Firenze en de 7 dictators (1529-30)

Firenze en de 7 dictators (1529-30)

Na de Sacco di Roma in mei 1527 was er in Firenze een opstand tegen het Medici-regime uitgebroken die de 3de republiek had geïnstalleerd. Samen met kardinaal Silvio Passerini waren de Medici-knapen Alessandro en Ippolito op de vlucht gegaan en een republikeinse regering had in Firenze het bestuur in handen genomen (zie art. Het Vrijdag-tumult van 1527).
Maar in juni hadden keizer Karel V en paus Clemens VII (Giulio de’ Medici) hun ruzie bijgelegd en besloten om de stad desnoods gewapenderhand opnieuw onder Medici-bewind te brengen. Een deel van het leger dat Rome geplunderd had, was onder leiding van Filibert van Châlon, de prins van Oranje, in augustus 1529 richting Toscane vertrokken.

In Firenze waren de meningen over het al dan niet kiezen voor oorlog of vrede verdeeld, maar over de vervanging van het Medici-regime waren zowel de ottimati (van de gematigde Niccolò Capponi, Francesco Vettori, Filippo Strozzi en Antonfrancesco degli Albizzi) als de popolani (met de radicale Francesco Carducci, Tommaso Soderini en Alfonso Strozzi) het in mei 1527 roerend eens.
Na lange discussies werd er toch besloten om gewapende weerstand te bieden en de stad werd in staat van verdediging gebracht: Michelangelo was benoemd tot opzichter van de fortificatiewerken en de stedelijke militie werd nieuw leven ingeblazen en onder het bevel van Stefano Colonna geplaatst.

Toen de belegeraars dan in september 1529 hun tenten kwamen opslaan in de heuvels rond de stad kreeg Malatesta Baglioni, de condottiere uit Perugia, het commando over het Florentijnse leger, maar het is vooral aan Francesco Ferrucci te danken geweest dat de stad het 11 maanden heeft kunnen volhouden en zich pas op 12 augustus 1530 heeft moeten overgegeven (zie art. Francesco Ferrucci, van boekhouder tot legerleider). De beloofde hulp uit Venetië en Frankrijk was achterwege gebleven en Baglioni bleek een verrader te zijn.

In tijden van gewapend conflict waren het de Dieci della Guerra (de 10 van de Oorlog) die bevoegd waren voor het militaire gebeuren, maar bij het begin van de vijandelijkheden in oktober 1529 werd er beslist om het politiek beleid van de stad in handen  te leggen van 7 “wijze mannen” die geschiedschrijver Benedetto Varchi bestempelde als “dittatori” (1). Hij verwees daarbij naar de aloude Romeinse gewoonte om in tijden van crisis een dictator aan te stellen, maar hij gebruikte de benaming “dictator” eerder cynisch want van een strijdvaardig en gedecideerd optreden was volgens hem geen sprake.

Rome had zijn 7 heuvels en Firenze kreeg zijn 7 dictators.  Dat waren Jacopo di Girolamo Morelli, Zanobi di Francesco Carnesecchi, Antonfrancesco di Luca degli Albizzi, Bernardo di Dante da Castiglione, Alfonso di Filippo Strozzi, Agostino di Francesco Dini en Filippo di Bartolommeo Baroncini.
Van hen werd blijkbaar verondersteld dat zij de nodige ervaring hadden om hun stad door deze moeilijke tijden te loodsen. Leden van hun familie, of de dictators zelf, hadden reeds in de Tre Maggiori of in commissies (zoals de 10 van de Oorlog) gezeteld, zowel in de periode van Piero Soderini (1502-12) als in de tijd van de Medici (1512-27) en tijdens de 3de republiek (1527-30). Dat was ook voor de families Girolami, Capponi en Carducci het geval.

