Firenze en de Primo Popolo (1250-1260)
Firenze en de Primo Popolo (1250-1260)
Op 20 oktober 1250 hadden volgens kroniekschrijver Giovanni Villani enkele buonomini (“goede mannen”) die de ruzies van de Welfische en de Ghibellijnse families grondig beu waren het besluit genomen om in Firenze een nieuw bewind te installeren.
Het ontstaan van deze zogenaamde Primo Popolo in oktober 1250 wordt meestal gezien als de eerste stap in het democratisch proces dat zich ontwikkeld heeft in het Firenze van de 13de eeuw. Daarbij wordt dan gezegd dat deze eerste “volksregering” een poging was van de burgerij om de macht van de gevestigde adellijke elite over te nemen. Maar het was niet enkel een strijd van de adel tegen de opkomende burgerij, maar ook een strijd van de nobili en de magnati tegen de gilden, van het establishment tegen de nieuwkomers en vooral van de Welfen tegen de Ghibellijnen.
De burgeroorlog tussen Welfen (aanhangers van de paus) en Ghibellijnen (aanhangers van de keizer) in het Italië van de 13de eeuw was een gevolg van de investituurstrijd, maar had een grote impact op de politieke en sociale tegenstellingen in de steden. Daar hadden zich Welfische en Ghibellijnse fracties gevormd die elkaar naar het leven stonden om het stadsbestuur in handen te krijgen met het gevolg dat er naargelang van de regerende partij zogenaamde Ghibellijnse en Welfische steden waren ontstaan die vóór of tegen de keizer waren. In de stad zelf waren meestal afkomst, beroepsbezigheden of status bepalend. Soms was het ook al voldoende dat wanneer de leden van één familie zich Ghibellijns noemden hun tegenstanders en rivalen automatisch Welfen werden en omgekeerd (zie art. de Moord op Buondelmonte).
De Nobili waren de leden van de adel, zowel de oude feodale landheren (die naar de stad gekomen waren tijdens de 12de eeuw en van huize uit hoofdzakelijk Ghibellijns waren omdat zij hun welstand aan de keizer te danken hadden) als de nieuwe aristocratie van rijke ondernemers, kooplui en bankiers (die hun welstand te danken hadden aan hun economische bedrijvigheid en die hoofdzakelijk tot het Welfische kamp behoorden). Deze Nobili werden ook Magnati (of Grandi) genoemd en zij hadden het politieke en economische leven van Firenze volledig onder controle. De Popolo wenste in die situatie verandering te brengen en probeerde dat te doen door de macht meer in handen van de gilden te leggen, die de stuwende kracht achter de ontwikkeling van de stad en een betere vertegenwoordiging van het volk konden zijn.
Was de Primo Popolo een typische Welfische aangelegenheid ?
Van de Primo Popolo wordt meestal gezegd dat het een pure Welfische zaak was en dat heeft alles te maken met het feit dat de machtsovername van oktober 1250 een reactie was tegen een Ghibellijns bewind dat zware belastingen had opgelegd om de militaire campagnes van de keizer te bekostigen, dat vele Welfen uit Firenze had gejaagd en dat bijzonder nefast was geweest voor de economische ontplooiing van de stad.
Dat Ghibellijns bestuur was tot stand gekomen toen Frederik van Antiochië (de zoon en de vicaris van keizer Frederik II in Toscane) in 1246 in Firenze was aangesteld tot podestà, de adellijke buitenstaander die sedert 1193 als scheidsrechter moest optreden bij interne conflicten en die in feite de hoogste gezagsdrager in de stad was. Frederik ‘s neutraliteit was echter ver te zoeken en hij zorgde hij er voor dat het bestuur van de stad stevig in handen kwam van de hem goed gezinde Ghibellijnse fractie (o.l.v. de familie Uberti). Bij zijn aanstelling had hij gijzelaars geëist van zowel Welfen als Ghibellijnen, maar terwijl de eersten opgesloten bleven mochten de laatsten snel naar Firenze terugkeren. In 1248 was er protest geuit tegen de zware belastingen en was het tot uitbarstingen van geweld gekomen. De huizen van de Uberti werden aangevallen door de Bagnesi, de Pulci en de Guidalotti, maar Frederik van Antiochië kon met zijn 1.600 Duitse ridders de Welfische opstand in de kiem smoren, zeker nadat hun enige leider Rustico Marignolli (de andere Welfische leiders zaten opgesloten) tijdens de gevechten gedood werd.
