Een Florentijnse kijk op de Guldensporenslag van 1302.

Een Florentijnse kijk op de Guldensporenslag van 1302.

De Guldensporenslag van 11 juli 1302, waarbij de Franse ridderschap een zware nederlaag had geleden tegen een leger van Vlaamse ambachtslui  en boeren, had bekendheid verworven in gans Europa en ook in Firenze (1). Zowel Dante Alighieri (in zijn Divina Commedia) als Giovanni Villani (in zijn Nuova Cronica) maken er melding van in hun werk. De gebeurtenissen in Vlaanderen hadden de 2 Florentijnen en ook vele andere tijdgenoten blijkbaar niet onberoerd gelaten. In totaal wordt in een 15-tal kronieken (o.a. uit Frankrijk en Vlaanderen) naar de veldslag verwezen.

In het deel over de Louteringsberg van zijn Divina Commedia (dat hij geschreven heeft in 1312) toont Dante sympathie voor de Vlaamse vrijheidsstrijders die het hadden durven opnemen tegen Filips IV de Schone, de koning van Frankrijk en zijn ridderleger. Als Witte Welf was Dante mede ten gevolge van het optreden van Karel van Valois, de broer van de Franse koning, uit zijn vaderstad verbannen en door hun overwinning in Kortrijk hadden de Vlamingen hem in feite voor een stuk gewroken (zie art. Zwarte en Witte Welfen in Firenze). Dante noemt Filips de Schone il mal di Francia en over de onderdrukking van de Vlaamse steden door de Fransen schrijft hij dat “indien Douais, Rijssel, Gent en Brugge vermochten, er spoedig wraak zou over zijn en ik bid God, die over alles oordeelt, dat dit moge gebeuren” (Purgatorio XX, 43-48). Voor sommige auteurs is dat al een verwijzing naar de slag.

Fig. 1 Giovanni Villani (Gaetano Trentanove, 1892)

Giovanni di Villano di Stoldo Villani (1275-1348) was een kroniekschrijver die in zijn Nuova Cronica, een geschiedenis van Europa en Italië waarin zijn vaderstad Firenze centraal staat, veel aandacht besteed heeft aan de Guldensporenslag. In Boek IX van zijn kroniek wijdt hij 4 hoofdstukken (55-58) aan de Brugse Metten en de Guldensporenslag (die hij de Slag bij Kortrijk noemt). De schrijver heeft van de Florentijnen een standbeeld gekregen in de Loggia del Mercato Nuovo (zie fig.1).

Villani vertelt hoe het popolo minuto van Brugge (wevers, volders, slagers schoenmakers e.a.) de onderdrukking door de Franse koning en zijn vertegenwoordiger Giache di San Polo (Jacques de Châtillon) beu waren en onder leiding van Pier le roi (Pieter de Coninck) en Giambrida (Jan Breydel) een wraakactie beraamd hadden. Daarbij vermeldt Villani dat De Coninck reeds meer dan 60 jaar oud was en slechts uit één oog kon zien, maar dat hij een begaafd spreker en volksmenner was.
In de  nacht van 18 mei 1302 hadden de opstandelingen (er waren ook vrouwen bij zegt Villani) in Brugge een slachting aangericht waarbij honderden Fransen (militairen) en rijke (Brugse) burgers gedood werden onder het scanderen van leuzen zoals “Leve de gemeente” en “Dood aan de Fransen” (2). Hij schrijft letterlijk dat zij “als tonijn in stukken werden gesneden”. De gehate landvoogd de Châtillon was ternauwernood kunnen ontsnappen.
Villani beschouwt de moordpartij (later “Brugse Metten” genoemd) een ernstige misdaad die echter veroorzaakt was door de arrogantie van de Franse bezetter en de hebzucht van de rijke patriciërs (zie fig.2).

Fig. 2 Nuova Cronica (Vatic. Bib).

