Elisa Bonaparte-Baciocchi, groothertogin van Toscane
Elisa Bonaparte-Baciocchi, groothertogin van Toscane.
In 1569 was Toscane onder Cosimo I een groothertogdom geworden dat tot in 1737 bestuurd werd door de Medici. Met Frans-Stefaan I kwam de dynastie van Lorreinen op de troon die in 1799 af te rekenen kreeg met een Franse bezetting. Napoleon gaf Toscane (dat vergroot werd met de Stati dei Presidi: Porto Ercole, Porto San Stefano, Orbetello, Talamone, Ansedonia en Porto Longone) aan Lodewijk van Bourbon die in 1801 koning werd van Etrurië. In december 1807 werd dat gebied aangehecht bij het Franse keizerrijk en ingedeeld in 3 departementen: Arno, Ombrone en Mediterraneo.
Bij de heroprichting van het groothertogdom gaf de keizer in 1809 de kroon aan zijn zuster Elisa (1777-1820), die al sedert 1805 hertogin van Lucca en Piombino geworden was (zie fig.1).
Maria Anna Elisa was de oudste van de 3 zussen van Napoleon en van haar werd gezegd dat zij niet mooi, arrogant en scherp van tong was. In 1797 was zij getrouwd met de Corsicaanse edelman Felice Pasquale Baciocchi (1762-1841). Hij diende in het Franse leger en was van 1ste luitenant in 1788 opgeklommen tot generaal-majoor in 1809 (zie fig.2). Als echtgenoot van Elisa (zij waren gehuwd in 1797) werd hij tot prins van Lucca gekroond, maar het was zijn vrouw die het bestuur van de hertogdommen Lucca en Piombino en daarna van het groothertogdom Toscane in handen nam en als dusdanig het enige vrouwelijke lid van de familie Bonaparte met politiek gezag geweest is. Zij is ook de enige groothertogin van Toscane geweest die werkelijk geregeerd heeft. Felice had er geen problemen mee om 2de viool te spelen, een instrument dat hij trouwens zelf graag en goed wist te hanteren.
Groothertogin Elisa had een grote culturele interesse. Zij werkte met de architecten Gherardo Silvani en Giovanni Lazzarini, de beeldhouwers Antonio Canova en Lorenzo Bartolini, de schilders Stefano Tofanelli en Salomon Counis en zij was een grote bewonderaarster van de violist Niccolò Paganini. Hij werd de kamervirtuoos van Elisa en haar legendarische romance met de violist is het onderwerp van een operette van Franz Lehar uit 1925. Dat Ludwig van Beethoven zijn Eroica gecomponeerd heeft ter ere van Napoleon (in 1803) beantwoordt aan de waarheid, maar dat hij zijn Für Elise (uit 1810) aan Bonaparte’s zus zou opgedragen hebben, is een fabeltje.
Naast het laten restaureren van monumenten hervormde zij de in 1784 gestichte Accademia di Belle Arti di Firenze en de in 1769 opgerichte Accademia di Belle Arti van Carrara. In Lucca stichtte zij de Accademia Napoleone, en in Firenze zorgde zij voor de heropening van de Accademia della Crusca (uit 1583) en de Accademia del Cimentino (uit 1657). De door haar opgerichte Banca Elisana, die de taksen op het marmer incasseerde, zorgde voor de betaling van de kunstenaars en arbeiders in de streek van Massa-Carrara die al in 1806 op haar verzoek aangehecht was. Kwade tongen beweren dat zij een deel van de inkomsten voor zichzelf gehouden had om haar luxueus en zeer kostelijk leventje te kunnen bekostigen.
