Was Carlo de' Medici de betovergrootvader van hertog Cosimo I ?
Was Carlo de’ Medici de betovergrootvader van hertog Cosimo?
Carlo de’ Medici (niet te verwarren met kardinaal Carlo de’ Medici uit de 17de eeuw) was de natuurlijke zoon van Cosimo il Vecchio en een slavin, die naar alle waarschijnlijkheid van Circassische oorsprong was. Hoewel de meeste slaven in die tijd uit Afrika kwamen werden er door de Genuezen en de Venetianen ook slaven uit het gebied rond de Zwarte Zee aangevoerd.
Het verhaal gaat dat een agent van de Medici-bank (Giovanni Portinari?) voor Cosimo, die op dat moment in Rome verbleef als ambassadeur bij de paus, voor 62 dukaten een mooie slavin van 22 jaar gekocht had aan de Rialtobrug in Venetië. Volgens de meeste bronnen was dat gebeurd in 1427 en was Carlo 1 of 2 jaar later geboren. Cosimo had Maddalena, zoals hij haar noemde, bij zijn terugkeer mee naar Firenze gebracht, waar zij en haar zoontje, door Cosimo’s echtgenote, Contessina de’Bardi, met wie hij al in 1416 getrouwd was, in het gezin werden opgenomen. Cosimo en Contessina hadden verder nog 2 zonen, Piero (die zijn vader opvolgde en il Gottoso genoemd werd) en Giovanni, die vroeg gestorven is.
Carlo werd gelegitimeerd en naar Rome gestuurd om er zijn priesterschap en kerkelijke carrière voor te bereiden en tegelijkertijd kon hij daar de activiteiten van de Medici-bank in de gaten houden.
Na zijn terugkeer in Firenze werd hij in 1450 kanunnik van de Santa Maria del Fiore (de kathedraal) en vervolgens abt van San Salvatore in Vaiano (Prato). In 1460, werd hij provoost van de kathedraal van Prato en tevens pauselijk taks collector en nuntius in Toscane. Drie jaar later werd hij benoemd tot apostolisch protonotarius: dat was meestal een opstapje naar het kardinalaat, maar daarvoor is Carlo niet in aanmerking gekomen.
Van het portret dat Andrea Mantegna geschilderd heeft in 1466 (Uffizi) wordt gezegd dat het een afbeelding is van Carlo toen hij protonotarius was. Op basis van dit schilderij, waarvan men echter niet zeker is dat het wel degelijk een portret van Carlo is, wordt aangevoerd dat hij de zoon van een Circassische slavin geweest is omdat hij een getaande huid en blauwe ogen had.
De afgebeelde figuur lijkt echter helemaal niet op de man die Fra Filippo Lippi in de fresco’s van de kathedraal van Prato (geschilderd tussen 1460 en 1465) een plaats gegeven heeft. Als provoost van de kerk (en als opdrachtgever) is zijn aanwezigheid op de scène van de Begrafenis van Sint-Stefaan zeker geen verrassing. Voor sommige kunstcritici is Carlo de gezette man in het rood; voor anderen is hij de man die achter de man in het rood staat (die dan paus Pius II zou zijn?). In beide gevallen lijkt hij echter ouder dan iemand die pas in 1428-30 zou geboren zijn.
Cosimo de’ Medici was echter ook al tussen 1417 en 1420, vlak na zijn huwelijk, voor de bank naar Rome gegaan en het is best mogelijk dat hij toen al met een slavin (Maddalena of een andere?) zijn zoon Carlo verwekt heeft. Cosimo’s 18de-eeuwse biograaf Angelo Fabroni is daar niet erg duidelijk over; enerzijds beweert hij dat de koop gebeurd was in 1427 en anderzijds situeert hij de geboorte van Carlo vóór het huwelijk van Cosimo (dat plaats vond in 1416).
Het kopen van een slavin was voor een gezonde man, die ver van huis was, een interessante zaak, want zij kon in al zijn behoeften voorzien en was niet al te duur…Contessina, die daar (voor zover men dat weet) geen grote problemen van maakte en de kleine Carlo en zijn moeder in haar gezin aanvaardde, kon zich troosten met de aanwinst van een extra hulpje in het huishouden. Zij is zeker niet de enige Medici-echtgenote geweest die een dergelijke “uitbreiding” van haar gezin heeft meegemaakt.
Het houden van slaven was in de 15de eeuw geen uitzondering en toegelaten om het aantal werkkrachten, dat door de pestepidemieën sterk gedaald was, aan te vullen. Volgens de catasto (het belastingregister) van 1457 waren er in het huishouden van Cosimo 4 slaven of slavinnen aanwezig, zij werden niet bij naam genoemd, maar hun gezamenlijke waarde van 120 florijnen werd wel vermeld.