Verder bericht Villani hoe de opstandelingen daarna de hulp zochten en kregen van Guglielmo di Giullieri (Willem van Gulik) en Messer Guido di Fiandra (Gwijde van Namen) en hoe de Franse koning een ridderleger onder leiding van de graaf van Artesië (Robert II van Artois) naar Kortrijk stuurde. Hij geeft de volledige samenstelling van het Franse leger (met alle aanvoerders) en legt vervolgens uit dat de opstandelingen zich strategisch hadden opgesteld en “wijselijk gebruik gemaakt hadden” van een drassig veld dat bevloeid werd door een beek van de Leie (la Liscia). Hij vertelt dat het Vlaamse leger grotendeels bestond uit boeren en ambachtslui, gesteund door enkele stedelijke milities en slechts een paar ridders (3). Zij stonden te voet en met hun godendac (goedendag) tegenover het beste leger uit die tijd (il fiore della cavalleria) en de Franse ridders konden niet wachten om dit zootje ongeregeld van het aardoppervlak te vegen.  Artois wilde niet dat het Franse voetvolk met de kruisboogschutters de klus al zou klaren en stuurde meteen zijn zware ruiterij in de strijd, die echter in de modder van de Groeningekouter bleef steken en genadeloos werd afgemaakt (4). Zowel Villani als Lodewijk van Velthem spreken van 7.000 ridders (ruiters) die op de Vlamingen afstormden (5). Waarschijnlijk waren het er ongeveer de helft.

Fig. 3 Nuova Cronica

De Vlamingen hadden zich opgesteld achter de Groeninge beek met in hun rug de Leie, een deel van de stadswallen en het klooster van de Grauwzusters. Villani voegt er aan toe dat de gracht 5 braccia (ca. 3 m.) breed en 3 braccia (ca. 2 m.) diep was en voor de paarden van de ridders een onoverkomelijke hindernis.
Terwijl hun paarden met lange pieken werden gespietst en in de beek waren gevallen, werden de Franse ridders uit het zadel gelicht, ontdaan van hun helm en de kop ingeslagen (zie fig.3 & 4). Villani vindt dat Willem van Gulik en Gewijde van Namen dapper gevochten hebben, maar  betreurt het dat “boerenkinkels” de kelen van zovele nobele heren hebben overgesneden. Enkel graaf Guy de Saint-Pol en Louis di Chiermonte (de Clermont) waren aan het bloedbad ontsnapt.

De Fransen hadden hun tegenstanders, die niets te verliezen hadden en vochten voor hun vrijheid, zwaar onderschat. De Vlamingen hadden, zo schrijft Villani, de reputatie van goede eters en drinkers te zijn, die bijgevolg niet in staat geacht werden om grote militaire prestaties te leveren en die al spottend connigli pieno di burro (“met boter gevulde konijnen”) genoemd werden. De verwijzing naar het eet-en drinkgedrag van de Vlamingen had te maken met het voorstel van Jean de Burlats, één van de Franse legeraanvoerders, om de opstandelingen gewoon te omsingelen en in te sluiten in hun kamp. Van honger en dorst zouden zij zich dan snel overgeven, zodat het optreden van de fine fleur van de ridderschap zelfs niet eens nodig was. Maar Artois, die verkondigd had dat 1 Franse ridder 10 Vlaamse tegenstanders waard was, wilde met zijn ridders op het slagveld de zege behalen. Toen dat faliekant afliep veranderden de meningen en Villani beklemtoont dat er na de slag gezegd werd dat één Vlaamse infanterist met zijn goedendag op zijn minst 2 Franse ridders aankon.

De belangstelling van Giovanni Villani voor de geschiedenis van Vlaanderen is een gevolg van zijn verblijf in onze streken. Als vertegenwoordiger van de bank van de Peruzzi had hij op 15 mei 1306 in Brugge een contract ondertekend met Tommaso Fini, de agent van de Sienese bank Gallerani (6).  Daar is hij dan blijkbaar in contact gekomen met mensen die het allemaal meegemaakt hadden en die zijn interesse voor hun wedervaren hadden gewekt.

