De stoutmoedigheid en durf van Niccolò Machiavelli

De stoutmoedigheid en durf van Niccolò Machiavelli

    

Audere est facere (durven is doen) is niet enkel de slogan van de Londense voetbalclub Tottenham Hotspur maar zou ook het motto kunnen geweest zijn van Niccolò Machiavelli. Van hem wordt meestal gezegd dat hij durf, branie en moed had die soms neigde naar arrogantie, onvriendelijkheid of onbeleefdheid. Miles J. Unger spreekt over een “stekelige persoonlijkheid”, die Niccolò in zijn privéleven en carrière niet altijd ten goede gekomen is. Die stekeligheid is af te leiden uit zijn geschriften, zijn persoonlijke en ambtelijke brieven en dépêches, evenals uit zijn gesprekken en redevoeringen, die van hem bewaard gebleven zijn.
Zijn goede vriend en medewerker op de kanselarij, Biagio Buonaccorsi, had hem herhaaldelijk gezegd en geschreven dat hij veel te onvriendelijk was tegenover zijn medemensen, dat hij geduldig en tactvol moest zijn en dat hij diegenen die machtiger waren dan hij altijd gelijk moest geven. Maar voor een man die een kat een kat noemde en er geen doekjes omwond was dat geen optie.
In zijn berichten aan zijn superieuren in Firenze, de leden van de Signoria, van de Raad van 8 en de Raad van 10, gaf hij steeds zijn ongezouten mening, die correct, maar soms op het randje was.

In juli 1500  was hij  samen met Francesco della Casa (die vrij snel wegens ziekte terugkeerde) op missie in Nevers in verband met de beloofde steun van de Fransen aan hun bondgenoot Firenze. Het was duidelijk dat de Fransen wilden betaald worden voor die steun, maar zoals altijd hield het Florentijnse stadsbestuur de geldbuidel gesloten. In een bericht aan de Raad van 10 van de Oorlog schreef Machiavelli dat “de Fransen verblind zijn door hun eigen macht en alleen achting hebben voor  lieden die gewapend zijn of die klaar staan om hun geld te geven. Ze zien dat het u aan deze 2 kwaliteiten ontbreekt en daarom beschouwen ze u als heer Nihil”. Machiavelli rapporteerde de woorden van de Fransen, maar tussen de regels kon men verstaan dat de leden van de 10 voor hem ook “nullen” waren.

Vleierij was aan Nicolò niet besteed en toch konden de bewindvoerders zijn scherpe, maar rake analyses van de toestand, meestal wel appreciëren. Machiavelli had redenen genoeg om niet tevreden te zijn met de houding van de Florentijnse stadsbestuurders want in crisissituaties moest hij de problemen altijd oplossen, terwijl de “echte” ambassadeurs (lieden met meer aanzien dan Machiavelli) daartoe niet in staat waren. Ook de onbeslistheid van de bewindvoerders en hun gierigheid maakten de opdrachten van Niccolò er niet gemakkelijker op. Toen hij in september 1510 terugkeerde uit Blois, na besprekingen met de Franse koning, schreef hij aan de 10 dat hij enkel dankzij een lening van de bankier Bartolommeo Panciatichi uit Pistoia was kunnen terugreizen naar Firenze zonder zijn paard te moeten verkopen (Machiavelli was een excellent ruiter en legde al zijn reizen te paard af).

Machiavelli durfde ook zijn onverbloemde mening te geven over de staatshoofden die hij ontmoet had: koning Lodewijk XII van Frankrijk was geen gemakkelijk onderhandelaar en zelden van zijn stuk te brengen. Maar wanneer Cesare Borgia, de zoon van de paus, die de steun van de Franse koning genoot, Firenze in 1502 kwam bedreigen kon Machiavelli Lodewijk XII er toch van overtuigen om hem terug te fluiten. Hij zal de koning behoedzaam duidelijk gemaakt hebben dat een Borgia-staat in Noord-Italië niet bevorderlijk was voor de positie van de Fransen in die regio en dus ook niet voor de Florentijnen.