Wanneer Carlo echter geboren is tussen 1417 en 1420 betekent dat ook dat hij de vader van een dochter, een zekere Lucrezia, kan zijn over wiens jeugd weinig geweten is behalve dan dat zij ca. 1440 geboren werd (in Milaan?) en al zeer jong met graaf Giam Pietro Landriani, een hoveling van Francesco Sforza de hertog van Milaan, getrouwd is.
In 1457 had Lucrezia de zoon van de hertog, Galeazzo Maria, leren kennen en de 2 werden minnaars. Behalve de 2 kinderen, Piero en Bianca, die zij had met Landriani, werden tussen 1458 en 1467 haar 4 kinderen van Galeazzo geboren; Carlo (de oudste en wellicht genoemd naar zijn grootvader ?), Alessandro, Caterina (de tijgerin van Forli) en Chiara.
Nadat Galeazzo Maria zijn vader opgevolgd was in 1466 huwde hij 2 jaar later met Bona van Savoye, die behalve haar eigen 4 kinderen ook Lucrezia’s kinderen, die hij gelegitimeerd had, onder haar hoede nam. Lucrezia (die we de’ Medici-Landriani mogen noemen) heeft lange tijd bij haar dochter gewoond in Forli en toen Caterina naar Firenze gevlucht is in 1501 is zij met haar meegegaan (zie artikel over Caterina Sforza).
Het Portret van een Jonge Vrouw dat Antonio en/of Piero del Pollaiuolo in 1465 geschilderd heeft (Gemäldegalerie Berlijn) zou een afbeelding van (de ca. 25-jarige) Lucrezia kunnen zijn. Misschien staat zij ook op de Lente van Botticelli (als de godin Flora?).
Indien Carlo de vader van Lucrezia geweest is (wat vrijwel onmogelijk zou zijn als hij tussen 1428 en 1430 geboren is), is hij ook de grootvader van Caterina Sforza, die in haar 3de huwelijk de echtgenote van Giovanni de’ Medici il Popolano, de kleinzoon van Lorenzo il Vecchio, geworden was. Carlo is overleden op 29 mei 1492 en Lucrezia was zeker in 1507 nog in leven. Van enig contact tussen vader en dochter is niets bekend.
In 1564 heeft hertog Cosimo I een grafmonument voor Carlo laten maken door Vincenzo Danti in de kathedraal van Prato, met een reliëf-portret van de overledene, dat gelijkt op het fresco van Lippi. (zie fig.4). Het zou kunnen dat Cosimo I, die behoorde tot de Popolani-tak van de Medici en die een kleinzoon was van Caterina Sforza, op die manier ook de band wilde duidelijk maken met de oude tak van Cafaggiolo in de persoon van (zijn naamgenoot) Cosimo il Vecchio en diens zoon Carlo. Het doorgeven van die familiale band was erg belangrijk, zelfs als gebeurde dat via een (weliswaar gelegitimeerd) natuurlijk kind. Waarom zou immers de hertog een monument hebben laten maken voor een man die al meer dan 70 jaar dood was als die niet zijn betovergrootvader was geweest ?
Stamboom van Cafaggiolo:
Giovanni di Bicci
______________|______________
| |
Cosimo il Vecchio Lorenzo il Vecchio
____________|________ _____|______________
| | ¦ | |
Piero Giovanni Carlo Pierfrancesco il Vecchio Francesco
¦ _____|_____________________
Lucrezia | |
¦ | Lorenzo
Caterina x Giovanni il Popolano |
| Pierfrancesco
Giovanni dalle Bande Nere
|
Cosimo I
Was Carlo de' Medici duke Cosimo's great great grandfather?
Carlo de' Medici (not to be confused with the 17th century Cardinal Carlo de' Medici) was the natural son of Cosimo il Vecchio and a slave, who was in all likelihood of Circassian origin. Although most of the slaves came from Africa at that time, the Genoese and Venetians also brought slaves from the Black Sea area to Italy.
The story goes that an agent of the Medici bank (Giovanni Portinari?) had bought a beautiful female slave of 22 years for Cosimo, who was in Rome at the time as ambassador to the Pope, at the Rialto Bridge in Venice (for 62 ducats). According to most sources, this had happened in 1427 and Carlo was born a few years later. Cosimo had taken Maddalena, as he called her, with him to Florence, where she and her son were accepted into her family by Cosimo's wife, Contessina de'Bardi, to whom he had been married in 1416. Cosimo and Contessina had two sons, Piero (who succeeded his father and was named Il Gottoso) and Giovanni, who died early.
Carlo was legitimized and sent to Rome to prepare his priesthood and ecclesiastical career, and at the same time he was able to monitor the activities of the Medici Bank.
After his return to Florence, he became canon of the Santa Maria del Fiore (the cathedral) in 1450 and then abbot of San Salvatore in Vaiano (Prato). In 1460, he became provost of the Cathedral of Prato and also papal tax collector and nuncio in Tuscany. Three years later he was appointed apostolic protonotary which was usually a stepping stone to a cardinals hat, but not for Carlo.