Haar rol beperkte zich echter niet enkel tot het begunstigen van de schone kunsten, want volledig in de lijn van het Napoleontisch regime introduceerde zij eerst in Lucca en daarna in gans Toscane een reeks hervormingen die aansloten bij de principes van de Franse Revolutie en de Verlichting. Elisa zorgde met de hulp van bekwame medewerkers en ministers zoals Luigi Matteucci, Francesco en Giuseppe Belluomini voor een moderne administratie en wetgeving met de toepassing van een Code Pénal, die de Franse 3 jaar vooraf ging en gebaseerd was op de principes van de Milanese jurist Cesare Beccaria. Er werden openbare werken uitgevoerd met aandacht voor de uitbreiding van het wegennet en de constructie van paleizen, openbare gebouwen, thermale baden, hospitalen en scholen. Er werden maatregelen ter bevordering van de landbouw getroffen en belemmerende douaneregels werden afgeschaft. Elisa liet moerassen droog leggen en stimuleerde de oprichting van manufacturen die zijde en fluweel produceerden. Er werd een Comité de Bienfaisance Publique (openbare liefdadigheid) opgericht en het onderwijs werd toegankelijk gemaakt voor minder begoede meisjes. De groothertogin liet haar onderdanen ook verplicht vaccineren tegen de pokken en er werd gratis doktersbezoek voorzien voor de armen.
Toch werden niet alle maatregelen in dank afgenomen. De invoering van het burgerlijk huwelijk en de mogelijkheid tot echtscheiding, evenals het sluiten van kloosters (behalve wanneer zij onderwijs verstrekten of als hospitaal fungeerden) en het daarmee gepaard gaande confisqueren van hun goederen konden door de Toscaanse geestelijkheid niet erg geapprecieerd worden. In verband met de Napoleontische oorlogen werden er nieuwe belastingen geheven en met het invoeren van een algemene dienstplicht kwam ook het gewone volk in beroering.
Toen Elisa op 2 april 1809 haar intrede deed in Firenze was daar een revolte uitgebroken tegen de conscriptie waarbij enkele ambtenaren gedood waren. In heel Italië ontstonden er ongecoördineerde volksopstandjes en gingen er jonge mannen aan het deserteren. Aanleiding was het begin van de 5de coalitieoorlog tegen Napoleon met de Oostenrijkse inval in Noord-Italië en de vrijheidsstrijd van Andreas Hofer in Tirol, maar de Franse dominantie werd overal vlug hersteld.
In Firenze had de groothertogin haar intrek genomen in het Palazzo Pitti dat zij wilde laten herinrichten door architect Giuseppe Cacialli, maar enkel de badkamer (in de Galleria Palatina) is daar nog een restant van. Het echtpaar leefde apart en Felice Baciocchi had zijn woonst in de Villa Crocetta.
Terwijl Elisa als hertogin van Lucca en Piombino in haar beleid nog de nodige vrijheid genoot, werd de inmenging van haar keizerlijke broer toen zij groothertogin van Toscane werd, steeds groter. Dat heeft dan geleid tot de nodige spanningen. Elisa kreeg problemen met de Franse gezanten die de bevelen van de keizer kwamen uitvoeren en op een bepaald moment weigerde zij de opbrengsten van de fondsen die zij gekregen had voor de uitbouw van de regio Massa-Carrara aan Parijs terug te betalen.
Met de ontvoering van paus Pius VII, die in 1809 gebeurd was op bevel van Bonaparte en die uiteraard niet in goede aarde gevallen was bij de Toscaanse geestelijkheid, wilde zij niets te maken hebben .
Omwille van het feit dat zij het bijzonder moeilijk had met de conscripties en de zware belastingen die zij moest opleggen aan haar onderdanen werd Elisa door haar broer herhaalde malen openlijk berispt. Hij ging ook haar jaarlijkse toelage inhouden (die in 1805 niet minder dan 240.000 franken bedroeg) en liet haar nu ook betalen voor het onderhoud van de aanwezige troepen. In 1811 stuurde hij zelfs een nieuwe politiechef naar Toscane om haar in de gaten te houden en in één van zijn brieven liet hij haar weten “dat zij, net zoals ieder ander Frans onderdaan, aan de bevelen van zijn ministers moest gehoorzamen, want dat een simpele dagvaarding door de chef van politie voldoende was om haar te arresteren…”.
Ondanks dat soort van beledigingen en bedreigingen is zij Napoleon toch zo lang mogelijk trouw gebleven aangezien haar status en troon van zijn persoon afhankelijk waren. Wanneer zijn ster begon te tanen is zij hem blijven steunen, door o.a. de anti-keizerlijke oppositie in Toscane de mond te snoeren en haar legertje onder leiding van generaal Pierre-Guillaume Pouchin de la Roche er in november 1813 op uit te sturen om Britse troepen die in Viareggio aangekomen waren (vergeefs weliswaar) tegen te houden. De toestand werd uitzichtloos en Elisa schreef aan haar broer “dat zij langs alle kanten omringd was door vijanden en dat het tijd werd dat zij nu in de eerste plaats aan haar eigen gezin en situatie ging denken”.