Tijdens een gezantschap in 1504 kreeg Machiavelli de (naar chantage neigende) opdracht om aan Lodewijk XII te gaan melden dat indien de Florentijnen niet met zekerheid op de (militaire) hulp van Frankrijk konden rekenen, zij verplicht waren uit te kijken naar andere bondgenoten (met name de Spanjaarden). Gelukkig is het zover niet gekomen en werd de opdracht ingehouden, want hoe hij dat er zonder kleerscheuren van afgebracht zou hebben blijft een raadsel.
Over keizer Maximiliaan I wist Machiavelli in een brief uit 1509 te vertellen dat het een oorlogszuchtig man was die “de dingen die hij ’s morgens vertelde, ’s avonds met het grootste gemak kon tegenspreken”. De missie aan het keizerlijk hof (dat constant verhuisde) had 6 maanden in beslag genomen en was volgens Niccolò, in een brief aan Piero Soderini (zijn vriend en gonfaloniere van Firenze) volkomen nutteloos geweest.

Maar ook in het bijzijn van de groten der aarde durfde Niccolò zijn woordje zeggen.
Toen hij in augustus 1506 paus Julius II, tijdens de campagne om de pauselijke staat te herstellen, moest gaan polsen over zijn houding tegenover Venetië, had hij de pontifex bij hun ontmoeting in Civita Castellana al meteen herinnerd hebben aan het pijnlijke feit dat de pauselijke stadhouder in Forli door de Venetianen was weggestuurd. Niccolò constateerde dat Julius II ontstemd was over zijn opmerking maar vond dat Zijne Heiligheid licht geraakt was…
Meestal werd er echter onderhandeld via tussenpersonen.
Naar eigen zeggen had hij tijdens zo’n gesprek de Franse kardinaal Georges d’Amboise, die hem verweten had dat “de Italianen geen verstand hadden van oorlog voeren” geantwoord dat “de Fransen geen verstand hadden van politiek voeren”. Met dat soort uitspraken maakte hij geen vrienden, maar liet hij zijn opponenten voelen dat het menens was. Machiavelli gaf de kardinaal van Rouen een lesje in politiek en maakte hem duidelijk met welke moeilijkheden de Franse koning moest rekening houden als hij zijn invasieplannen in Italië wilde doorzetten.
Bij dit alles mag men niet vergeten dat Machiavelli leefde in een tijd dat men voor minder boude uitspraken zijn hoofd kon verliezen of in de gevangenis geraken. Het feit dat men het oneens durfde te zijn met de toenmalige wereldleiders was op zich al een riskante bedoening.

De oorzaak van Machiavelli’s durf en arrogantie was zeer waarschijnlijk zijn vrij bescheiden afkomst. Hoewel hij slechts uit de middenklasse afkomstig was (hij was een ambtenaar die voor zijn diensten betaald werd), achtte hij zichzelf veel bekwamer dan diegenen die boven hem stonden en van wie hij bevelen moest opvolgen. Niccolò was de zoon van Bernardo Machiavelli, een rechtsgeleerde die zijn diploma niet in de praktijk had omgezet en door de overheid als onbetrouwbaar en ongeschikt voor een politieke functie werd beschouwd (zie art. Waarom Niccolò Machiavelli nooit als verkozene in de magistratuur heeft kunnen zetelen).
Toch had de jonge Machiavelli het aangedurfd om te solliciteren naar de job van secretaris (Niccolò was misschien net zoals zijn vader notaris) bij de Signoria begin april 1498 toen Girolamo Savonarola de touwtjes in Firenze nog in handen had. De job ging echter naar een aanhanger van de frate, maar toen Savonarola op 23 mei werd terechtgesteld, volgde vrij onverwacht al na enkele dagen Machiavelli’s benoeming tot secretaris van de 2de kanselarij (of 2de kanselier). Hij had daarbij de steun gekregen van Marcello Adriani, de man die hij opvolgde en die nu 1ste kanselier werd en van Ricciardo Becchi, de Florentijnse ambassadeur bij het Vaticaan. Het was aan deze Ricciardo dat Niccolò rapporteerde toen die hem gevraagd had om enkele preken van Savonarola bij te wonen en de monnik in de gaten te houden.In zijn brief van 9 maart 1498 aan Becchi hanteerde Machiavelli voor het eerst zijn directe en onomwonden stijl door de frate een pseudo-tiran en een leugenaar te noemen.
Toen de kanselier van Lucca hem in 1499 het verwijt gestuurd had dat hij de executie van de van verraad beschuldigde condottiere Paolo Vitelli gesteund had, eindigde Niccolò zijn brief aan de man met de woorden “…en wanneer u in de toekomst toch uw slecht karakter wil volgen en anderen beledigen zonder dat u daar zelf baat bij hebt, raad ik u met broederlijke liefde aan, het dan zo aan te leggen dat men u als wat verstandiger beschouwt..”.  Iemand die van de keizer durfde zeggen dat het een wispelturig persoon was en van de paus dat hij een bedrieger was, ging zich zeker niet inhouden wanneer een “kanseliertje uit Lucca” hem de les wilde spellen.

