Donato Acciauoli en de samenzwering van 1396
Donato Acciaiuoli en de samenzwering van 1396
De politicus Donato Acciaiuoli, barone di Cassano, was de omstreeks 1340 geboren zoon van Jacopo di Donato Acciaiuoli en Bartolommea Ricasoli en mag niet verward worden met zijn naamgenoot, Donato di Neri Acciaiuoli (1429-78) de filosoof en letterkundige. De familie Acciaiuoli, die haar naam ontleende aan de handel in staal (acciaio), was bijzonder actief bij het organiseren van samenzweringen. Reeds in 1343 was bisschop Agnolo Acciaiuoli, een oom van Donato, betrokken geweest bij de verjaging van de hertog van Athene en de herinrichting van het bestuur (zie art. Firenze en de hertog van Athene).
Het optreden van Donato wordt gesitueerd tijdens het laatste kwart van het Trecento toen de Florentijnse stadstaat onderhevig was aan belangrijke sociale en politieke verschuivingen en zijn actie moet gezien worden als een uiting van puur republicanisme dat gericht was tegen elke vorm van dictatuur.
In 1365 werd hij benoemd tot gouverneur van de stad Corinthe die deel uitmaakte van de Griekse bezittingen van zijn andere oom Niccolò di Acciaiuolo, de groot-seneschalk van de koning van Napels. Van zijn broers werd Neri de 1ste Acciauoli-hertog van Athene en Angelo bisschop van Firenze en kardinaal.
Na zijn terugkeer in Firenze in 1373 werd Donato als ambassadeur naar Pistoia gezonden. In de zomer van 1378 geraakte hij verwikkeld in de opstand van de Ciompi, waarbij de kleine gilden een einde wilden maken aan de dominantie van de grote gilden en de Parte Guelfa. Omwille van zijn steun aan het popolo minuto (het “kleine volk”) werd hij samen met o.a. Benedetto di Nerozzo en Antonio di Niccolò Alberti, Giorgio Scali, Salvestro di Alamanno en Vieri di Cambio de’ Medici door het volk tot ridder geslagen (zie art. Vieri de’ Medici). Maar toen er vervolgens een dictatuur van de lagere klasse in de maak was, kon Donato zich ook daar niet mee verzoenen. Tijdens het daarop volgend autoritair bewind van Salvestro de’ Medici (het zg. regime der Ciompi) verloor hij zijn politieke rechten voor 3 jaar en vertrok hij in 1379 naar Verona, waar hij podestà werd.
Donato was terug in Firenze toen het popolo grasso (het “vette volk”) in 1382 opnieuw de macht kon grijpen en een einde stelde aan het regime der Ciompi dat vervangen werd door een oligarchisch systeem waarbij Maso degli Albizzi het voortouw genomen had. Acciaiuoli zetelde in een speciale comissie (een balía) die de wetten van de vorige bewindvoerders vernietigde en Salvestro liet verbannen. Nadat hij in de volgende jaren verscheidene diplomatieke missies voor de Florentijnse stadstaat ondernomen had naar Napels, Rome, Milaan en Venetië werd hij in 1391 voor het eerst gekozen tot gonfaloniere di giustizia (banierdrager van het gerecht) voor de maanden juli en augustus. Op 10 oktober 1392 werd Donato door Ladislas Durazzo, de koning van Napels, tot baron van Cassano en Castagno verheven voor bewezen verdiensten aan diens vader Karel III van Durazzo tijdens zijn ambassadeurschap in de jaren 80.
In november en december van 1394 werd hij in Firenze opnieuw verkozen tot gonfaloniere. Ondertussen had hij moeten vaststellen dat Maso degli Albizzi, de man die in Firenze aan zijn politieke opgang begonnen was in 1382 en die hij aanvankelijk gesteund had, zich meer en meer als een tiran was gaan gedragen door o.a. in de volgende jaren verscheidene leden van de familie Alberti te hebben laten verbannen.