Vele Welfische families (zoals de Adimari en de Tosinghi) werden op 2 februari 1249 uit de stad verjaagd en hadden hun toevlucht gezocht in naburige (Welfisch gezinde) stadjes zoals Capraia en Montevarchi.
Wanneer dus de buonomini op 20 okt. 1250 het bestuur in handen namen was dat een reactie op de gebeurtenissen. Deze “goede mannen” waren leden van families met aanzien uit de verschillende stadsdelen die liefst niet behoorden tot de Welfische of Ghibellijnse fracties en die uit angst voor repressies van de Uberti wekenlang bijeen gekomen waren in de woontorens van de families Anchioni en Marignolli in de buurt van San Lorenzo om de stad een nieuw bestuur te geven. Zij waren de “Popolani” van het eerste uur en de oorzaken van hun optreden waren de groeiende macht van de keizerlijke partij en de remmende werking van het Ghibellijnse bewind op de economie en de welvaart van hun stad. Logischerwijze kon hun actie alleen maar gericht zijn tegen de Ghibellijnen aangezien de meeste Welfen in ballingschap leefden.
Aanleiding voor de coup was enerzijds de nederlaag in Figline Valdarno van een Florentijns leger onder commando van Frederik van Antiochië in september 1250 tegen een Welfisch leger van bannelingen uit Montevarchi en anderzijds de straatrellen in Firenze die volgden op het heengaan van de keizerlijke podestà, Ranieri da Montemurlo. Hij zou volgens sommige bronnen in zijn palazzo zijn omgekomen bij een instorting, maar kroniekschrijver Giovanni Villani vertelt dat de podestà door de Florentijnen verjaagd werd (wat ietwat heldhaftiger overkomt). Toen hun grote beschermheer keizer Frederik II overleed in december 1250 bleef er voor de Ghibellijnen niets anders over dan zich te verschansen in hun woontorens of in ballingschap te gaan.
Was de Primo Popolo een aparte, neutrale partij ?
Sommige auteurs voeren aan dat men de Primo Popolo eerder zou kunnen beschouwen als een soort van 3de partij die zich (zeker in het begin) neutraal had opgesteld ten opzichte van de rivaliserende Welfen en Ghibellijnen. Voor de Popolo waren alle Nobili en Magnati een doorn in het oog en wanneer tijdens de rellen van 1250 het gepeupel hun huizen begon aan te vallen werd er geen onderscheid gemaakt tussen de woningen van Welfen of Ghibellijnen. Men kan zich hierbij natuurlijk de vraag stellen of de plunderaars met een eventueel onderscheid überhaupt zouden rekening gehouden hebben.
De Popolo voerde geen strijd onder een Welfische vlag, want de meeste Welfen waren in 1249 verjaagd, maar was in opstand gekomen tegen de Nobili die de bevolking tiranniseerden en zware belastingen hadden opgelegd. In 1250 waren die Nobili nu eenmaal hoofdzakelijk Ghibellijnen.
Ridders werden uitgesloten van bestuursfuncties en blijkbaar had de Primo Popolo aanvankelijk ook de bedoeling om de leidinggevende rol van de Welfen en de Ghibellijnen in het beleid te beperken. In totaal behoorden er in de jaren van 1250 tot 1260 van de 176 gekende namen van leden uit de nieuwe raden slechts 39 tot één van beide groepen en hun aandeel was daarbij zelfs bijna gelijkwaardig. . De andere raadsleden zou men dus “partijloos” hebben kunnen noemen.