Toen begin januari 1814 de dagen van Napoleon geteld waren klampte Elisa zich vast aan de gedachte dat haar schoonbroer Joachim Murat (de koning van Napels die gehuwd was met haar zus Caroline) haar ter hulp ging komen. Murat was overgelopen naar de Oostenrijkers (in de hoop van koning van Italië te worden) en nadat zijn troepen in februari Firenze bezet hadden werd Elisa afgezet als groothertogin, maar konden de Baciocchi voorlopig nog naar Lucca terugkeren. Daar werden zij enkele weken later echter ook verdreven door Britse militairen onder leiding van Lord William Bentinck.
Vluchten naar Frankrijk had na de val van Parijs (31 maart 1814) nog weinig zin en na omzwervingen in Genua, Montpellier en Bologna belandde het echtpaar in het Oostenrijkse Graz, waar ook haar andere broer Jérôme Bonaparte verbleef.
Nadat Napoleon in maart 1815 ontsnapt was uit Elba werden Elisa en haar echtgenoot opgesloten in het kasteel van Brünn in Moravië. Toen Bonaparte dan na de “100 dagen” definitief verslagen was en verbannen naar Sint-Helena, werden zij terug op vrije voeten gesteld en konden zij, dankzij de goede relaties met Klemens von Metternich (de Oostenrijkse kanselier met wie Elisa een verhouding zou gehad hebben?) hun fortuin behouden en mochten zij zich een tijdlang gaan vestigen in Triëste.
Begin 1818 werd dan de Villa Vicentina (in de buurt van Aquilea) aangekocht, waar Elisa, die zich nu de gravin van Campignano liet noemen, met haar man en haar 2 nog in leven zijnde kinderen (Federico en Napoleana Elisa) tot haar dood is blijven wonen. Zij stierf op 7 augustus 1820 op 43-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan malaria.
Felice Baciocchi liet haar lichaam overbrengen naar de basiliek van San Petronio in Bologna, de stad waar zij slechts 1 jaar gewoond had maar toch bijzonder aan gehecht was. In opdracht van hun dochter Napoleana werd Cincinnato Baruzzi in 1841 belast met de taak om het imposante Baciocchi-grafmonument te vervaardigen (zie fig.3).
Toen Napoleon 9 maanden later overleed op Sint-Helena wist hij op zijn sterfbed over zijn zus te vertellen dat zij bijzonder intelligent en een bekwame heerseres geweest was, maar dat hij nooit echt van haar gehouden had omdat hun karakters te verschillend waren. Zij was trouwens ook de enige van de familie die meermaals tegen Napoleon is durven ingaan.
Met het Verdrag van Wenen (1815) was Toscane (met inbegrip van de Stati dei Presidi, Elba en Piombino) terug overgedragen aan groothertog Ferdinando III van Lorreinen (zie art. Napoleon Bonaparte en Ferdinando III in Firenze) en in Lucca werd Karel-Lodewijk van Bourbon-Parma, onder het regentschap van zijn moeder Maria Luisa, op de troon gezet.
JVL
Elisa Bonaparte-Baciocchi, Grand Duchess of Tuscany.
By 1569 Tuscany had become a grand duchy (during the reign of Cosimo I) that was ruled by the Medici until 1737. With Francis-Stephen I came the dynasty of Lorraine on the throne. They had in 1799 to deal with a French occupation. Napoleon gave Tuscany (enlarged with the Stati dei Presidi: Porto Ercole, Porto San Stefano, Orbetello, Talamone, Ansedonia and Porto Longone) to Louis Bourbon who became king of Etruria in 1801. In December 1807 , Tuscany was annexed to the French Empire and divided into 3 departments: Arno, Ombrone and Mediterraneo.
When the Grand Duchy was re-established in 1809, the Emperor gave the crown to his sister Elisa (1777-1820), who was already Duchess of Lucca and Piombino since 1805 (see fig.1).