Varchi had weinig lovende woorden voor de 7 bestuurders. Volgens de kroniekschrijver waren het alleen maar babbelaars die geen eensgezinde en doortastende besluiten konden nemen. Men had beter, zoals in het oude Rome voor één man gekozen, zegt Varchi, die met harde hand de juiste beslissingen had kunnen nemen. Hij dacht daarbij vooral aan Lorenzo di Zanobi di Simone Carnesecchi (een condottiere en verre neef van Zanobi di Francesco), die hij een 2de Ferrucci noemde (2). Net zoals dat het geval was bij Niccolò Machiavelli ging Varchi’s verlangen uit naar een sterk bestuur dat gepaard kon gaan met het behoud van de republikeinse vrijheden. Maar die 2 dingen gingengewoonlijk niet samen.

De 7 dictators verschilden van mening in verband met het al of niet voeren van onderhandelingen en over het al dan niet verderzetten van gewapend verzet en die houding had uiteraard ook zijn effect op de manier waarop de “duiven en de haviken” achteraf na de overgave beoordeeld en behandeld zijn geworden.

Aangezien Lodovico Morelli al in april 1531 werd verkozen tot gonfaloniere di giustizia zal vader (of oom?) Jacopo geen al te fanatieke tegenstander van de Medici geweest zijn. Op 9 augustus 1530 was Jacopo, vlak vóór de overgave, samen met Baldo Altoviti, Pierfrancesco Portinari en Lorenzo Strozzi nog gaan onderhandelen met Ferrante Gonzaga, die het commando van het keizerlijk leger had overgenomen van de op 3augustus in Gavinana gesneuvelde Filibert van Châlon (3).

Bernardo da Castiglione was reeds in 1526 betrokken geweest bij anti-Medici-rellen en één van de leiders geworden van de partij der arrabbiati (zie art. Wie waren de piagnoni van Savonarola). Tot op het laatste moment is Bernardo zich samen met andere radicale republikeinen zoals Antonio Giugni, Lorenzo Giacomini en Scolaio Spini blijven verzetten tegen het opgeven van de strijd. Na de overgave werd hij terechtgesteld.

Fig. 1 Antonfrancesco degli Albizzi (Sebastiano del Piombo, 1525, Houston Museum of Fine Arts)

Alfonso Strozzi (die in ballingschap geboren was in Napels en wiens halfbroer Filippo de Jonge de echtgenoot was van Clarice di Piero de’ Medici) was in 1527 direct na de opstand in de Dieci della Guerra opgenomen. In tegenstelling tot zijn halfbroers Filippo en Lorenzo was hij een hevige vijand van de Medici en na de overgave in 1530 werd hij (wegens eerdere verdiensten of zijn familiale status?) slechts verbannen. Hij stierf in 1534 in Vico Pisano.

Antonfrancesco degli Albizzi had in 1512, toen de Medici hun terugkeer na hun eerste ballingschap aan het voorbereiden waren, onderdak gegeven aan Giuliano de’ Medici, maar in 1529 had hij zich tegen de Medici-paus gekeerd (zie fig.1).
Albizzi, die in 1529 gezeteld had in de Dieci della Guerra, werd ook tot een verbanning veroordeeld. Maar toen hij zich niet wilde verzoenen met de Medici werd hij in 1534 door hertog Alessandro tot rebel verklaard en 3 jaar later onthoofd.

Over Zanobi Carnesecchi vertelt Varchi dat hij reeds in 1527, als lid van de Dieci, voorgesteld had om te onderhandelen met de paus om tot een eervol vredesbestand te komen. Maar tijdens de stemming in de Grote Raad hadden 15 van de 16 stedelijke gonfaloni (wijken) voor de oorlog gekozen. Zanobi, van wie de geschiedschrijver zegt dat hij te voorzichtig was, had daarbij vooral gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van een oorlog voor de Florentijnse economie.