De Popolo liet in 1251 de in 1249 verbannen Welfen terugkeren naar Firenze tot groot ongenoegen van de belangrijke Ghibellijnse families die (o.l.v. Farinata degli Uberti) samen met hun partijgenoten uit Siena, Pisa en Pistoia een anti-Florentijnse Liga gingen vormen, met als gevolg dat de Florentijnse republiek moest slag leveren. Door de succesrijke aanval van een Florentijns leger tegen Pistoia in juli 1251 werd de neutraliteit van de Popolo in het gedrang gebracht. Vele Ghibellijnen, die van oordeel waren dat het Florentijnse stadsbestuur zich nu meer en meer aan de kant van de Welfen begon te scharen (wat niet onjuist was) verlieten de stad uit eigen beweging. Blijkbaar probeerde de Popolo toch nog steeds zijn onpartijdigheid te bewaren want in september 1252 mochten de Ghibellijnen, die de stad ontvlucht waren, terugkeren.
Toen de Welfische graaf Guido Guerra in 1255 met 500 ruiters (geronseld door de Florentijnse republiek) de stad Arezzo binnenviel en “zuiverde” van Ghibellijnen werd hij door de Popolo teruggefloten en op het matje geroepen. De Popolo moest dus niet enkel afrekenen met de Ghibellijnse, maar ook met de Welfische edellieden. Vele leden van de oude feodale Ghibellijnse adel (zoals de Altoviti, de Ormanni en de Buondelmonti) hadden zich bekeerd tot het Welfisme en er had zich ook een nieuwe, Welfische, aristocratie gevormd. Eén van haar leden was de wisselaar-bankier Chiarissimo de’ Medici die in 1253 tot ridder was geslagen wegens zijn “verdiensten in de strijd tegen de Ghibellijnen”. Zijn zoon Giambuono nam deel aan de slag te Montaperti.
Welke waren de verwezenlijkingen van de Primo Popolo?
De nieuwe regering verdeelde Firenze in 6 stadsdelen, die in totaal 20 gonfaloni (wijken) omvatten. In elke wijk (die min of meer overeenkwam met een oude parochie) werd een militie opgericht (een compagnia) die moest instaan voor de interne en externe veiligheid. Op die manier had de Popolo ook een militair instrument achter de hand. Aan het hoofd van elke gonfalone stonden de banierdrager (de gonfaloniere di compagnia) en 4 rectoren die voor 1 jaar verkozen werden.
In de contado (het omliggende platteland) werden 96 dergelijke compagnieën opgericht. Van elke man van 15 tot 70 jaar (ridders werden uitgesloten) werd verwacht dat hij zijn bijdrage zou leveren aan de militia die de militaire taken van de milites (de aan de kant geschoven ridders) ging overnemen. Aangezien er minder edelen deel uitmaakten van de strijdmacht, was het aantal infanteristen toegenomen en werden er in de cavalerie, behalve de cavalieri, nu ook rijke kooplui, die het uitrusten van een paard konden bekostigen, opgenomen.
Het commando van de Florentijnse militie kwam in handen van de capitano del popolo, die naast de residerende podestà geplaatst werd. De capitano was net zoals de podestà een (adellijke) buitenstaander, verkozen voor 1 jaar, die werd bijgestaan door 2 raden (een Raad van 36 en een Raad van 150) en die de belangen van het volk (d.w.z. de Popolo) moest verdedigen.
De Raad van 36 bestond uit de 12 Anziani (“oude wijze mannen”, 2 voor elk stadsdeel die om de 6 maanden gekozen werden uit de 20 stadscompagnieën) die instonden voor het dagelijks bestuur en een aanvullend college van 24. In de Raad van 150 zetelden de 100 gonfalonieri di compagnia en hun rectoren samen met de consuls van de gilden. Deze nieuwe raden moesten samen met de bestaande raden van de podestà (de Raad van de 300 Buonomini en de Speciale raad van 90) de wetsontwerpen goedkeuren die de Anziani voorgesteld hadden.
Sommige van die wetsvoorstellen hadden te maken met de urbanisatieplannen van het nieuwe bestuur. Teneinde de stad toegankelijker te maken voor snelle ingrepen van de milities werden bredere straten aangelegd, die in de plaats kwamen van de woontorens van adellijke families. Die konden immers afgebroken worden omdat de woontorens volgens een nieuwe wet nog maximaal een hoogte mochten hebben van 50 braccia (ca.30 meter) om niet boven de toren van het Palazzo del Popolo (het latere Palazzo del Bargello) uit te steken. Het was geen toeval dat vooral Ghibellijnse woontorens onder de sloophamer vielen.