Villani noemt de Slag bij Kortrijk een “bijna onmogelijke” gebeurtenis, waarbij mensen van laag allooi, zoals wevers en volders, het machtige Franse leger in de pan hadden kunnen hakken (7). Net zoals Van Velthem is hij ervan overtuigd dat de Vlamingen hun overwinning te danken hebben aan hun groot geloof in God (ze hadden op het slagveld eerst een mis bijgewoond en ter vervanging van een hostie een handvol aarde in hun mond gestopt) en maakt hij van de veldslag in feite een godsoordeel. God straft de hoogmoedige Fransen (die het verzuimd hadden om Gods hulp te vragen!) en beschermt de godvruchtige Vlamingen. Voor 14de-eeuwse kroniekschrijvers hield God zich echter niet bezig met de sociale ongelijkheden, die grotendeels de oorzaak van de problemen waren.
Als lid van het Welfische popolo grasso toont Villani nochtans begrip voor het Vlaamse popolo minuto dat in opstand gekomen was tegen de tirannie van de Fransen (8). Hij is een republikein, die de verdrijving van de hertog van Athene uit Firenze in 1343 meegemaakt heeft en gerechtvaardigd vindt, maar die de daarop volgende machtsovername door de novi cives (de nieuwe burgers), waar zelfs leden van de kleine gilden (het popolo minuto) deel van uitmaken, niet erg positief vindt. Wat Villani, en ook Dante, in Vlaanderen gepast en rechtvaardig lijkt is het daarom niet in Firenze. Grote veranderingen,  zeker op sociaal vlak, waren aan beide auteurs niet besteed.

Toch is Villani meestal vrij objectief in zijn beschrijvingen en zijn kroniek is voor het nageslacht een enorme bron van gedetailleerde informatie. Hij begint zijn geschiedenis met de Toren van Babel, maar gaat snel over naar de Europese en Florentijnse geschiedenis. Villani verstrekt ook veel cijfergegevens die echter niet altijd even accuraat zijn. Zo beweert hij dat er op de kouter tegenover de 11.000 Fransen 20.000 Vlamingen gestaan hebben, maar die cijfers zijn, zeker wat de Vlaamse sterkte betreft, erg overdreven. Men schat tegenwoordig dat er aan elke kant ongeveer  9.000 militairen gevochten hebben. Villani spreekt ook over meer dan 6.000 doden (aan Franse kant), maar dat zouden er 2 à 3.000 geweest  zijn.

In de hoofdstukken 76 tot 79 van Boek IX geeft hij een relaas van de verdere gebeurtenissen met de Slag bij Arques bij Saint-Omer (Arches) in 1303, bij Zierikzee (Sirigea) en bij de Pevelenberg (Mondimpeveri) in 1304 en over het sluiten van de vrede met het Verdrag van Athis-sur-Orge (Orci) in 1305. De geschiedenis van Brugge en Vlaanderen is hem blijven interesseren want in de boeken X tot XIII maakt hij verder nog melding van het verdrag tussen graaf Robrecht III en koning Filips V in 1320, het aantreden van Lodewijk I van Nevers als nieuwe graaf van Vlaanderen in 1322, de opstanden tegen de graaf in Brugge van 1323 en 1325, de nederlaag van de Vlamingen tegen de Fransen bij Kassel in 1328 en de betrokkenheid van het graafschap in de Honderdjarige Oorlog. In dat verband vermeldt hij de Zeeslag bij Sluis en als laatste wapenfeit bericht hij over de Slag bij Saint-Omer in 1340 waar Filips VI van Frankrijk een Vlaams-Engelse coalitie kon verslaan.
Voor de aanloop naar de gebeurtenissen van 1302, met de gevangenschap van de Vlaamse graaf Gewijde (van Dampierre) in 1300, kan de lezer terecht in hoofdstuk 37 van Boek IX.