Maria Anna Elisa was the eldest of Napoleon's 3 sisters and she was said not to be beautiful, arrogant and sharp-tongued. She married in 1797 to the Corsican nobleman Felice Pasquale Baciocchi (1762-1841). He served in the French army and had risen from 1st lieutenant in 1788 to major general in 1809 (see fig.2). Elisa’s husband (they were married in 1797) was crowned Prince of Lucca, but it was his wife who took over the government of the Duchies of Lucca and Piombino and then afterwards of the Grand Duchy of Tuscany and as such she was the only female member of the Bonaparte family with political authority. She has also been the only Grand Duchess of Tuscany who was the actual ruler. Felice had no problems with playing the second fiddle, an instrument that he liked to handle himself with great competence.
Grand Duchess Elisa had great cultural interests. She worked with the architects Gherardo Silvani and Giovanni Lazzarini, the sculptors Antonio Canova and Lorenzo Bartolini, the painters Stefano Tofanelli and Salomon Counis and she was a great admirer of the violinist Niccolò Paganini. He became Elisa's chamber virtuoso and her legendary romance with the violinist is the subject of a 1925 operetta by Franz Lehar. That Ludwig van Beethoven composed his Eroica in honor of Napoleon (1803) corresponds to the truth, but that he would have dedicated his Für Elise (1810) to Bonaparte’s sister is a myth.
In addition to having monuments restored, she reformed the Accademia di Belle Arti di Firenze founded in 1784 and the Accademia di Belle Arti of Carrara founded in 1769. In Lucca she created the Accademia Napoleone, and in Florence she ensured the reopening of the Accademia della Crusca (dating from 1583) and the Accademia del Cimentino (from 1657). She founded also the Banca Elisana, which collected the taxes on the marble and took care of the payment of the artists and workers in the region of Massa-Carrara, annexed to Tuscany at her request in 1806. Evil tongues claim that she had kept part of the income for herself in order to be able to pay for her luxurious and very costly life.
However, her role was not limited to favouring the fine arts, because, in accordance with the Napoleonic regime, she introduced a series of reforms first in Lucca and then throughout Tuscany that were in line with the principles of the French Revolution and the Enlightenment. Elisa, with the help of competent staff and ministers such as Luigi Matteucci, Francesco and Giuseppe Belluomini, ensured modern administration and legislation with the application of a Code Pénal, which preceded 3 years the French version and was based on the principles of the Milanese jurist Cesare Beccaria.
Public works were carried out with attention to the expansion of the road network and the construction of palaces, public buildings, thermal baths, hospitals and schools. Measures to promote agriculture were taken and restrictive customs rules were abolished. Swamps were drained and Elisa encouraged the creation of manufactures that produced silk and velvet.
A Comité de Bienfaisance Publique (public charity office) was set up and education was made accessible to less well-off girls. The Grand Duchess also had her subjects vaccinated against smallpox and free doctor's visits were provided for the poor.
Nevertheless, not all measures were appreciated. The introduction of civil marriage and the possibility of divorce, as well as the closure of monasteries (except when they provided education or functioned as hospitals) and the associated confiscation of their property was not well received by the Tuscan clergy. Because of the Napoleonic Wars, new taxes were levied and with the introduction of a general conscription, the common people also came into turmoil.
When Elisa entered Florence on April 2, 1809, a revolt had broken out against the conscription in which a few officials had been killed. Throughout Italy, uncoordinated popular uprisings arose and young men started deserting. The occasion was the beginning of the 5th Coalition War against Napoleon with the Austrian invasion of northern Italy and Andreas Hofers’s struggle for freedom in Tyrol but French dominance was quickly restored.
In Florence, the Grand Duchess had taken up residence in the Palazzo Pitti, which she wanted to have redecorated by architect Giuseppe Cacialli, but only the bathroom (in the Galleria Palatina) is still a remnant of that. The couple lived apart and Felice Baciocchi had his residence in the Villa Crocetta.
While Elisa, as Duchess of Lucca and Piombino, still enjoyed a certain freedom in her policy, the interference of her imperial brother increased when she became Grand Duchess of Tuscany. Elisa had problems with the French envoys who came to carry out the emperor's orders, and at one point she refused to repay the proceeds of the funds she had received for the development of the Massa-Carrara region.