Uiteindelijk besloot Donato, samen met Agnolo Ricoveri, om tijdens het banierschap van Agnolo’s vader Niccolo Ricoveri in januari 1396, een petitie in te dienen bij de Grote Raad waarin de signoria verzocht werd om alle verbanningen (o.a. die van de familie Alberti) ongedaan te maken en de lijsten van verkiesbare personen (met meestal Albizzi-gezinden) te herzien.
Toen die petitie verworpen werd zou Donato de volksmassa aangezet hebben om de huizen van Maso degli Albizzi en Rinaldo Gianfigliazzi aan te vallen en plat te branden. Gianfigliazzi was een goede vriend en medestander van Maso en behoorde tot de groep van 24 oligarchen die op 20 januari 1382 geridderd was door de Parte Guelfa en die op 1 maart van hetzelfde jaar gonfaloniere geworden was.
Donato zou samen met Ricoveri ook van plan geweest zijn om met 300 gewapende aanhangers een staatsgreep te plegen. Dat werd hem althans ten laste gelegd toen hij voor de signoria moest verschijnen om zich te verantwoorden. Wanneer zijn neef Michele di Zanobi Acciaiuoli en zijn vriend Biliotto Biliotti (die allebei in januari 1396 als prior in de signoria zetelden) hem ervan op de hoogte brachten dat hij de doodstraf riskeerde, ging Donato over tot volledige bekentenissen, die hij later als vals zou bestempelen.
Die bekentenis zorgde er echter wel voor dat hij niet ter dood werd veroordeeld maar “slechts” tot een verbanning van 20 jaar naar Barletta. Twee van zijn zonen werden in de Stinche opgesloten tot hij in Barletta was aangekomen. Uit zijn 2 huwelijken, eerst met Onesta Strozzi (in 1369) en daarna met Tecca Giacomini (ca.1400), had Donato in totaal 6 zonen en 3 dochters.
De borgsom van 20.000 florijnen die in bewaring gegeven was door 3 leden van de Acciaiuoli, 3 leden van de familie Cavalcanti en 4 vrienden (met o.a. Niccolò di Vieri de’ Medici, die later zou trouwen met Donato’s dochter Bartolommea), werd in beslag genomen toen Donato in 1397 Barletta verlaten had en eerst naar Venetië en daarna naar Rome gegaan was. Daar zou hij in 1405 overlijden. Zijn lichaam werd achteraf bijgezet in de Certosa van Firenze, het klooster dat in 1341 gesticht was door zijn oom Niccolo Acciaiuoli.
Enkele weken na Donato’s verbanning werden er nog 8 andere samenzweerders gearresteerd en veroordeeld met o.a. Antonio di Giovanni de’ Medici en zijn neven Antonio di Giuliano en een niet nader geïdentificeerde Alessandro de’ Medici. Behalve de Medici waren ook de Alberti, de Adimari en de Ricci bij het complot tegen de Albizzi betrokken. Antonio, de Medici-bankier, werd verbannen naar Bologna en toen hij in 1397 met enkele andere bannelingen naar Firenze was teruggekeerd om Maso degli Albizzi te vermoorden werd hij daar gearresteerd en terechtgesteld.
Dat de Medici en de Albizzi geen beste vrienden waren, dateerde al van in 1360 toen Bartolommeo de’ Medici, de broer van Salvestro, betrokken was bij een mislukte aanslag op Piero degli Albizzi, de oom van Maso. Na een periode van koude oorlog tussen Giovanni dei Bicci de’ Medici en Maso degli Albizzi, kwam het in 1433 tot een confrontatie tussen hun beider zonen, Cosimo en Rinaldo (zie art. Cosimo de’ Medici’s spectaculaire terugkeer in 1434).