Ook in zijn toespraken voor zijn medeburgers (van de Grote Raad) kon Niccolò bijzonder scherp uit de hoek komen. In 1502 had hij, toen de stad bedreigd werd door de troepen van Bartolommeo d’Alviano en de Florentijnen weer twijfelden om geld uit te geven aan hun verdediging, hun gezegd dat “ze niet verder keken dan hun neus lang was”. Een jaar later verdedigde hij het invoeren van belastingen (door Piero Soderini) om strijdkrachten aan te werven en verweet hij zijn stadsgenoten dat zij “hun vrijheid, die hen zo dierbaar was, wilden te grabbel gooien voor enkele florijnen”... Machiavelli maakte van elke gelegenheid ook gebruik om te pleiten voor de oprichting van een militie, waarvoor hij in 1506 eindelijk groen licht kreeg. Op 15 februari van dat jaar had hij het risico genomen om 400 militieleden, boeren uit de contado, in mooie uniformen te laten marcheren door de straten van de stad en dat was zeer positief onthaald door de bevolking.

Dat Machiavelli ook moed durfde te tonen wanneer hij fysiek bedreigd werd kan niet ontkend worden. Toen het leger van Lodewijk XII op weg was naar Pisa in juli 1500 werden Luca degli Albizzi, Giovan Battista Ridolfi en Niccolò Machiavelli naar het Franse legerkamp in Cascina gestuurd om er poolshoogte te nemen van de toestand. De troepen stonden daar op het punt om aan het muiten te slaan en Albizzi had aan zijn medegezanten gezegd dat wie bang was terug naar Firenze mocht keren; Ridolfi vertrok onmiddellijk, maar Niccolò bleef op post.
Wanneer hij in 1502 voor de 2de keer op missie gestuurd werd naar Cesare Borgia moest hij alleen op pad gaan want bisschop Francesco Soderini, die hem de eerste keer vergezeld had, durfde niet meer mee te gaan. Met Borgia was je immers nooit zeker dat je het er levend van af bracht: Machiavelli was getuige geweest van de moordpartij op Cesare’s rebellerende kapiteins in Senigallia en een uitstapje naar het hol van de leeuw was vrij gevaarlijk. Toch had Niccolò geen schrik van Cesare en hij kon hem zelfs afhouden van een aanval op Firenze door hem de nodige loze beloften te durven doen in verband met een alliantie. Zijn opdrachtgevers bleven immers de kat uit de boom kijken en Machiavelli kreeg geen duidelijke instructies: in één van zijn berichten schreef hij dat “er niet meer moest gedacht worden aan temporiseren, maar aan het aangaan van verplichtingen”. Het werd tijd dat Firenze zich eindelijk voor of tegen een bondgenootschap met Borgia (de hertog van Valentino die nog altijd de steun van de Franse koning had) ging uitspreken.
Zoals achteraf bleek uit zijn il Principe, had Niccolò, in tegenstelling tot de besluiteloosheid van zijn eigen stadsbestuur, grote bewondering voor de snelheid van actie en de doortastendheid van Borgia.