Fig.2 Agostino Dini (Ridolfo Ghirlandaio, privé-collectie)

Van Agostino di Francesco Dini één van de 7 dictators (en gonfaloniere in 1523), vermeldt Varchi in dat verband dat hij meer met zijn eigen zaken (de bescherming van de zijdehandel) bezig was dan met de oorlog. (zie fig.2).
Nochtans was Dini in december 1529 door de 10 van de Oorlog naar Pistoia gestuurd om er de militaire weerbaarheid van de stad te bekijken. De Raad van 80 had toen het besluit genomen om de verdediging van Pistoia op te geven en het garnizoen en enkele artilleriestukken te laten overbrengen naar Firenze. Hetzelfde gebeurde ook in Prato en andere steden.
Blijkbaar werd Dini achteraf toch niets ten laste gelegd want in 1532 werd hij één van de eerste leden van de pas opgerichte Senaat. Hij was ook nog in leven en een medewerker van Cosimo I toen Varchi met zijn kroniek begon in 1543.

Filippo Baroncini, die samen met Dini lid van de Dieci geweest was in 1529, had met een kleine eenheid verdedigers tot op het laatste ogenblik strijd gevoerd en is daarbij waarschijnlijk gesneuveld.

Varchi schreef wel met veel lof over Niccolo di Piero Capponi, de gematigde republikein die met de steun van alle politieke fracties (met inbegrip van de piagnoni ) in 1526 en 1527 verkozen was tot gonfaloniere en die met Tommaso Soderini, Matteo Strozzi en Raffaello Girolami in augustus 1529 op bezoek bij de keizer gegaan was in Genua om een vredesbestand te bepleiten. Dat was echter vergeefse moeite geweest en Niccolò was op de terugweg naar Firenze overleden op 18 oktober 1529 in Castelnuovo di Garfagnana. In 1528 had hij Firenze, in navolging van boeteprediker Savonarola, opnieuw onder de bescherming van Christus geplaatst, maar dat had de pauselijke troepen niet kunnen tegenhouden.

Een balìa van 12 “wijze mannen” onder leiding van Baccio Valori was na de overgave op 12 augustus in het leven geroepen om een nieuw regime te vormen en de Medici-tegenstanders aan te pakken. Alle republikeinse bestuurslichamen (zoals de Grote Raad, de signoria, de 8 van de Veiligheid, de 10 van de Oorlog en de 9 van de Militie) werden afgeschaft.
Samen met een aantal andere radicale republikeinen zoals Giambattista Cei, Luigi Soderini en Jacopo Gherardi werd ook ex-dictator Bernardo da Castiglione onthoofd. Datzelfde lot was eveneens bestemd voor Francesco Carducci die op 28 april 1529 tot gonfaloniere di giustizia was aangesteld.
Raffaello Girolami, die Carducci opgevolgd was op 1 januari 1530 en aanvankelijk nog in de balìa van 12 gezeteld had, werd in opdracht van de paus opgesloten. Hij stierf in gevangenschap in 1532.
Zanobi Carnesecchi werd met rust gelaten en als arroto (gecoöpteerde) toegevoegd aan de balìa. Zijn zoon Baccio kreeg in 1532 samen met zijn neef Andrea di Paolo di Simone zelfs een zetel in de Senaat.
Voor sommige dictators zorgde de terugkeer van de Medici dus toch nog voor een happy end, maar voor de republiek waren de laatste dagen definitief geteld toen Alessandro de’ Medici in 1532 door keizer Karel V geïnstalleerd als 1ste erfelijke hertog.

Besluit:
Misschien is Benedetto Varchi toch wat te streng geweest in zijn oordeel over de 7 “dictators”. Het waren immers mannen met politieke ervaring die bekommerd waren om het welzijn van hun stad, maar die door hun tegengestelde meningen weinig concrete resultaten wisten te boeken. Terwijl sommigen al aan het onderhandelen waren stonden anderen nog in de frontlinie. Wanneer hij aanvoert dat in tijden van crisis de macht beter in handen van één man kon gelegd worden, heeft hij een punt. Maar zijn 2 kandidaten, Francesco Ferrucci en Lorenzo Carnesecchi waren (alleszins dappere) militairen, die echter van politiek en diplomatiek overleg weinig kaas gegeten hadden. En laat dat in deze kwestie nu juist van enorm groot belang geweest zijn aangezien de paus en de keizer bij de zaak betrokken waren.