Net zoals Dante’s Divina Commedia is Villani’s Nuova Cronica geschreven in het “vernaculair” (het Florentijns dialect). Villani is in 1300 begonnen met het schrijven van zijn kroniek en hij is ermee geëindigd in 1347. Na zijn dood in het pestjaar 1348 is zijn werk verdergezet door zijn broer Matteo en diens zoon Filippo tot in 1364.

 (1)     Met “Vlamingen” worden er in hoofdzaak Bruggelingen en lieden uit het Brugse ommeland bedoeld.
(2)     Villani gebruikt de benaming “Brugse Metten” niet. Van de legendarische leuze “schild en vriend (of des gilden vriend?)” is geen sprake. Hij vertaalt de slogans uit wat hij hun “Vlaams taaltje” noemt. Ook over de “gulden sporen” schrijft hij niets. Dat verhaal is gelanceerd door Jean Froissart in 1390 en later overgenomen door Hendrik Conscience.
(3)     Villani maakt geen melding van de 2 andere aanvoerders aan Vlaamse kant; Jan Borluut met manschappen uit Gent en Jan van Renesse met soldaten uit Ieper.
(4)     Als één van de eerste kroniekschrijvers geeft Villani een beschrijving van een “goedendag”, zijnde een grote stok met een puntig uitsteeksel, vastgemaakt met een ijzeren ring, om de vijand te slaan en te steken.
Net zoals Artois maakte koning Frans I in Pavia (1525) dezelfde fout door zijn cavalerie te snel te laten opdraven. In Pavia werden de Franse ruiters getrakteerd op kanonvuur en in Kortrijk op pieken en goedendags.
(5)     In zijn voortzetting van Jacob van Maerlants Spiegel Historiael uit 1316 geeft de Brabantse kroniekschrijver Lodewijk van Velthem (in dichtvorm en in het middelnederlands) een zeer uitvoerig verslag van de gebeurtenissen. Hij gebruikt de benamingen Leliaards en Liebaards, die bij Villani ontbreken.
(6)     Giovanni was een telg van een Florentijns koopmans-en bankiersgeslacht en lid van het Arte di Calimala. In het jubileumjaar 1300 was hij als partner van de Peruzzi-bank in Rome, waar hij ontvangen werd door paus Bonifatius VIII, de man die in conflict geraakt was met Filips de Schone van Frankrijk en in 1301 Karel van Valois naar Firenze gestuurd had.
In 1324 was Villani co-directeur van de Buonccorsi-bank geworden en wanneer die in 1342 failliet ging (tijdens de grote crash) werd hij enkele tijd opgesloten, maar snel weer vrij gelaten.
(7)     De Slag bij Kortrijk was groot nieuws in Europa en paus Bonifatius VIII was er zelfs voor gewekt geworden. Op militair vlak was de nederlaag van het Franse ridderleger een donderslag bij heldere hemel.
(8)     Villani was in 1317,1322 & 1328 prior in de Florentijnse signoria geworden en had vele diplomatieke missies uitgevoerd. Ook als militair was hij actief en zeer waarschijnlijk heeft hij deelgenomen aan de campagnes tegen Castruccio Castracani in 1325.  
Hoewel hij zelf een Zwarte Welf was, heeft hij nochtans in Boek XIII van zijn kroniek hulde gebracht aan de dichter en Witte Welf, Dante Alighieri, die in 1321 in Ravenna gestorven was.

JVL

A Florentine view at the Battle of the Golden Spurs in 1302.

