1 La Presa di Bona (gravure uit I Pregi della Toscana nell’imprese più segnalate dei cavalieri di Santo Stefano...van Fulvio Fontana)

Fig.1 La Presa di Bona (gravure uit I Pregi della Toscana nell’imprese più segnalate dei cavalieri di Santo Stefano...van Fulvio Fontana)

Bona telde in 1607 ongeveer 6.000 inwoners, waarvan er zeker 2.500 naar de wapens konden grijpen, en vrij snel versterking konden krijgen van ca. 450 strijdbare mannen uit het omliggende gebied (I). In het fort (B) bevond zich een garnizoen van 250 soldaten (zie fig.1)
Guadagni kreeg het bevel om met zijn voorhoede het fort direct aan te vallen: de bewakers kwamen hals over kop terug uit de moskee (L) om hun stellingen in te nemen maar moesten als snel het onderspit delven voor de aanvallers die het fort langs 4 zijden bestookten. Zodra de vlag van Santo Stefano op één van de torens wapperde, trok de rest van het Toscaanse leger richting stad. De stadspoorten (F&H) werden opgeblazen (dat was het werk van Pietro Viscardo, de expert van de petardi) en de soldaten stormden de stad binnen. Vanop één van de torens werden er kanonschoten gelost op de aanvallers, maar Inghirami liet met zijn scheepskanonnen het vijandelijk geschut uitschakelen.
Ondertussen werd in de stad huis per huis veroverd en nadat de laatste haard van verzet rond de moskee werd bedwongen, was Bona rond de middag in handen van de christenen.
De balans was indrukwekkend: er werden 476 moslims gedood en er werden 1446 gevangenen gemaakt (mannen, vrouwen en kinderen). Bij de aanval op het fort waren 17 christenen gesneuveld en 30 bij de inname van de stad. Onder de slachtoffers bevonden zich 6 stefaniani (ridders van Santo Stefano).
Piccolomni liet de stad plunderen tot in de late namiddag en gaf dan het bevel om diezelfde avond nog te vertrekken. Hij was gehaast omdat hij een tegenaanval vreesde en aangezien het weer (kalme zee) nog goed was mocht er niet geaarzeld worden. Indien het vertrek tot de volgende morgen zou uitgesteld worden, moest de vloot gedurende de nacht voor anker gaan in Porto Genovese (enkele mijlen van Bona) en moest de risicovolle terugtocht naar de schepen over land gebeuren. Behalve 4 bronzen kanonnen (er was één kanon in het fort gevonden waarop  de insignes van het hertogdom Toscane stonden) en 12 standaarden (die later aan Ferdinando I getoond werden tijdens een plechtigheid in Pisa) moesten de gevangenen en de eigen manschappen aan boord gebracht worden. Chirurgijnen en kapellanen zorgden voor de verzorging van de gekwetsten en gaven bijstand aan de stervenden.

Fig.2 La conquista di Bona (Bernardino Pocetti, Palazzo Pitti, Sala di Bona). In het vaandel staat het kruis van de Ridderorde van Santo Stefano. Het wapenschild met de bijen verwijst naar Ferdinando I de’ Medici.

Fig.2 La conquista di Bona (Bernardino Pocetti, Palazzo Pitti, Sala di Bona). In het vaandel staat het kruis van de Ridderorde van Santo Stefano. Het wapenschild met de bijen verwijst naar Ferdinando I de’ Medici.