Toen Cosimo in dat jaar verbannen werd, kreeg hij het gezelschap van Agnolo di Jacopo Acciaiuoli, Donato’s kleinzoon, die na de terugkeer van de Medici één van zijn belangrijkste medewerkers werd. Maar toen Agnolo in 1466 deelnam aan een conspiratie tegen Piero de’ Medici (Cosimo’s zoon) werd hij net zoals zijn grootvader verbannen naar Barletta, samen met zijn zonen Jacopo, Neri en Raffaele. Het samenzweren zat blijkbaar in de genen van de Acciaiuoli want na hun terugkeer waren ook die zonen in 1481 betrokken bij een (mislukt) complot tegen Lorenzo il Magnifico. Wellicht was al dat complotteren een gevolg van een aangeboren afkeer van tirannie die door de verschillende generaties Acciaiuoli aan elkaar werd doorgegeven en die hen tot eer kan strekken.
JVL
Donato Acciaiuoli and the Conspiracy of 1396
The politician Donato Acciaiuoli, Barone di Cassano, was the ca. 1340 born son of Jacopo di Donato Acciaiuoli and Bartolommea Ricasoli and should not be confused with his namesake, Donato di Neri Acciaiuoli (1429-78) the philosopher and literary scholar. The Acciaiuoli family, which took its name from the trade in steel (acciaio), was particularly active in organizing conspiracies. As early as 1343, Bishop Agnolo Acciaiuoli, an uncle of Donato, had been involved in the expulsion of the Duke of Athens and the reformation of the Florentine government (see art. Florence and the Duke of Athens).
Donato's appearance is set during the last quarter of the Trecento when the Florentine city-state was subject to significant social and political changes and his action should be seen as an expression of pure republicanism directed against any form of dictature.
In 1365 he was appointed governor of the city of Corinth which was part of the Greek possessions of his other uncle Niccolò di Acciaiuolo, the grand seneschal of the king of Naples. Of his brothers, Neri was the 1st Acciaiuoli Duke of Athens and Angelo became bishop of Florence and cardinal.
After his return to Florence in 1373 Donato was sent to Pistoia as ambassador. In the summer of 1378 he became embroiled in the rebellion of the Ciompi, when the small guilds wanted to put an end to the dominance of the large guilds and the Parte Guelfa. Because of his support of the popolo minuto (the "small people") he was knighted by the people together with a.o. Benedetto di Nerozzo and Antonio di Niccolò Alberti, Giorgio Scali, Salvestro di Alamanno and Vieri di Cambio de' Medici (see art. Vieri de' Medici). But nevertheless Donato could not reconcile himself with a dictatorship of the lower classes that was in the making. During the following authoritarian reign of Salvestro de’ Medici, he lost his political rights for 3 years and left for Verona in 1379, where he became podestà.
Donato was back in Florence when the popolo grasso (the "fat people") was able to seize power again in 1382 and put an end to the Ciompi regime that was replaced by the oligarchic system in which Maso degli Albizzi had taken the lead. Acciaiuoli was a member of the special committee (balía) that overturned the laws of the previous administrators and had Salvestro exiled. After undertaking several diplomatic missions for the Florentine city-state to Naples, Rome, Milan and Venice in the following years, he was for the first time elected gonfaloniere di giustizia (banner bearer of justice) for the months of July and August in 1391. On October 10, 1392, Donato was elevated to baron of Cassano and Castagno by Ladislas Durazzo, king of Naples, for services rendered to the kings father Charles III of Durazzo during his ambassadorship in the 80s.
In November and December of 1394 he was re-elected gonfaloniere in Florence. Meanwhile it became clear that Maso degli Albizzi, the man who began his political ascent in 1382, and whom Donato had initially supported, had presented himself more and more as a tyrant, having several members of the Alberti family exiled over the years.
Finally Donato decided in January 1396, together with Agnolo Ricoveri (during the bannership of Agnolo's father Niccolo Ricoveri), to submit a petition to the Grand Council in which the signoria were requested to undo all banishments (including those of the Alberti family) and to revise the lists of eligible persons (being mostly Albizzi-supporters).
When that petition was rejected, Donato allegedly would have urged the mob to attack and burn down the houses of Maso degli Albizzi and Rinaldo Gianfigliazzi. Gianfigliazzi was a close friend and supporter of Maso and belonged to the group of 24 oligarchs knighted by the Parte Guelfa on January 20, 1382 and who had become gonfaloniere on March 1 of the same year.