(1)     Varchi (1503-65) heeft zijn Storia Fiorentina (de Florentijnse geschiedenis van 1527 tot 1538) geschreven tussen 1543 en 1547. Als overtuigd republikein was hij in 1530 verbannen, eerst naar Padua, dan naar Bologna. Hertog Cosimo had hem echter in ere hersteld in 1543 en hem de opdracht gegeven voor zijn Geschiedenis van Firenze waarin toch sterk de nadruk gelegd op het heldhaftig republikeins verweer.  Dat was wellicht de reden waarom het werk pas gepubliceerd werd in 1721.
(2)     Tijdens de jaren van de belegering 1529-30 was Lorenzo Carnesecchi Florentijns en militair commissaris-generaal in de Romagna, waar hij vanuit la Rocca di Castrocaro (Forli) het territorium van de republiek moest verdedigen met een paar 100 man. Hij is nooit teruggekeerd naar Firenze.
(3)     De totale sterkte van het keizerlijke leger wordt geschat op ca.30.000. Het Florentijnse leger dat bestond uit reguliere troepen, huurlingen en de stadsmilitie, telde zo’n 13.000 soldaten, waarvan er ca. 7.000 in de stad zelf gelegerd waren.
 

JVL

Florence and the 7 dictators (1529-30

As a result of the Sacco di Roma in May 1527 a revolt against the Medici regime had broken out in Florence that installed the 3rd republic. Together with Cardinal Silvio Passerini the Medici youngsters Alessandro and Ippolito had been forced to leave the city and a republican government had taken control of Florence (see art. The Friday tumult of 1527).
But when Emperor Charles V and Pope Clement VII (Giulio de' Medici) had settled their quarrel in June they decided to bring the city back under Medici rule, if necessary by force of arms. A part of the army that had sacked Rome marched for Tuscany in August 1529 under the command of Philibert of Châlon, the Prince of Orange.
In Florence, opinions on whether or not to opt for war or peace were divided, but the ottimati (headed by the moderate Niccolò Capponi, Francesco Vettori, Filippo Strozzi and Antonfrancesco degli Albizzi) and the popolani (with the radicals Francesco Carducci, Tommaso Soderini and Alfonso Strozzi) were in complete agreement on one issue: the replacement of the Medici regime.
After long discussions it was finally decided to take up arms and the city was put on defence: Michelangelo was appointed superintendent of the fortification works and Stefano Colonna was in charge of the renewed city militia.

When the besiegers pitched their tents on the surrounding hills in September 1529, the lord of Perugia Malatesta Baglioni received a condotta and was given supreme command of the Florentine army, but it was mainly thanks to Francesco Ferrucci that the city was able to hold out for 11 months (see art. on Francesco Ferrucci) before its inevitable surrender on August 12, 1530. The promised help from Venice and France never arrived and Baglioni turned out to be a traitor.

In times of armed conflict, the Dieci della Guerra (the 10 of War) were responsible for military affairs, but with the beginnings of the hostilities in October 1529 the Florentines decided to place the political administration in the hands of 7 "wise men" whom historian Benedetto Varchi called  "dittatori" (1). He was referring to the ancient Roman custom of appointing a dictator in times of crisis but he used the term “dictator” rather cynically, because according to him there was no question of combative or decisive actions.

Rome had its 7 hills and Florence got its 7 dictators. They were Jacopo di Girolamo Morelli, Zanobi di Francesco Carnesecchi, Antonfrancesco di Luca degli Albizzi, Bernardo di Dante da Castiglione, Alfonso di Filippo Strozzi, Agostino di Francesco Dini and Filippo di Bartolommeo Baroncini. They were expected to have sufficient experience to guide the city through these difficult times.
Members of their family, or the dictators themselves, had already seated in the Tre Maggiori or on commissions (such as the Dieci) in the period of Piero Soderini (1502-12) as well as in the time of the Medici (1512-27) and during the 3rd Republic (1527-30). This was also the case for the Girolami, Capponi and Carducci families.