Tijdens de nacht van 17 september voer de vloot terug naar Cagliari waar ze een tijd voor anker bleef liggen om daar al zoveel mogelijk gevangenen als slaaf te kunnen verkopen. Commissaris Ugolino Barisoni hield zich met de verkoop bezig: een man of vrouw tussen de 25 en de 30 jaar werd aangeboden voor een prijs van 100 scudi, een baby kostte 120 scudi en een oudere vrouw nog 80. Bij de terugkeer van de vloot in Toscane stelde Barisoni aan de groothertog voor om een selectie te maken van de gevangenen: er werd onderscheid gemaakt tussen diegenen die nog konden teruggekocht worden door hun familie en de andere die direct mochten verkocht worden in Livorno. In dit verband werden er in 1610 nog enkele vrouwen vrijgekocht.
Op 27 september voer de vloot onder vreugdesalvo’s de haven van Livorno binnen. Er werd een te deum gehouden in Pisa en Ferdinando gaf een aantal kunstenaars de opdracht om deze “glorieuze operatie” te vereeuwigen. Empoli beschilderde het plafond van de kerk van de ridders in Pisa en Matteo Rosselli maakte een lunet in het Casino Mediceo van San Marco in Firenze. Met het brons van de buitgemaakte kanonnen kon Pietro Tacca. het beeld gieten van Ferdinando I op de Piazza della Santissima Annunziata. Poccetti mocht fresco’s maken in de Sala di Bona van het Palazzo Pitti (zie fig.2) en Volterrano zorgde voor fresco’s in de Medici-villa van Petraia.

JVL

The raid on Bona (1607)

 

At the beginning of the 17th century, the expanded Tuscan fleet was able to abandon its defensive positions and resolutely go on the offensive. The Muslim pirates got finally a payback for all their actions in the Mediterranean and real raids were carried out against the Turkish or Barbary strongholds.
In April 1604, 6 galleys of the knighthood of Santo Stefano (founded in 1562 by Cosimo I de' Medici) attacked the port of Algiers, where the pirate Murat Reis was hiding. In May 1605, Preveza (in present-day Greece) where the battle of Actium (31 BC) had taken place and where a Turkish fleet had achieved a major victory in 1538, was severely plundered: 47 artillery pieces were looted and 200 prisoners carried away.
Two years later, the knights of Santo Stefano wanted to conquer the city of Famagusta, but when that failed, because the enemy had been informed of the Tuscan plans, an attack on Annaba (Bonaba) was prepared. The city in northeastern Algeria had become a headquarters and refuge for Muslim pirates and was easy to defend. Nevertheless, Grand Duke Ferdinando I de' Medici had conceived the bold plan to attack the Barbarians in their own safe pirate's nest, and the raid on Bona became one of the great successes of the Tuscan fleet and the knights of Santo Stefano. 

The Grand Duke began recruiting troops in Tuscany, but invitations were also sent to Genoa, Bologna and Ferrara to recruit soldiers for this operation. Candidates had to present themselves between August 15 and 18, 1607 in Livorno and received an incentive premium of 2 scudi. Those who brought 25 men with them were immediately promoted to corporal and received the associated pay.
Ferdinando I had a large fleet of 9 galleys and 5 bertoni  (large 3-masters with sails to provide transport of troops and equipment) prepared for the tour. The galleys were under the command of Admiral Jacopo Inghirami and the  bertoni  were lead by Guglielmo Guadagni Beauregard, knight of Malta. The entire operation (which was a combined action of fleet and army) was coordinated by Silvio Piccolomini, the  gran contestabile of the order of Santo Stefano. In total, about 2,000 troops (divided into 9 companies) were deployed. The 200 knights of Santo Stefano were under the command of Fabrizio Coloredo da Udine.
The Grand Duke wanted to replace some sailors by more troops but he received a negative advice from both Piccolomini and Inghirami: they needed all available sailors to complete the trip. After a final briefing, the galleys left Livorno for Portoferraio (on Elba) on August 30. Guadagni's ships did not depart until September 1 with a few latecomers. A large-scale exercise was held near Portoferraio, mainly testing the course of the evacuation and the return after the raid. The 50 soldiers who, according to Piccolomini, did not comply were replaced by experienced warriors from Livorno or Portoferraio.
The large preparations in Livorno were also noticed by an escaped Turkish slave who was picked up by a ship of Muslim pirates around August 25 and who most likely passed on the information to the ennemy. But in Bona (and elsewhere) they were apparently convinced that they could easily repel a possible attack.