The Battle of the Golden Spurs on July 11,1302, in which the French knighthood had suffered a heavy defeat against an army of Flemish craftsmen and farmers, had gained fame throughout Europe and also in Florence (1). Both Dante Alighieri (in his Divina Commedia) and Giovanni Villani (in his Nuova Cronica) refer to it in their work. The events in Flanders had aroused the astonishment of the 2 Florentines and many other of their contemporaries. No less than 15 chronicles (a.o. from France and Flanders) mention  the battle. 

In the Purgatory of his Divina Commedia (which he wrote in 1312), the poet Dante shows sympathy for the Flemish freedom fighters who had dared to take on Philip IV the Handsome, the king of France and his army of knights. As a White Guelph, Dante had been banished from his hometown, partly as a result of the intervention of Charles of Valois, the brother of the French king, and with their victory in Kortrijk (Courtrai) the people of Flanders had been able to avenge him to some extent (see art. Black and White Guelphs in Florence). Dante calls king Philip il mal di Francia and about the oppression of the Flemish cities by the French he writes that "if Douais, Lille, Ghent and Bruges had the power, there would soon be a revenge and I pray God, who judges everything, that this may happen" (Purgatorio XX, 43-48). For some authors, this is a clear reference to the battle.  

Chronicler Giovanni di Villano di Stoldo Villani (1275-1348) attaches great importance to the battle in his Nuova Cronica, a history of Europe and Italy with special reference to his hometown of Florence. The Florentines honour him with a statue in the Loggia del Mercato Nuovo (see fig.1). In Book IX of his chronicle, he devotes 4 chapters (55-58) to the Bruges Matins and the Battle of the Golden Spurs (which he calls the Battle of Courtrai or Kortrijk).

Villani tells how the popolo minuto of Bruges (weavers, fullers, butchers, shoemakers, etc.) were fed up with the oppression by the French king and his representative Giache di San Polo (Jacques de Châtillon) and had planned an act of revenge under the leadership of Pier le roi (Pieter de Coninck) and Giambrida (Jan Breydel). Villani mentions that De Coninck was already more than 60 years old and could only see out of one eye, but that he was a gifted speaker and a rabble-rouser.
In the night of May 18, 1302, the rebels (there were also women among them, says Villani) had caused a massacre in Bruges in which hundreds of French (soldiers) and rich (Bruges) citizens were killed while chanting slogans such as "Long live the Commune" and "Death to the French". He writes that they were literally "cut into pieces like tuna" (2). The much hated governor de Châtillon had barely escaped.
Villani defines this massacre (later called “Matins of Bruges”) as a serious crime caused however by the arrogance of the French occupier and the greed of the rich patricians (see fig.2).

Villani also reports how the rebels then sought and received the help of Guglielmo di Giullieri (William of Gulik) and Messer Guido di Fiandra (Guy of Namur) and how the French king sent an army of knights led by the Count of Artois (Robert II) to Courtrai. He reveals the complete composition of the French army (with all its commanders) and then explains that the insurgents had “wisely” chosen a strategic position in a marshy field flooded by a brook of the Lys (la Liscia). He writes that the Flemish army consisted largely of farmers and craftsmen, supported by a few urban militias and only a few knights (3). On foot and armed with their godendac (“good day”) and pike, they had to face the best army of the time (il fiore della cavalleria).
So the French knights could not wait to sweep this trash off the face of the earth and since Artois did not want his foot soldiers and  crossbowmen to get the job done he immediately sent his heavy cavalry into battle.  But their horses got stuck in the mud of the Groeningekouter and the knights were mercilessly killed (4). Both Villani and Lodewijk van Velthem report of 7,000 knights (horsemen) who stormed towards the Flemish (5). But in fact there were only about half of them.