Maar er werd niet alleen aan afbraak gedaan: Firenze kreeg nieuwe stadsmuren en in 1252 werd de Ponte Santa Trinità gebouwd en 3 jaar later het Palazzo del Popolo. De economie deed het bijzonder goed en in 1252 werd de gouden florijn geslagen, die als de eenheidsmunt (“de dollar”) van de 13de eeuw mag beschouwd worden.
Toen volgens Villani de Ghibellijnen in 1251 het stadswapen van Firenze met de witte lelie op het rode veld als hun embleem gekozen hadden besloot de Popolo in het stadswapen van Firenze de witte lelie op een rood veld te vervangen door een rode lelie op een wit veld. De Welfen kozen het rode kruis van San Giorgio op het witte veld als hun banier (zie fig 1 & 2).
Was de Primo Popolo een verwezenlijking van de middenklasse?
Dat de Primo Popolo een vertegenwoordiging van de burgerlijke middenklasse zou geweest zijn (en van de kleine gilden) valt sterk te betwijfelen ** want de leden van de raden (de Anziani en de consuls) kwamen meestal uit de grote gilden (van industriëlen, kooplui, bankiers, dokters en rechtsgeleerden ) en slechts heel sporadisch was er ook een schoenmaker of een kleermaker bij uit de kleine gilden (van de winkeliers en ambachtslui).
Wat men wel kan vaststellen is dat er in de verschillende stadsraden nieuwe familienamen opdoken, zodat men de stelling kan bijtreden dat de Popolo vooral de bedoeling had om de gevestigde elite te vervangen door een nieuwe. Men kan dus niet spreken van een echte sociale revolutie, maar eerder van een evolutie die het gevolg was van een splitsing binnen de heersende klasse
Uiteindelijk vertegenwoordigde de Primo Popolo enkel de leden van het popolo grasso, het “vette volk” of de bovenlaag van de burgerij die via de grote gilden het economisch en politiek leven domineerde en bleef het popolo minuto, het kleine volk of de rest (van de 40.000 inwoners) in de kou staan.
Hoe kwam er een einde aan de Primo Popolo?
Zeker nadat de Ghibellijnen tijdens het bewind van de Primo Popolo in 1258 nog een poging tot staatsgreep ondernomen hadden, was het onvermijdelijk dat de Popolo meer en meer ging aanleunen bij het Welfisme. Dankzij de paraatheid van de Florentijnse militie zag het huurlingenlegertje dat de Uberti geronseld hadden af van verdere actie.
De Ghibellijnen die betrokken waren bij de coup (zoals de Uberti, de Galigai, de Amidei, de Lamberti, de Fifanti, de Caponsacchi en de Soldanieri) werden nu definitief verbannen en de meesten van hen gingen op de vlucht naar Siena, waar een Ghibellijns bestuur aan de macht was.
Het bewind van de 1ste “volksregering” duurde slechts 10 jaar want aan de Primo Popolo werd een abrupt einde gesteld toen op 4 september 1260 een Florentijns-Welfisch leger verslagen werd in Montaperti door een Sienees-Ghibellijnse strijdmacht en de Ghibellijnen daar van gebruik maakten om in Firenze opnieuw de macht te grijpen. Reeds op 27 september namen zij onder leiding van Guido Novello (de nieuwe podestà) en Farinata degli Uberti (de triomfator van Montaperti) het bewind over van de (veelal naar Lucca) gevluchte Welfen (zoals de Arrigucci, de Agli, de Sizi, de Tornaquinci en de Marignolli) die hun bezittingen vernield of geconfisqueerd zagen (zie art. Montaperti 1260).
Het waren opnieuw de Ghibellijnse families uit de tijd van de consuls (zoals de Ardinghelli, de Abati, de Barucci, de Amidei, de Cipriani, de Lamberti en de Galli) die het bestuur voor de volgende 6 jaar (tot in 1266) in handen kregen.
JVL
Florence and the Primo Popolo (1250-1260)
On October 20, 1250, according to chronicler Giovanni Villani, some buonomini ("good men") who were thoroughly fed up with the quarrels of the Guelphs and the Ghibelline families had made the decision to install a new regime in Florence.