“Strapado” (tekening uit Luzerner Chronik, 1513)

“Strapado” (tekening uit Luzerner Chronik, 1513)

In februari 1513 was Machiavelli in de gevangenis beland, niet wegens zijn grote mond of zijn scherpe pen, maar omdat hij (onterecht) verdacht werd van betrokkenheid bij een complot tegen de Medici, die enkele maanden eerder naar Firenze waren teruggekeerd na 18 jaar ballingschap. Zijn naam was teruggevonden op een lijst van (mogelijke) samenzweerders en Niccolò werd opgepakt en opgesloten. Waarschijnlijk heeft een aantal van zijn vijanden hem valselijk beschuldigd want hij heeft altijd zijn onschuld vol gehouden, ook toen hij gepijnigd werd.
Er zijn geen officiële verslagen van de foltering, maar in een brief aan zijn vriend Francesco Vettori schreef hij dat hij vond dat hij het er nog vrij goed van af gebracht had. Hij had 6 keer een zeer pijnlijke “behandeling” op de strappado of de wipgalg gekregen, waarbij men het slachtoffer met gebonden handen en voeten liet omhoog hijsen en dan plots naar beneden liet vallen wat hevige pijnen in de spieren en gewrichten veroorzaakte.

Toen kardinaal Giovanni de’ Medici (de 2de zoon van Lorenzo il Magnifico) in maart 1513 tot paus Leo X werd verkozen, kregen de samenzweerders amnestie en trok Machiavelli zich terug op zijn landgoed in Sant’Andrea in Percussina.
Aan diezelfde Francesco Vettori (die ambassadeur in Rome geworden was) schreef hij enkele brieven met raadgevingen voor de nieuwe pontifex in verband met de Italiaanse politiek van de Franse koning Frans I. Of Leo X die ooit gelezen heeft, blijft twijfelachtig, maar Niccolò’s voorspelling dat de Franse vorst een ernstig gevaar betekende werd in ieder geval bewaarheid in september 1515 in Marignano. Leo X hield blijkbaar meer van Machiavelli’s kluchtspelen dan van zijn politieke traktaten. In die toneelstukken zaten echter soms ook politieke boodschappen verborgen. Aan hem om ze te ontdekken.

Aan de 2de Medici-paus, Clemens VII (Giulio de’ Medici, de neef van il Magnifico) heeft Machiavelli wel met zekerheid zijn politieke adviezen kunnen geven. In verband met de inval in Italië van de keizerlijke troepen in 1526 had hij de paus proberen te overtuigen om in de Romagna milities op te richten (om het nodige weerwerk te bieden), maar achteraf bleek dat er daarvoor geen geld beschikbaar was. Clemens aanhoorde Machiavelli, maar luisterde niet; in een brief aan Francesco Vettori (van 14 april 1527) schreef Niccolò dat de wapenstilstand die de paus in maart gesloten had met Charles de Lannoy (de onderkoning van Napels die vanuit het zuiden naar Rome opgerukt was) een domme en rampzalige beslissing was geweest.

Van paus Clemens VII (toen nog kardinaal Giulio de’ Medici) had Machiavelli nochtans zijn rehabilitatie gekregen en mocht hij een Geschiedenis van Firenze schrijven. Dat werd echter geen eenduidige lofzang van de Medici-familie. Enerzijds durfde Niccolò het aan om van Cosimo il Vecchio (in bedekte termen) te zeggen dat het in feite een tiran was en dat Lorenzo il Magnifico verantwoordelijk was geweest voor het bloedbad in Volterra. Anderzijds wist hij over de Pazzi-aanslag te vertellen dat de samenzweerders hun verdiende straf gekregen hadden en dat Lorenzo (die al in 1492 gestorven was) de crisis, die ontstaan was in 1494 (toen zijn oudste zoon Piero lo Sfortunato Firenze in de steek gelaten had onder bedreiging van de Fransen), zonder twijfel had kunnen afwenden.