On September 9, the fleet then departed via Corsica to Capo di Pula in Sardinia (near Cagliari). On September 13, the force gathered near the small island of La Galita, 38 km from the Tunisian coast. Piccolomini decided to transfer most of the infantrymen who were on the bertoni  to the galleys and to keep only a small part in reserve.
After attending Mass, the fleet departed on the evening of September 15 for Bona, where they arrived in the early hours of September 16. Piccolomini immediately experienced a setback because due to the shallow depth of the coastal waters he had to transfer the soldiers of the galleys into small boats in order to make a successful landing. That took a lot of time, but despite the fact that with daybreak the surprise effect had been lost, Piccolomini nevertheless ordered the attack.
The men marched directly to the fortress of Bona, which had to be taken without delay. Although they were alarmed by some Muslim horsemen, the guards of the fort kept on going to the mosque because they believed that the Christians would not attack in broad daylight. Bona had about 6,000 inhabitants in 1607, of which at least 2,500 were armed. The citizens could quickly get reinforcements from about 450 men from the surrounding area (I). In the fort  (B) was a garrison of 250 soldiers (see fig.1).

Guadagni was ordered to attack the fort directly with his vanguard: the defenders came back head over heels from the mosque (L) to take their positions but could not resist the attack that came from 4 sides. As soon as the flag of Santo Stefano flew on one of the towers, the rest of the Tuscan army headed for the city. The city gates (F&H) were blown up (that was the job of Pietro Viscardo, the petardi expert)  and the soldiers invaded the city. From one of the towers a gun fired at the attackers, but Inghirami used his ship's cannons to take out the enemy’s artillery. Meanwhile, after house to house fights the last hearth of resistance around the mosque was turned off and Bona was in the hands of the Christians around noon. The result was impressive: 476 Muslims were killed and 1446 prisoners were made (men, women and children). In the attack on the fort, 17 Christians were killed and 30 perished when the city was conquered. Among the victims were 6 stefaniani  (knights of Santo Stefano).
Piccolomni had the city looted until late afternoon and then ordered to sail away before nightfall. He was in a hurry because he feared a counterattack and since the weather (calm sea) was still good, there should not be any hesitation. If the departure were to be postponed until the next morning, the fleet would have to anchor during the night in Porto Genovese (a few miles from Bona) and the risky return to the ships had to be made by land. Together with all the prisoners and their own men 4 bronze cannons (one cannon was found in the fortress bearing the insignia of the Duchy of Tuscany) and 12 standards (which were later shown to Ferdinando I at a ceremony in Pisa) had to be brought on board. Surgeons and chaplains took care of the injured and provided assistance to the dying.

During the night of September 17, the fleet sailed back to Cagliari where it remained for a time in order to sell as many prisoners as slaves as possible. Commissioner Ugolino Barisoni organized the sale: a man or woman between the ages of 25 and 30 was offered at a price of 100 scudi, a baby costed 120 scudi and an older woman still 80. On the return of the fleet in Tuscany, Barisoni proposed to the Grand Duke to make a selection of the prisoners: a distinction was made between those who could still be bought back by their family (a number of women were freed in 1610) and the others who could be sold directly in Livorno.
On September 27, the fleet entered the port of Livorno under salvos of joy. A te deum was held in Pisa and Ferdinando commissioned a number of artists to immortalize this "glorious operation". Empoli painted the ceiling of the church of the knights in Pisa and Matteo Rosselli made a lunette at the Casino Mediceo of San Marco in Florence. With the bronze of the looted cannons, Pietro Tacca casted the statue of Ferdinando I on the Piazza della Santissima Annunziata. Poccetti painted the fresco's in the Sala di Bona in Palazzo Pitti (see fig.2) and Volterrano decorated the Medici-villa in Petraia.

Literatuur:

Amerighi, R.             La presa di Bona in Algeria.  Rome, 2014.
Freddolini, F e.a.     Art, Mobility and Exchange in Early Modern Tuscany and Eurasia.
New York, 2020
Gemignani, M.         La conquista di Bona (Società di Storia Militare, quaderno 1994, pp.7-36).
Guarnieri, G.            I Cavalieri di Santo Stefano.  Pisa.1960.
Van Laerhoven, J.    De Medici en de Ridders van Santo Stefano.  Kermt, 2018.