This so-called Primo Popolo is considered to be the first step in the democratic process that emerged in Florence in the 13th century. It is then said that this first "people's government" was an attempt by the bourgeoisie to take over the power of the established noble elite. But it was not only a struggle of the old feudal nobility against the rising bourgeoisie, but also a struggle of the Guelphs against the Ghibellines, of the landowners against the guilds and of the people in power against the newcomers.
The struggle between Guelphs (supporters of the Pope) and Ghibellines (supporters of the Emperor) in 13th century Italy was not only a consequence of the Investiture Contest, but also a determining factor in the political and social situation in the cities where Guelphian and Ghibelline factions fought each other to gain power. Depending on the ruling party so-called Ghibbeline of Guelphian cities had arisen, in favor of or against the emperor.
Within city walls, being Guelph or Ghibelline had usually something to do with origin, professional activities or status. When members of one family were called Ghibellines, their opponents and rivals automatically became Guelphs and vice versa (see art. the Murder of Buondelmonte).
The Nobili were the members of the nobility, both the old feudal landlords (who had come to the city during the 12th century and were mainly Ghibelline because they owed their wealth to the emperor) and the new aristocracy of wealthy entrepreneurs, merchants and bankers (who owed their prosperity to their economic activity and who mainly belonged to the Guelphian party). These Nobili were also called Magnati (or Grandi) and they had complete control over the political and economic life of Florence. The Popolo wanted to change that situation and tried to do so by supporting the guilds, which were the driving force behind the development of the city and could be a better representation of the people
Was the Primo Popolo a typical Guelphian affair ?
The Primo Popolo is usually said to have been a purely Guelphian government and that has everything to do with the fact that the seizure of power in October 1250 was a reaction against a Ghibelline regime, which had imposed heavy taxes to pay for the emperor's military campaigns, which had driven many Guelphs out of the city and which was particularly detrimental to the economy and thus to the entrepreneurs, who were mostly Guelphian minded.
That Ghibelline rule was installed when Frederick of Antioch (the emperor's son and vicar in Tuscany) was appointed podestà in Florence in 1246. The podestà was since 1193 the noble outsider with the highest authority in the city: his task was to master the internal conflicts between the different families as an impartial umpire.
Frederick of Antioch's neutrality, however, was hard to find and he ensured that the governance of the city was firmly in the hands of the Ghibelline faction (led by the Uberti family). Frederick had demanded hostages from both Guelphs and Ghibellines, but while the former remained locked up, the latter were soon allowed to return to Florence. In 1248 there had been protests against the heavy taxes and there had been outbreaks of violence. The houses of the Uberti were attacked by the Bagnesi, the Pulci and the Guidalotti, but Frederick of Antioch could suppress the Guelph revolt with his 1. 600 German knights. The last standing Guelph leader, Rustico Marignolli, (the other leaders were imprisoned) was killed during the fighting.
Many Guelphian families (such as the Adimari and the Tosinghi) were expelled from the city on February 2, 1249 and had sought refuge in neighboring (Guelphian) towns such as Capraia and Montevarchi.
So when the buonomini took power in October 1250, it was a reaction on the events. These "good men" were members of respected families from the various city districts who preferred not to be regarded as Guelph or Ghibelline and who, fearing repressions by the Uberti, had gathered for weeks in the residential towers of the Anchioni and Marignolli families near San Lorenzo to give the city a new government.
They were the "Popolani" of the first hour and the causes of their actions were the growing power of the imperial party and the inhibiting effect of the Ghibelline regime on the economy and prosperity of their city. Logically, their action could only be directed against the Ghibellines since most of the Guelphs lived in exile. The immediate reason for the coup was on the one hand the defeat in Figline Valdarno of a Florentine army under the command of Frederick of Antioch in September 1250 against a Guelphian army of exiles from Montevarchi and on the other hand the street riots in Florence that followed the retreat of the imperial podestà, Ranieri da Montemurlo. According to some sources, the man would have died in his palazzo by a collapsed vault, but chronicler Giovanni Villani says that the podestà was chased away by the Florentines (which seems somewhat more heroic). When their great defender Emperor Frederick II died in December 1250, the Ghibellines had no choice but to entrench themselves in their residential towers or go into exile.