Ook in zijn andere werken (il Principe, de Discorsi, dell’Arte della Guerra) die hij geschreven heeft tijdens zijn ballingschap tussen 1513 en 1519 nam Machiavelli geen blad voor de mond. Hierbij kan men natuurlijk de opmerking maken dat het gemakkelijk is om kritiek te geven op personen of gebeurtenissen die, toen hij ze neerschreef, tot het verleden behoorden. Van paus Alexander VI zegde hij dat hij niets anders deed dan liegen en bedriegen. Van diens zoon Cesare, die hij aanvankelijk alleen maar kon prijzen, zegde hij dat hij zich door de sluwe en onbetrouwbare Julius II in de luren had laten leggen. Van zijn superieuren in Firenze zegde hij dat zij gierig waren en door hun besluiteloosheid o.a. verantwoordelijk waren voor de burgeroorlog in Pistoia tussen de Cancellari en de Panciatichi.
Maar zoals eerder vermeld durfde hij dergelijke uitspraken ook doen in zijn verslagen en geschriften die van vóór zijn ballingschap dateren. In zijn Decennale primo uit 1504, vertelde hij (in dichtvorm) hoe Piero de’ Medici in 1494 Firenze in de miserie gestort had en Pisa weggeschonken aan de Fransen. In een essay over Cesare Borgia  Hoe hertog Valentino zijn vijanden in Senigallia elimineerde (uit 1503?) en ook in zijn dépêches aan de Raad van 10 waarschuwde hij voor deze man (waarvan verkeerdelijk beweerd wordt dat Machiavelli hem alleen maar bewonderde).

In zijn il Principe, zijn handleiding voor een goede heerser en opgedragen aan Lorenzo il Giovane, (die tot kapitein van de Florentijnse republiek benoemd was en aangesteld als gonfaloniere van het pauselijke leger) permitteerde hij zich om in het voorwoord onomwonden te stellen dat de jonge Medici “zich eerst en noodzakelijk moest verzekeren van een eigen leger”. Hij noemde Lorenzo wel “Uwe Doorluchtigheid” en hoopte dat hij het “iemand van lage stand niet kwalijk zou nemen dat die het aandurfde om de daden van vorsten te beschouwen en te beoordelen”. Maar meer dan waarschijnlijk heeft de kleinzoon van il Magnifico dit werkje nooit gelezen en heeft hij zich dus ook niet moeten druk maken over het feit dat een “onbenullig ex-ambtenaartje” (die in ballingschap leefde en eigenlijk aan het solliciteren was voor rehabilitatie ) hem wat goede raad kwam geven.

In de periode vóór zijn ontslag uit al zijn functies (bij de terugkeer van de Medici in 1512) werd Niccolò’s vrijpostig gedrag getolereerd omwille van zijn bekwaamheid en zijn bereidheid om op missie te gaan en telkens als het nodig was het vel te redden van de Florentijnse republiek. Vooral tijdens het banierschap van Piero Soderini (van 1502 tot 1512) hebben een aantal jaloerse aristocraten hem willen onderuit halen, maar dankzij de steun van de gonfaloniere kon hij zich als 2de kanselier en als  Florentijns top- onderhandelaar handhaven.
Zijn durf en zijn moed werden hem ingegeven door zijn grote vaderlandsliefde en zoals hij het zelf formuleerde in zijn Discorsi “hebben durf en voortvarendheid soms succes waar gewone middelen niets bereiken”.

 JVL

The boldness and the audacity of Niccolò Machiavelli

 

Audere est facere (to dare  is  to do) is not only the slogan of the London football club Tottenham Hotspur but could also have been the motto of  Niccolò Machiavelli. He   is  usually said to have had daring, swagger and courage that sometimes tended towards arrogance, unkindness or rudeness. Miles J. Unger speaks of a "prickly personality", which has not always benefited him in his private life and career. This prickliness can be deduced from his preserved writings, his personal and official letters and messages, as well as from his speeches and talks.
His close friend and associate at the Chancellery, Biagio Buonaccorsi, had repeatedly warned him that he was far too unkind to his fellow men, that he should be patient and tactful, and that he should always agree with those who were more powerful. But for a man who called a spade a spade, that wasn't an option.
In his messages to his superiors in Florence, the members of the Signoria, of the Council of 8  and the Council of 10, he always gave his unsalted opinion, which was correct, but sometimes on the edge.

In July 1500 Niccolò and Francesco della Casa (who returned fairly quickly due to illness) were on a mission in Nevers in connection with the promised French support to the Florentines. It was clear that the French wanted to be paid for this support, but as always the Florentine city government kept the money bag closed. In a message to the Council of the 10 of the War,  Machiavelli wrote that "the French are blinded by their own power and only have esteem for those who are armed or ready to give their money. They see that you lack these two qualities and therefore they consider you a Mr.Nihil". Machiavelli reported the words of the French, but between the lines it could be understood that the members of the 10 were also for him a bunch of "nobodies".