Benedetto Varchi had few words of praise for the 7 men. According to the chronicler, they were nothing more than chatterers, not capable of making unanimous decisions.  It would have been better, as in ancient Rome, to choose one man, says Varchi, a real dictator who could have tackled the problems with an iron fist. He had undoubtedly Lorenzo di Zanobi di Simone Carnesecchi in mind (a condottiere and distant cousin of Zanobi di Francesco), whom he called a 2de Ferrucci (2). As was the case with Niccolò Machiavelli, Varchi’s desire for a strong government went hand in hand with the preservation of republican liberties. But those 2 things did not usually go together.

Some of the 7 dictators were in favour of starting negotiations but others wanted to continue an armed resistance. Their opposite attitude (“doves vs hawks”) had also its reflection on the way they were judged and treated in August 1530 after the surrender.

Since Lodovico Morelli had already been elected gonfaloniere di giustizia in April 1531, one can conclude that his father (or uncle?) Jacopo would not have been a too fanatical opponent of the Medici. On August 9, 1530, 3 days before the surrender, Jacopo, together with Baldo Altoviti, Pierfrancesco Portinari and Lorenzo Strozzi, was negotiating with Ferrante Gonzaga, the new commander of the imperial army after the death on August 3 of Philibert of Châlon at Gavinana (3).

Bernardo da Castiglione had already been involved in anti-Medici riots in 1526 and had become one of the leaders of the party of the arrabbiati (see art. Who were the piagnoni of Savonarola). Until the last moment, Bernardo, together with other radical men like Antonio Giugni, Lorenzo Giacomini and Scolaio Spini, was not willing to give up the fight. After the surrender he was executed.

Alfonso Strozzi (who was born in exile in Naples and whose half-brother Filippo the Younger was the husband of Clarice di Piero de' Medici) had been admitted to the Dieci della Guerra in 1527 immediately after the rebellion. Unlike his half-brothers Filippo and Lorenzo, he was a fierce enemy of the Medici but after the surrender in 1530 he was only sentenced to exile (because of previous merits or his family status?). He died in 1534 in Vico Pisano.

Antonfrancesco degli Albizzi had given shelter to Giuliano de' Medici in 1512 when the Medici were returning from their first exile, but in 1529 he had turned against the Medici Pope (see fig.1).
Albizzi, who had been a member of the Dieci della Guerra in 1529, was also sentenced to exile. But when he did not want to reconcile with the Medici he was declared a rebel by Alessandro in 1534 and beheaded 3 years later.

About Zanobi Carnesecchi, who had also been a member of the Dieci, Varchi reports that as early as 1527 he had proposed to negotiate with the Pope in order to reach an honourable peace treaty. But during the vote in the Great Council, 15 of the 16 gonfaloni (city districts) had chosen to go to war. Zanobi, whom the chronicler calls too cautious, had mainly warned of the harmful consequences of a war for the Florentine economy.  

In this regard Varchi mentions that Agostino di Francesco Dini, one of the 7 dictators (and gonfaloniere in 1523), was more concerned with his own affairs (the protection of the silk trade) than with the war (see fig.2).
However, in December 1529, Dini had been sent to Pistoia by the 10 of the War to inspect the military situation. The Council of 80 had then taken the decision to abandon the defence of Pistoia and to have the garrison and some artillery pieces transferred to Florence. The same thing happened in Prato and other cities.
Apparently Dini was not blamed for this because in 1532 he became one of the first members of the newly established Senate. He was still alive and a collaborator of Duke Cosimo when Varchi started his chronicle in 1543.

Filippo Baroncini, who had seated in the Dieci together with Dini in 1529, kept on fighting at the head of a small unit defenders until the last days of August and was probably killed in action.

Varchi wrote with great appreciation about Niccolo di Piero Capponi, the moderate republican who, with the support of all political fractions (including the piagnoni) had been elected gonfaloniere in 1526 and 1527 and who, with Tommaso Soderini, Matteo Strozzi and Raffaello Girolami, had paid a visit to the Emperor in Genoa in August 1529 to plead for a peace treaty. However, this had been in vain and Niccolò had died on the way back to Florence on October 18 in Castelnuovo di Garfagnana. In 1528 he had replaced Florence under the protection of Christ (following the example of Savonarola) but that could not have stopped the papal troops.