Was the Primo Popolo a neutral, separate party?
However some authors consider the Primo Popolo as a kind of 3rd party that had (certainly in the beginning) been neutral towards the rival Guelphs and Ghibellines. For the Popolo, all Nobili and Magnati were a thorn in the side and when during the riots of 1250 the mob started attacking their houses, no distinction was made between the towers of Guelphs or Ghibellines. One might even ask whether the looters would have taken into account a possible distinction at all.
The Popolo did not fight under a Guelphian banner, for most of the Guelphs had been expelled in 1249, but had rebelled against the Nobili who tyrannized the population and had imposed heavy taxes. In 1250 these Nobili were just mainly Ghibellines.
Knights were excluded from politics and apparently the Primo Popolo initially also intended to limit the leading role of the Guelphs and the Ghibellines in the governùent. From 1250 to 1260 of the 176 known names of members of the new councils, only 39 belonged to one of the two groups and their share was almost equal . Therefore one could call all the other politicians party less.
In 1251, the Popolo allowed the Guelphs, exiled in 1249, to return to Florence, much to the displeasure of the important Ghibelline families who (led by Farinata degli Uberti) together with their party colleagues from Siena, Pisa and Pistoia formed an anti-Florentine League. The successful attack of a Florentine army against Pistoia in July 1251 compromised the neutrality of the Popolo.
Many Ghibellines, claiming that the Florentine city government was beginning to side more and more with the Guelphs (which was not untrue) now left the city of their own free will. Apparently the Popolo was still trying to maintain his impartiality because in September 1252 the Ghibellines, who had fled the city, were allowed to return.
When the Guelphian count Guido Guerra invaded with 500 horsemen (recruited by the Florentine republic) the city of Arezzo in 1255 and "cleared" it of Ghibellines, he was called to account. So the Popolo not only had to deal with the Ghibelline, but also with the Guelphian nobles. Many members of the old feudal Ghibelline nobility had converted to Guelphism and a new Guelphian aristocracy had arisen. One of its members was the money changer-banker Chiarissimo de' Medici who was knighted in 1253. His son Giambuono was present at the battle of Montaperti.
What were the achievements of the Primo Popolo?
The new government divided Florence into 20 gonfaloni (districts) that formed 6 city parts. In each district (more or less corresponding to an old parish) a militia was established (a compagnia) to take care of the internal and external security. In this way, the Popolo also had a military support. At the head of each gonfalone were the banner bearer (the gonfaloniere di compagnia) and 4 rectors who were elected for 1 year.
In the contado (the surrounding countryside) 96 such companies were founded. Every man aged 15 to 70 (knights were excluded) was expected to make his contribution to the militia that was to take over the military duties of the milites (the knights who were pushed aside). Since there were fewer nobles in the force, the number of infantrymen had increased and in the cavalry, in addition to the cavaliers, were now included rich merchants who could pay for the equipping of a horse. ***
The command of the Florentine militia came into the hands of the capitano del popolo, who was placed aside the resident podestà. The capitano, just like the podestà, was a (noble) outsider, elected for 1 year, who was assisted by 2 councils (a Council of 36 and a Council of 150) and who had to defend the interests of the people (meaning the Popolo).
The Council of 36 consisted of the 12 Anziani ("old wise men", 2 for each district elected every 6 months from the 20 city companies) who were responsible for the daily government and an additional college of 24. In the Council of 150 sat the 100 gonfalonieri di compagnia and their rectors together with the consuls of the guilds. These new councils, along with the existing councils of the podestà (the Council of the 300 Buonomini and the Special Council of 90), had to approve the draft laws proposed by the Anziani.
Some of those bills had to do with the urbanization plans of the new government. In order to make the city more accessible to rapid interventions by the militias, wider streets were built, which replaced the residential towers of noble families. These buildings could be demolished because, according to a new law, the residential towers could not surpass a maximum height of 50 braccia (about 30 meters) in order not to protrude above the tower of the Palazzo del Popolo (the later Palazzo del Bargello). It was no coincidence that mostly Ghibelline residential towers fell under the demolition hammer.