Flattery was not spent on Nicolò, and yet the administrators were able to appreciate his sharp but correct analyses of the situation. Machiavelli had plenty of reasons not to be satisfied with the attitude of the Florentine city administrators, because in crisis situations it was always him who had to solve the problems, while the "real" ambassadors (people with more respect than Machiavelli) were unable to do so. Nor did the indecision of the administrators and their avarice make Niccolò's assignments any easier. When he returned from Blois in September 1510, after negotiations with the French king, he wrote to the 10 that he had only been able to travel back to Florence without having to sell his horse thanks to a loan from the Pistoian banker Bartolommeo Panciatichi (Machiavelli was an excellent rider and completed all his travels on horseback).

Machiavelli also dared to give his unpolished opinion about the heads of state he had met: King Louis XII of France was not an easy negotiator and not quickly prepared to change his mind. But when Cesare Borgia, the son of the pope, who enjoyed the support of the French king, came to threaten Florence in 1502, Machiavelli could still convince Louis XII to call him off. He will have told the King very cautiously that a Borgia state in northern Italy was not a good thing for both the French and the Florentines.

During an emissary in 1504, Machiavelli was instructed to report to Louis XII that if the Florentines could not count on France's (military) assistance with certainty, they were obliged to look out for other allies (such as the Spanish). Fortunately, it did not come to this and the (blackmail-ish) assignment was withheld, because how he would have got it off unscathed remains a mystery.
About Emperor Maximilian I, Machiavelli wrote (in a letter of 1509) that he was a warmongering man who could "contradict the things he told in the morning with the utmost ease in the evening”. The mission to the imperial court  (constantly on the move) had taken 6 months and had been completely useless, according to Niccolò in a letter to Piero Soderini (his friend and gonfaloniere of Florence).

But also in front of the great of the earth, Niccolò dared to speak his mind.
When in August 1506, Machiavelli was instructed to ask pope Julius II about his attitude towards Venice (during his campaign to restore the papal state), he thought no better than to remind the pontifex at their meeting in Civita Castellana of the painful fact that the papal governor in Forli had been expelled by the Venetians. Niccolò noted that Julius II was disgruntled by his remark but he felt that the pope had been easily irritated...
Most of the time, however, negotiations were made through intermediaries.
During such a conversation Machiavelli claims to have said to the French Cardinal Georges d'Amboise, who had told him that  “the Italians had no sense of warfare”, that “the French had no knowledge of politics”. With this kind of  statements, he didn't make friends, but his opponents knew that he meant what he said. Machiavelli gave the Cardinal of Rouen a lesson in politics by explaining him the difficulties the French king had to face if he wanted to continue his invasion plans in Italy.
In all this, it should not be forgotten that Machiavelli lived at a time when for less bold statements one could lose one’s head or get locked up. To disagree with the world leaders in those days was in itself a risky business.

The cause of Machiavelli's audacity and arrogance were most likely his rather humble origins. Although he was only middle class (he was a civil servant who was paid for his services), he considered himself far more capable than those who stood above him and gave him his orders. Niccolò was the son of Bernardo Machiavelli, a jurist who had not put his degree into practice and who was considered unreliable and unfit for political office by the government (see art. Why Niccolò Machiavelli was never able to sit as an elected member of the magistracy?).
Nevertheless, the young Machiavelli had dared to apply for the job of secretary (Niccolò was perhaps a notary like his father) at the Signoria  in early April 1498 when Girolamo Savonarola was still in charge in Florence. However, the job went to a supporter of the  frate, but when Savonarola was executed on May 23, Machiavelli's appointment as secretary of the 2nd Chancellery (or 2nd Chancellor) followed quite rapidly and unexpectedly. He had received the support of Marcello Adriani, the man he succeeded in the 2nd Chancellery and who became now 1st  chancellor, and from Ricciardo Becchi, the Florentine ambassador to the Vatican. It was this Ricciardo Niccolò had to report to when he was asked to attend some of Savonarola's sermons and keep an eye on the monk.  In his letter of  March 9, 1498 to Becchi, Machiavelli used his direct and straightforward style for the first time by calling the frate  a pseudo-tyrant and a liar.
When the Chancellor of Lucca had accused him in 1499 of supporting the execution of the condottiere Paolo Vitelli (accused of treason), Niccolò ended his letter to the man with the words "... and if in the future you wish to follow your bad character and offend others without any benefit, I advise you, with brotherly love, to make it so that you are seen as more sensible..".  Someone who dared to call the emperor a fickle person and the pope a liar was certainly not going to hold back when a "chancellor from Lucca" wanted to lecture him.