Together with Ricoveri, Donato would also have planned to carry out a coup with 300 armed supporters. At least that's what he was charged with when he had to appear before the signoria. When his nephew Michele di Zanobi Acciaiuoli and his friend Biliotto Biliotti (who both sat as prior in the signoria in January 1396) informed him that he was facing the death penalty, Donato proceeded to make full confessions, which he would later label as false.
These confessions, however, ensured that he was not sentenced to death but "only" to a 20-year exile to Barletta. Two of his sons were imprisoned in the Stinche until he arrived in Barletta. From his 2 marriages, first with Onesta Strozzi (in 1369) and then with Tecca Giacomini (ca.1400), Donato had 6 sons and 3 daughters.
The deposit of 20,000 florins produced by 3 members of the Acciaiuoli, 3 members of the Cavalcanti family and 4 friends (including Niccolò di Vieri de' Medici, who would later marry Donato's daughter Bartolommea), was confiscated when Donato left Barletta in 1397 and went first to Venice and then to Rome, where he died in 1405. His body was later interred in the Certosa of Florence, the monastery founded in 1341 by his uncle Niccolo Acciaiuoli.
A few weeks after Donato's exile, 8 other conspirators were arrested and convicted, including Antonio di Giovanni de' Medici and his cousins Antonio di Giuliano and an unidentified Alessandro de' Medici. In addition to the Medici, the Alberti, the Adimari and the Ricci were also involved in the plot against the Albizzi.
Antonio, the Medici banker, was exiled to Bologna and when he returned to Florence in 1397 with some other exiles to murder Maso degli Albizzi, he was arrested and executed.
That the Medici and the Albizzi were not best friends dated back to 1360 when Bartolommeo de' Medici, Salvestro's brother, was involved in a failed attack on Piero degli Albizzi, Maso's uncle. A period of cold war between Giovanni di Bicci de' Medici and Maso degli Albizzi resulted in 1433 in a fierce struggle between their sons Cosimo and Rinaldo (see art. Cosimo de' Medici's spectacular return in 1434).
When Cosimo was exiled in that year, he was joined by Agnolo di Jacopo Acciaiuoli, Donato's grandson, who became one of his most important collaborators after the return of the Medici. But when Agnolo took part in a conspiracy against Piero de' Medici (Cosimo's son) in 1466, he was, just like his grandfather, exiled to Barletta along with his sons Jacopo, Neri and Raffaele.
Conspiring was apparently in the genes of the Acciaiuoli because after their return in 1481 these sons were also involved in a (failed) plot against Lorenzo il Magnifico. Perhaps all this conspiring was a result of an innate aversion to tyranny passed on in the different generations of the family Acciaiuoli, which can be of credit to them.
Literatuur
Arrighi, V. Gianfigliazzi, Rinaldo. In: Dizionario biografico, vol. 54 (2000).
Brucker, G. The Civic World of Early Renaissance Florence. Princeton, 1977.
D’Addario, A. Acciaiuoli, Donato. In: Dizionario biografico, vol.1 (1960)
Idem Albizzi, Maso degli. In: Dizionario biografico, vol.2 (1960)
Grassellini, E. Profili Medicei. Firenze, 1982.
Mori, E. Lo spettacolo nella Firenze oligarchica durante l’egonomia degli Albizzi (1382-1434)
Thesis Univ. Firenze, 2013.
Salvemini, G. La dignità cavalleresca nel commune di Firenze. Firenze, 1896.
Van Laerhoven, J. De opkomst van de familie de’ Medici in de Florentijnse republiek.
De Medici & hun relaties met de andere Florentijnse families in de 15de & 16de eeuw.
zie art. Cosimo de’ Medici’s spectaculaire terugkeer in 1434.
zie art. Firenze en de hertog van Athene.
zie art. Vieri de’ Medici, de bankier en vredestichter uit de andere tak.