But it was not all destruction: Florence was given new city walls and in 1252 the Ponte Santa Trinità was built and 3 years later the Palazzo del Popolo. The economy did particularly well and in 1252 the golden florin was minted, which can be considered the single currency (“the dollar”) of the 13th century.
When, according to Villani, in 1251 the city coat of arms with the white lily on the red field had been chosen by the Ghibellines as their heraldic symbol, the Popolo decided to replace the white lily on a red field with a red lily on a white field. The Guelphs chose the Red Cross of San Giorgio on the white field as their banner (see fig. 1 & 2).
Was the Primo Popolo a reaction of the middle class?
That the Primo Popolo would have been a representation of the bourgeois middle class (and of the small guilds) is highly doubtful because the members of those councils usually came from the large guilds (of industrial merchants, bankers, doctors and legal scholars) and very rarely a shoemaker or a tailor from the small guilds (of the shopkeepers and craftsmen) made his appearance.
What can be observed is that new family names appeared in the lists of the various city councils, so that one can confirm the idea that it was mainly the intention to replace the established elite with a new one. Therefore one cannot speak of a real social revolution, but rather of an evolution that was the result of a split within the ruling class.
After all, the Primo Popolo represented only the members of the popolo grasso (the "fat people" or the upper layer of the bourgeoisie who dominated economic and political life through the large guilds) and the popolo minuto (the “small people” or the rest of the 40.000 citizens) were no part of it.
How did the Primo Popolo come to an end ?
Certainly after the Ghibellines had attempted a coup during the reign of primo Popolo in 1258, it was inevitable that the Popolo was leaning more and more towards Guelphism. Thanks to the resilience of the Florentine militia, the mercenary army that the Uberti had recruited refrained from further action.
The Ghibellines involved in the coup (such as the Uberti, the Galigai, the Amidei, the Lamberti, the Fifanti, the Caponsacchi and the Soldanieri) were now permanently exiled and most of them fled to Siena, where a Ghibelline government was in power.
The reign of the 1st "people's government" lasted only 10 years because the Primo Popolo came to an abrupt end when on September 4, 1260, a Florentine-Guelphian army was defeated in Montaperti by a Sienese-Ghibelline force and the Ghibellines in Florence used the opportunity to seize power again. Already on September 27, under the leadership of Guido Novello (the new podestà) and Farinata degli Uberti (the triumphator of Montaperti), they took over the reign of the Guelphs. Most of them (such as the Arrigucci, the Agli, the Sizi, the Tornaquinci and the Marignolli) fled to Lucca and saw their possessions destroyed or confiscated (see art. Montaperti 1260).
The old Ghibelline families from the time of the consuls (such as the Ardinghelli, the Abati, the Barucci, the Amidei, the Cipriani, the Lamberti and the Galli) conquered power again for the next 6 years (until 1266).
Literatuur:
Antonetti, P. Histoire de Florence. Parijs, 1983.
Bicchierai, M. Secolo XIII. Storia di Firenze
D’Addario, A. Uberti, in: Enciclopedia Dantesca (1970).
De Vos, K. Een geschiedenis van Florence (Firenze): 1130-1530 (koendevos.com)
Diacciati, S. Ottobre 1250: inizia il governo del Primo Popolo a Firenze, in "Portale Storia
di Firenze", Ottobre 2015.
Ottobre 1250: inizia il governo del Primo Popolo a Firenze « Storia di Firenze
Grassellini, E. Profili Medicei. Firenze, 1982.
Najemy, J. A history of Florence 1200-1575. Oxford, 2006. *
Pampaloni,G. Guelfi e Ghibellini, in : Enciclopedia Dantesca (1970).
Salvemini, G. Magnati e Popolani dal 1280 al 1295. Firenze 1899
Magnati e popolani in Firenze dal 1280 al 1295 (carnesecchi.eu)
Trollope, T. A History of the Commonwealth of Florence, vol.1.
Van Laerhoven, J. zie art. Het gildenwezen in Firenze.
zie art. De moord op Buondelmonte
Vannucci, M. History of Florence. Rome, 1988.
World History. Primo Popolo Primo Popolo (worldhistory.biz)