Also in his speeches to his fellow citizens (of the Great Council) Niccolò was able to use strong language. In 1502, when the city was threatened by the troops of Bartolommeo d'Alviano and the Florentines again hesitated to spend money on their defense, he had told them that "they looked no further than their noses were long". A year later, he defended the levying of taxes (by Piero Soderini) to recruit armed forces and accused his city-mates of wanting to  "throw away their freedom, which was so dear to them, for some florins..". Machiavelli also used every opportunity to argue for the creation of a militia, for which was finally given the green light in 1506. On February 15 of that same year he had taken the risk of having 400 militiamen, farmers from the  contado, marching through the streets of the city.  Their performance, dressed in nice uniforms, was well received by the population.

That Machiavelli also showed courage when he was physically threatened cannot be denied. When Louis XII's army was on its way to Pisa in July 1500, Luca degli Albizzi, Giovan Battista Ridolfi and Niccolò Machiavelli were sent to the French army camp in Cascina to take notice of the situation. The troops were close to mutiny , and Albizzi had told his fellow envoys that if they were afraid they could return to Florence. Ridolfi left immediately, but Niccolò stayed on post.
When he was sent on a mission to Cesare Borgia for the second time in 1502, he had to go on his own because Bishop Francesco Soderini, who had accompanied him during the first visit, did not dare to go along. With Borgia, you were never sure you'd make it out alive: Machiavelli had witnessed the massacre of Cesare's rebellious captains in Senigallia, and a trip to the lion's den was rather dangerous. Yet Niccolò was not afraid of Cesare and he could even deter him from attacking Florence by making the necessary empty promises about an eventual alliance. The 10 kept on waiting to see which way the wind blew and Machiavelli received no clear instructions: in one of his messages he wrote that "the days of gaining time were over and that they had to make the necessary commitments without further delay”.   Florence had to finally speak out for or against an alliance with the Duke of Valentino (Cesare Borgia) with the knowledge that he still had the support of the French king
In il Principe Niccolò wrote that, unlike the indecision of his own city government, he had great admiration for Borgia’s speed of action and decisiveness.

In February 1513 Machiavelli was jailed, not because of his big mouth or sharp pen, but because he was (wrongly) suspected of involvement in a plot against the Medici, who had returned to Florence a few months earlier after 18 years of exile. His name was found on a list of (possible) conspirators and Niccolò was arrested and imprisoned. Probably some of his enemies had falsely accused him because he has always maintained his innocence, even when he was tortured.
There are no official reports of the torture, but in a letter to his friend Francesco Vettori he wrote that he felt he had done pretty well. He had received a very painful "treatment" (6 times) on the strappado  when the victim being hoisted up with his hands and feet tied up was then suddenly dropped down, causing severe pains in the muscles and joints.
When Cardinal Giovanni de' Medici (the 2nd son of Lorenzo il Magnifico) was elected Pope Leo X  in March 1513, the conspirators received amnesty and Machiavelli went into exile to his farmhouse in Sant'Andrea in Percussina.

To the same Francesco Vettori (who had become ambassador to Rome) he had sent some letters with advice for the new pontifex in connection with the Italian politics of the French King Francis I. Whether Leo X ever read these letters remains questionable, but Niccolò's prediction that the French monarch was a serious threat for the peace in Italy came true in September 1515 in Marignano. Apparently Leo X preferred Machiavelli’s comedy plays to his political writings although political messages were sometimes hidden in those plays. Up to him to discover them.
But Niccolò was invited to give his political advice to the 2nd Medici Pope, Clement VII (Giulio de' Medici, the nephew of il Magnifico). In connection with the invasion of Italy of the imperial forces in 1526, he tried to persuade the Pope to set up militias in the Romagna (to provide the necessary defense), but it turned out that there was no money available for this. Clement heard Machiavelli, but did not listen; in a letter to Francesco Vettori (dated April 14, 1527), Niccolò wrote that the armistice that the Pope had concluded in March with Charles de Lannoy (the Viceroy of Naples who had advanced from the south to Rome) had been a stupid and disastrous decision.