Fig. 4 Grandes Chroniques de France (Kon.Bib. Brussel)

The Flemish had taken positions behind the Groeninge brook with a part of the city walls, the monastery of the Grey Nuns and the river Lys at their back. Villani adds that the ditch was 5 braccia (about 3 m.) wide and 3 braccia (about 2 m) deep and an insurmountable obstacle for the knights' horses.
While their horses were impaled with long pikes and fell into the ditch, the French knights were lifted from their saddles, dehelmed and smashed in the head (see fig. 3 & 4). Villani thinks that William of Gulik and Guy of Namur fought bravely but regrets that “despicable peasants” had cut the throats of so many noble lords. Only Count Guy de Saint-Pol and Louis di Chiermonte (de Clermont) had escaped the massacre.

The French had severely underestimated their opponents, who had nothing to lose and were fighting for their freedom. The Flemish, Villani writes, had the reputation of being good eaters and drinkers, and were therefore considered incapable of achieving great military feats and were mockingly called connigli pieno di burro ("rabbits stuffed with butter"). The reference to the eating and drinking behaviour of the Flemish had to do with the proposal of Jean de Burlats, one of the French army commanders, to simply surround the rebels and enlock them in their camp. Out of hunger and thirst they would quickly surrender, so that the intervention of the fine fleur of knighthood was not even necessary. But Artois, who had proclaimed that 1 French knight was worth 10 Flemish soldiers, wanted a victory with his knights on the battlefield. When that ended disastrously, opinions changed and Villani emphasized that after the battle it was said that one Flemish foot soldier with his “goedendag” could handle at least 2 French knights.

Giovanni Villani's interest in the history of Flanders is a result of his visit to the region. Being a representative of the bank of the Peruzzi, he had signed a contract in Bruges on May 15, 1306 with Tommaso Fini, the agent of the Sienese bank Gallerani (6). There he became familiar with witnesses of the events who had aroused his interest in their history.

Villani calls the Battle of Kortrijk an "almost impossible" event, in which people of low rank, such as weavers and fullers, could have cut the mighty French army to pieces (7). Like Van Velthem, he is convinced that the Flemish owe their victory to their great faith in God (they had first attended a mass on the battlefield and put a handful of earth in their mouths to replace a sacred Host) and he turns the battle into a divine judgment. God punishes the haughty French (who had neglected to ask for God's help!) and protects the devout Flemish. For 14th-century chroniclers however, God was not concerned with the social inequalities that were largely the cause of the problems.

As a member of the Guelph popolo grasso , Villani nevertheless shows understanding for the Flemish popolo minuto that had revolted against the tyranny of the French (8). He is a republican, who experienced the expulsion of the Duke of Athens from Florence in 1343 and finds it justified, but he does not like the subsequent seizure of power by the novi cives (the new citizens), when even members of the small guilds (the popolo minuto) were participating in the government. What seems appropriate and just to Villani, and also to Dante, in Flanders is therefore not in Florence. Both authors are not ready for major changes in society, especially on a social level.
Yet Villani is usually quite objective in his descriptions and his chronicle is an enormous source of detailed information for posterity. He starts his history with the Tower of Babel, but quickly moves on to European and Florentine history. Villani also provides a lot of statistical, but not always accurate, data. He claims that 20,000 Flemish were facing 11,000 French soldiers, but those figures are very exaggerated, especially as far as the Flemish strength is concerned. It is now estimated that about 9,000 soldiers fought on each side. Villani also speaks of more than 6,000 deaths (on the French side), but that would have been 2 to 3,000.

In chapters 76 to 79 of Book IX he writes about the further events such as the Battle of Arques at Saint-Omer (Arches) in 1303, at Zierikzee (Sirigea) and at the Pevelenberg (Mondimpeveri) in 1304 and about the Treaty of Athis-sur-Orge (Orci) in 1305. The history of Bruges and Flanders continued to interest him because in Books X to XIII he mentions the treaty between Count Robert III and King Philip V in 1320, the accession of Louis I of Nevers as the new count in 1322, the revolts in Bruges in 1323 and 1325 against the Count, the defeat of the Flemish against the French at Kassel in 1328 and the involvement of the county in the Hundred Years War. He refers to the Battle of Sluis and as a final feat of arms he reports on the Battle of Saint-Omer in 1340 when Philip VI of France got the better of a Flemish-English coalition. For the run-up to the events of 1302 with the imprisonment of Count Guy, (Dampierre) the reader can consult chapter 37 of Book IX.