When Bonaparte had Pope Pius VII kidnapped in 1809, to the dismay of the Tuscan clergy, she did not want to have anything to do with it.
Because of the fact that she had a particularly difficult time with the conscriptions and the heavy taxes she had to impose on her subjects, Elisa was repeatedly openly reprimanded by her brother. He also withheld her annual allowance (which in 1805 amounted to no less than 240,000 francs) and presented her the bill for the maintenance of the local troops. In 1811 he even sent a new police chief to Tuscany to keep an eye on her and in one of his letters he informed her "that like every other French subject, she had to obey the orders of his ministers, for a simple summons by the chief of police was sufficient to arrest her...".
Despite these insults and threats, she remained loyal to Napoleon for as long as possible as her status and throne depended on his person. When his star began to wane, she still continued to support him, by silencing the anti-imperial opposition in Tuscany and by sending her small army led by General Pierre-Guillaume Pouchin de la Roche in November 1813 to stop (in vain) British troops who had arrived inViareggio. But when the situation became hopeless Elisa wrote to her brother "that she was surrounded by enemies on all sides and that for her the time had come to think of her own family and position ".
When Napoleon's days were numbered in early January 1814 , Elisa was hoping that her brother-in-law Joachim Murat (the king of Naples who was married to her sister Caroline) was going to come to her aid. Murat had defected to the Austrians (wanting to become king of Italy) but when his troops had occupied Florence in February, Elisa was deposed as Grand Duchess.
The Baciocchi were able to return to Lucca but only a few weeks later they were also driven out there by British soldiers led by Lord William Bentinck.
Fleeing to France had little sense since the fall of Paris (March 31, 1814) and after a few short stays in Genoa, Montpellier and Bologna, the couple ended up in Graz, Austria, where they joined her other brother Jérôme Bonaparte.
As a result of Napoleons escape from Elba in March 1815, Elisa and her husband were imprisoned in the castle of Brünn in Moravia. When Bonaparte was finally defeated after the “100 days” and sent in exile to Saint Helena, the couple was released and, thanks to the good relations with Clemens von Metternich (the Austrian chancellor with whom Elisa would have had an affair?), they were able to keep their fortune and were allowed to settle in Trieste for a while.
Early 1818, Elisa, who now called herself the Countess of Campignano, purchased the Villa Vicentina (near Aquilea), where she continued to live with her husband and her 2 surviving children (Federico and Napoleana Elisa) until her death. She died on August 7, 1820 at the age of 43, probably of malaria.
Felice Baciocchi had her body transferred to the Basilica of San Petronio in Bologna, the city where she had lived for only 1 year but was still very attached to. In 1841 Cincinnato Baruzzi was commissioned by their daughter Napoleana to create the imposing Baciocchi funerary monument (see fig.3).
When Napoleon died 9 months later on Saint Helena, he said about his sister on his deathbed that she had been particularly intelligent and a capable ruler, but that he had never really loved her because their characters were too different. Elisa was also the only one of the family who had dared to go against Napoleon several times.
With the Treaty of Vienna (1815) Tuscany (including the Stati dei Presidi, Elba and Piombino) was transferred back to Grand Duke Ferdinando III of Lorraine (see art. Napoleon Bonaparte and Ferdinando III in Florence) and in Lucca, Charles Louis of Bourbon-Parma was put on the throne under the regency of his mother Maria Luisa.
Literatuur:
Aretz, G. Glanz und Untergang der Familie Napoleons (projekt-gutenberg.org)
Die Schwester, kap. 6.
Bartoccini, F. Baciocchi, Felice. In: Dizionario biografico, vol.5 (1963).
idem Bonaparte, Elisa. In: Dizionario biografico, vol. 11 (1969).
Musetti, B. Lorenzo Bartolini e la “Banca Elisiana”.
(PDF) Lorenzo Bartolini e la "Banca Elisiana" - Academia.edu
Selin, S. Elisa Bonaparte Baciocchi, Napoleon’s Capable Sister - Shannon Selin
Van Laerhoven, J. De familie Bonaparte in Firenze & Toscane. Kermt, 2019.
zie art. Napoleon Bonaparte en Ferdinando III in Firenze.