Nevertheless Machiavelli had received his rehabilitation from Pope Clement VII (at that time Cardinal Giulio de' Medici) when he was allowed to write a History of Florence.  However, this was not an unambiguous hymn of the Medici family. On the one hand, Niccolò dared to say (in veiled terms) that Cosimo il Vecchio was in fact a tyrant and that Lorenzo il Magnifico had been responsible for the massacre in Volterra. On the other hand, he made it clear that the conspirators of the Pazzi-attack had received their deserved punishment and that there was no doubt that Lorenzo (who died in 1492) could have averted with certainty the crisis that had arisen in 1494 (when his eldest son Piero lo Sfortunato had abandoned Florence under the threat of the French).

Also in his other works (il Principe, the Discorsi, dell'Arte della Guerra) which he wrote during his exile between 1513 and 1519 Machiavelli did not mince his words. One could say of course that it was easy to criticize persons or events from the past. From Pope Alexander VI he said that he did nothing but lie and cheat. Of his son Cesare, whom he initially admired, he said that he had been lured by the cunning and unreliable Julius II. Of his superiors in Florence he said that they were stingy and because of their indecision responsible, among other things, for the civil war in Pistoia between the Cancellari and the Panciatichi.

But as mentioned earlier, he had already made such statements in his reports and writings dating back to the years before his exile. In his  Decennale primo  from 1504, he wrote (in poetry form) that Piero de' Medici had thrown Firenze into misery in 1494 and that he had donated Pisa to the French. With an essay on Cesare Borgia  How Duke Valentino eliminated his enemies in Senigallia  (from 1503?) and also in his messages to the Council of the 10  he clearly warned the Florentines for this man. Therefore it is wrongly said that Machiavelli had only admiration for Borgia.

In his il Principe, his manual for a good ruler and  dedicated to Lorenzo il Giovane, (who was appointed Captain of the Florentine Republic and nominated Gonfaloniere  of the papal army) he afforded himself to state in the preface that the young Medici " in the first place had to provide his own army”. However he did call Lorenzo "Your serene Highness" and hoped that he would not blame "someone of low standing for daring to regard and judge the deeds of princes". But more than likely, the grandson of il Magnifico never read this work and therefore did not have to worry about the fact that “an insignificant ex-civil servant” (living in exile and actually applying for rehabilitation) came to give him some advice.

In the period before his resignation from all his duties (on the return of the Medici in 1512), his boldness was tolerated because of his competence and his willingness to go on difficult mission to save the neck of the Florentine republic. Especially during the government of Piero Soderini (1502-1512) a number of jealous aristocrats wanted to bring him down, but thanks to the support of the gonfaloniere  he was able to maintain himself as  2nd Chancellor and  Florence’s top negotiator.
His audacity and courage were motivated by his great patriotism and as he put it in his Discorsi  "daring and drive sometimes have success where ordinary means achieve nothing".

Literatuur:

Barincou, E.                 Machiavelli in zijn tijd.    Utrecht-A’pen, 1959.
Benner, E.                    Als een vos. Machiavelli’s levenslange zoektocht naar vrijheid.  Amsterdam, 2018.
King, R.                       Machiavelli philosopher of power. New York, 2007.
Lettere Machiavelli      https://it.wikisource.org/wiki/Lettere_Machiavelli
Ridolfi, R.                    La Vita di Niccolò Machiavelli, Rome,1954.
Unger, M.J.                  Machiavelli, een biografie. Amsterdam, 2012.
Van Laerhoven, J.         Florentijnse wandelingen II (Machiavelli). Kermt, 2021.
zie andere artikels over Machiavelli
Viroli, M.                      Niccolò’s smile.   New York, 2002.