Like Dante's Divina Commedia, Villani's Nuova Cronica is written in “vernacular” (the Florentine dialect). Villani started writing his chronicle in 1300 and he finished it in 1347. After his death in the plague year 1348, his work was continued by his brother Matteo and his son Filippo until 1364.



 (1)     "Flemings" refers in this case to citizens of Bruges and people from the Bruges countryside.
(2)     Villani does not use the name "Bruges Matins" . There is no mention of the legendary slogan "shield and friend” (or “the guild's friend"). He translates the slogans from what he calls their "Flemish language". He also writes nothing about the "golden spurs". That story was launched by Jean Froissart in 1390 and later taken over by Henry Conscience.
(3)     Villani does not name the other 2 captains of the Flemish army, Jan Borluut with soldiers from Ghent and Jan van Renesse with a force from Ypres.
(4)     As one of the first chroniclers, Villani describes a "goedendag", being a large stick with a pointed protrusion, fastened with an iron ring, to beat and stab the enemy.
King Francis I made the same mistake in Pavia (1525) by having his cavalry come in too quickly. In Pavia the French horsemen were treated to gunfire and in Kortrijk to pikes and “goedendags”.
(5)     In his extention of Jacob van Maerlant's Spiegel Historiael, Lodewijk van Velthem from Brabant provides in 1316 (in poetic form and in Middle Dutch) a very detailed description of the events. He uses the names “Leliaards” and “Liebaards” which are absent in Villani’s chronicle.
(6)     Giovanni was a descendant of a Florentine merchant and banker family and a member of the Arte di Calimala. In the jubilee year 1300 he was in Rome as a partner of the Peruzzi bank, where he was received by Pope Boniface VIII, the man who had come into conflict with Philip the Handsome of France and had sent Charles of Valois to Florence in 1301. In 1324 Villani had become co-director of the Buonccorsi bank and when it went bankrupt in 1342 (during the great crash) he was imprisoned for a while, but soon released.
(7)     The Battle of Kortrijk was big news in Europe and Pope Boniface VIII had even been woken up for it. On a military level, the defeat of the French army of knights was a bolt from the blue.
(8)     Villani had become a member of the Florentine signoria in 1317, 1322 & 1328 and had carried out many diplomatic missions. He was also active as a soldier and most likely took part in the campaigns against Castruccio Castracani in 1325. 
Being a Black Guelph himself, he nevertheless paid tribute in Book XIII of his chronicle to the poet and White Guelph, Dante Alighieri, who had died in Ravenna in 1321.

 

Literatuur:

Daenen, C.                           Dante en Vlaanderen. In: Dietsche Warande & Belfort, jg.26.
Jongen, L & Piters, M.       Ghi Fransoyse sijt hier onteert.   Leuven, 2002.
Selfe, R.                               Villani’s chronicle. Internet Archive, 2007.
Van Dooren, F.                     Dante Alighieri. De goddelijke komedie.   Leuven, 1998.
Vanhove, P.                           Dante, the European Cloth Trade, and the Battle of the Golden Spurs – Digital Dante
Van Laerhoven, J                Florentijnse Wandelingen, deel I (Dante). Kermt, 2020³.
                                             zie art. Zwarte en Witte Welfen in Firenze.
                                             zie art. De vertegenwoordiging van de kleine gilden in het
Florentijnse stadsbestuur.
Vermeersch, J.                     Vlaanderens waanzinnigste eeuw (1297-1385).  Gent, 2023.  
Villani, G.                             Nuova Cronica/Libro nono - Wikisource
Zabbia, M.                            Villani, Giovanni. In: Dizionario biografico, vol.99 (2020).