The portrait that Andrea Mantegna painted in 1466 (Uffizi) is said to be an image of Carlo when he was protonotary (fig.1). On the basis of this painting it is argued that he was the son of a Circassian slave because he had a toned skin and blue eyes. But there is no certainty that is was indeed a portrait of Carlo and the man does not look at all like the man that Fra Filippo Lippi painted between 1460 and 1465 in the Prato Cathedral. (see fig.2). Being the provost of the church (and as client) his presence on the scene of the Funeral of Saint-Stephen is no surprise. For some art critics Carlo is the corpulent man in red ; for others, he is the man standing behind the man in red (who then would be Pope Pius II ?). In both cases, however, he appears to be older than someone who would not have been born until 1428-30.
But Cosimo de' Medici had already gone to Rome for the bank between 1417 and 1420, shortly after his marriage, and it is quite possible that he had fathered his son Carlo with a female slave (Maddalena or another?) in those years. Cosimo's 18th-century biographer Angelo Fabroni is not very clear about this; on the one hand he claims that the purchase was made in 1427 and on the other hand he situates the birth of Carlo before the marriage of Cosimo (which took place in 1416).
Buying a slave was an interesting thing for a healthy man, who was far from home, because she could meet all his needs and was not too expensive... Contessina, who (as far as we know) did not make any major problems of this and accepted little Carlo and his mother in her family, was able to console herself with the acquisition of an extra helping hand in the household. She has certainly not been the only Medici wife to have experienced such an 'expansion' of the family.
The keeping of slaves was no exception in the 15th century and permitted to supplement the number of workers, which had fallen sharply due to the plague epidemics. According to the catasto (the tax register) of 1457 4 slaves were part of the household of Cosimo. No names were mentioned, but it was notified that they had a combined value of 120 florins…
If Carlo was born between 1417 and 1420, that also means that he can be the father of a daughter, a certain Lucrezia, about whose youth little is known except that she was born around 1440 (in Milan?) and married at a very young age to Count Giam Pietro Landriani, a courtier of Francesco Sforza the Duke of Milan.
In 1457 Lucrezia had met the duke's son, Galeazzo Maria, and the 2 became lovers. In addition to the 2 children, Piero and Bianca, whom she had with Landriani, her 4 children of Galeazzo were born between 1458 and 1467; Carlo (the oldest and probably named after his grandfather?), Alessandro, Caterina (the tigress of Forli) and Chiara.
After Galeazzo Maria succeeded his father in 1466, he married 2 years later Bona of Savoy, who took care of Lucrezia's (legitimized) children, in addition to her own 4 children.
Lucrezia (who we may call de’ Medici-Landriani) lived with her daughter in Forli for a long time and she followed her when Caterina fled to Florence in 1501 (see article on Caterina Sforza).).
The Portrait of a Young Woman painted by Antonio and/or Piero del Pollaiuolo in 1465 (Gemäldegalerie Berlin) could be an image of (the ± 25-year-old) Lucrezia (see fig.3). Perhaps she also appears on Botticelli’s painting of the Spring (as the goddess Flora ?).
If Carlo was the father of Lucrezia (which would be practically impossible if he was born between 1428 and 1430), he is also the grandfather of Caterina Sforza, who in her 3th marriage had become the wife of Giovanni de' Medici il Popolano, the grandson of Lorenzo il Vecchio. Carlo died on May 29, 1492, and Lucrezia was certainly still alive in 1507. Nothing is known about any contact between father and daughter.
In 1564, Duke Cosimo I had a tomb monument for Carlo made by Vincenzo Danti in the Cathedral of Prato, with a sculpted portrait of the deceased, similar to the fresco of Lippi. It is quite possible that Cosimo I, who belonged to the Popolani branch of the Medici and who was a grandson of Caterina Sforza, also wanted to make the link with the old branch of Cafaggiolo in the person of (his namesake) Cosimo il Vecchio and his son Carlo. Passing on that familial bond was very important, even if it happened through a (legitimized) natural child. Why else would the duke order a monument for a man who was already dead for more than 70 years if he had not been his great great grandfather?
Literatuur:
De Roover, R. The Rise and Decline of the Medici Bank. Cambridge, 1963.
Parks, T. Het Medici Geld. Amsterdam, 2005.
Pieraccini, G. La stirpe de’ Medici di Cafaggiolo, vol.1. Firenze, 1924.
Vaglienti, F. Galeazzo Maria Sforza, in: Dizionario Biografico, vol.51 (1998).
Van Laerhoven, J. zie art. Caterina Sforza, de tijgerin van Forli.
Vogt-Lüerssen, M. The Identification of Caterina Sforza.
www.kleio.org/en/books/caterina_symbols/
Wandruszka, N. Un viaggio nel passato europeo.
https://wandruszka genealogie.eu/Antonio/Antonio