A balìa of 12 "wise men" led by Baccio Valori had been created after the surrender to form a new regime and deal with the Medici opponents. All republican governing bodies (such as the Great Council, the signoria, the 8 of Security, the 10 of the War and the 9 of the Militia) were abolished.
Together with a number of other radical republicans such as Giambattista Cei, Luigi Soderini and Jacopo Gherardi, the former dictator Bernardo da Castiglione was beheaded. The same punishment was also reserved for Francesco Carducci, who had been appointed gonfaloniere di giustizia  on April 28, 1529.
Raffaello Girolami, who had succeeded Carducci on January 1st 1530 and had initially served in the balìa of 12, was incarcerated by order of the Pope. He died in prison in 1532.
Zanobi Carnesecchi was left in peace and added to the balìa as an arroto (co-opted).  In 1532, his son Baccio even got a seat in the Senate together with his nephew Andrea di Paolo di Simone.
For some dictators, the return of the Medici still provided a happy ending, but the last days of the republic were definitely numbered when Alessandro de' Medici was installed as the 1st hereditary duke by Emperor Charles V in 1532.

Conclusion:
Perhaps Benedetto Varchi has been a bit too strict in his judgment of the 7 “dictators”. After all they were men with political experience who were concerned about the well-being of their city, but who were unable to achieve concrete results due to their opposing opinions. While some men were already negotiating others stood still on the front line. He has a point when he argues that in times of crisis it would be better to put power in the hands of one man but his 2 candidates, Francesco Ferrucci and Lorenzo Carnesecchi were (in any case brave) soldiers with little knowledge of politics and diplomacy. And that was of great importance in this case since the Pope and the Emperor were involved in the matter.

 

(1)     Varchi (1503-65) wrote his Storia Fiorentina (the Florentine History from 1527 to 1538) between 1543 and 1547. As a convinced republican he was exiled in 1530, first to Padova then to Bologna. Duke Cosimo I restored him in 1543 and commissioned him for his History of Florence, in which the heroic republican resistance was strongly emphasised. That was perhaps the reason why his work was not published until 1721.
(2)      During the years of the siege in 1529-30, Lorenzo Carnesecchi was Florentine military commissioner general in the Romagna, where he had to defend la Rocca di Castrocaro (Forli) and the borders of the Florentine territory with a few 100 men. He never returned to Florence.
(3)     The total strength of the imperial army is estimated at ca.30,000. The Florentine army, which consisted of regular troops, mercenaries and the city militia numbered about 13,000 soldiers, of which ca. 7,000 were stationed in the city itself.

  

Literatuur:

Baker, N.                      For Reasons of State: Political Executions, Republicanism, and the Medici
                                      in Florence, 1480–1560 (Renaissance Quarterly, vol.62, nov. 2018).
Devlieger, L.                Benedetto Varchi. On the Birth of Artefacts (Univ.Gent, 2005).
Monti, A.                      L’Assedio di Firenze (1529-30). (Univ.Pisa, 2013).    14706124.pdf
Talini, G.                      1529: Firenze sotto Assedio (juni 2016) 
InStoria - 1529: Firenze sotto assedio
Van Laerhoven, J.         Zie art. De doodstraf in Firenze.
                                      zie art.  De miraculeuze ring van San Zanobi.
                                      zie art.  Francesco Ferrucci, van boekhouder tot legerleider.
                                      zie art.  Het Vrijdag-tumult van 1527 en de 3de Florentijnse republiek.
                                      zie art.  Wie waren de piagnoni van Savonarola en wie waren hun politieke
                                               erfgenamen en tegenstanders?
Vannucci, M.                 The History of Florence.   Rome, 1986.
Varchi, B.                      Storia Fiorentina. Vol.1 & 2. Firenze, 1843-57.
                                        Storia fiorentina di Benedetto Varchi: Vol. 2 - Google Boeken