Firenze en de verbanningen van 1434

Firenze en de verbanningen van 1434

Van oudsher is het in verbanning sturen van iemand een straf geweest om tegenstanders die men niet meteen de doodstraf wilde geven uit de maatschappij te verwijderen. Meestal waren de bannelingen schuldig aan politieke misdrijven en was het de bedoeling om hen op die manier het zwijgen op te leggen en uit te schakelen. Bekende voorbeelden uit de oudheid waren  o.a. Themistocles, Aristoteles en Seneca en in het middeleeuwse Toscane was Dante Alighieri de beroemdste banneling. Wie zich echter niet hield aan de opgelegde verbanning riskeerde een ter dood veroordeling, zoals dat met Dante het geval was.

Ook in het 15de-eeuwse Firenze was de verbanning nog steeds een ideale manier om zich van zijn vijanden te ontdoen. Rinaldo degli Albizzi had Cosimo de’ Medici in 1433 (samen met 7 familieleden) laten wegsturen, maar toen die laatste een jaar later kon terugkeren werd eerstgenoemde op zijn beurt uitgewezen (zie art.  Cosimo de’ Medici’s verbanning en terugkeer).

Een verbanning was toen nog het “voorrecht” van een mannelijk lid van de gemeenschap en het was gebruikelijk om ook de oudste of meerdere zonen van de banneling en/of broers mee weg te sturen.  Vrouwen werden zelden verbannen en zij bleven gewoonlijk op locatie om voor het behoud van hun eigen bezit (de bezittingen van hun echtgenoot waren verbeurd verklaard) en de belangen van het gezin (met minderjarige kinderen) te zorgen. Net zoals Gemma Donati, de vrouw van Dante (zie art. Dante, Beatrice en mamma Gemma), was Contessina de’ Bardi (de vrouw van Cosimo) in Firenze gebleven. Haar rol als behoedster van de Medici-familie en als verdedigster van het bedrijf en familiefortuin is toen van zeer groot belang geweest.

De balìa (urgentieraad) van 28 september 1434 die de terugkeer van Cosimo had bewerkstelligd had meteen ook de verbanningen uitgesproken voor zijn vijanden. Van de 78 bannelingen behoorde het grootste deel tot de traditionele families, die zich in 1433 achter Rinaldo degli Albizzi geschaard hadden. Van de ca.170 vertegenwoordigers van traditionele families in de balia van 1433 werden er 33 weggestuurd.  Dat waren o.a. leden van de families Albizzi, Altoviti, Baldovinetti, Barbadoro, Bardi, Gianfigliazzi, Guasconi, Peruzzi, Raffacani en Velluti (zie Cavalcanti voor de volledige lijst).

De kleine gilden stonden bekend als popolani en supporters van Cosimo en slechts een handvol bannelingen dat gezeteld had in de balìa van1433 kwam uit hun middens. Giovanni Cavalcanti vermeldt in zijn Istorie,  Piero del Chiaro (een wapensmid, voor 10 jaar naar Padova gestuurd), Zanobi di Lorenzo (een sleutelmaker voor 3 jaar verbannen “buiten Firenze”), Paolo di Giovanni Castellani (een lederbewerker, eveneens voor 3 jaar uit Firenze weggestuurd), Antonio di Nicola di ser Pierozzo (een leersnijder voor 10 jaar verbannen naar Venetië) en Lorenzo di Giovanni del Bulleta (een veevoederverkoper die voor 10 jaar naar Udine mocht vertrekken). In dat geval zouden er dus 5 leden van de kleine gilden zijn uitgewezen wat nog altijd een kleine minderheid is  (zie art. Cosimo il Vecchio en de kleine gilden tijdens de crisis van 1433/34).

De zwaarste straffen die in 1434 werden uitgesproken waren verbanningen voor 10 jaar naar steden als Venetië, Palermo, Padua en Verona, wat heden ten dage geen al te zware beproeving zou zijn. Het was natuurlijk wel zo dat de bezittingen van de veroordeelde geconfisqueerd werden en dat zij in hun oord van verbanning, na een meldingsplicht van aankomst, een nieuw leven moesten beginnen.
Wie zich niet hield aan zijn verbanning werd tot rebel verklaard en bij uitlevering ter dood veroordeeld. Dat was het geval voor Zanobi Belfradelli, Cosimo Barbadoro en Bigazza (Antonio) Guadagni (de zoon van gonfaloniere Bernardo). Bigazza, die voor 10 jaar naar Barcelona uitgewezen was, werd na zijn arrestatie onthoofd in 1436. Toen hij 22 jaar later nogmaals ter dood veroordeeld werd wegens betrokkenheid bij de samenzwering van Girolamo Machiavelli, bleek dat dus een vergissing te zijn en moesten de Otto di Guardia (de 8 van de Veiligheid) hun excuses aanbieden aan de familie (zie art. Girolamo Machiavelli en Cosimo de’ Medici’s verkiezingsfraude).

Fig.1 Bernardo di Vieri Guadagni Gonfaloniere (G. Botti, 1645. Privé-collectie Firenze).

De verbanningen in de herfst van 1434 gebeurden in verschillende fasen. Op 20 oktober was Mariotto di Niccolò Baldovinetti aan de beurt. Hij was één van de prioren uit de signoria van september 1433 die de balìa tegen Cosimo in het leven geroepen had, maar daarna samen met gonfaloniere Bernardo di Vieri Guadagni door Cosimo was omgekocht om voor een lichtere straf te pleiten. Wanneer bekend geraakte dat Mariotto toch van plan geweest was om Cosimo tijdens zijn gevangenschap te laten vergiftigen in de toren van het Palazzo Vecchio (zie art. De gevangene van het alberghetto) werd hij voor 10 jaar uitgewezen naar Salerno.
Gonfaloniere Bernardo Guadagni, die voor Cosimo een verbanning voorgesteld had in plaats van de doodstraf en zich uit de balìa van 1433 (zogezegd wegens ziekte) had teruggetrokken, werd toch voor eeuwig van al zijn politieke rechten beroofd (zie fig.1). Hij stierf reeds korte tijd later, volgens sommige kwaadsprekers door vergiftiging
De Guadagni hadden het blijkbaar verkorven bij Cosimo want Bernardo’s zoon Antonio (bijgenaamd Bigazza) werd, zoals reeds vermeld, onthoofd en Francesco di Vieri Guadagni (de broer van de gonfaloniere) die in de balìa van 1434 gezeteld had, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf, gevolgd door een verbanning.

Niet enkel tegenstanders die gezeteld hadden in de balìa van 1433 werden verdreven. Ook hun familieleden, broers, zonen en neven (zoals Baldassare en Jacopo di Rinaldo Gianfigliazzi, Ormanno di Rinaldo degli Albizzi, Luigi di Ridolfo Peruzzi en Smeraldino di Smeraldo Strozzi) en belangrijke figuren van wie geweten was dat zij anti-Medici-gezind waren deelden in de klappen. Daarbij had Cosimo blijkbaar van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal concurrenten economisch en politiek uit te schakelen. Een uitwijzing kon worden teniet gedaan, maar ook verlengd. Dat gebeurde o.a. met Palla Strozzi wiens verbanning van 10 jaar tot tweemaal toe hernieuwd werd en die in Padua gestorven is in 1462. Rinaldo degi Albizzi stierf in 1442 in ballingschap in Ancona.

Wie niet verbannen werd kon zijn politieke rechten verliezen (door als magnaten of grandi geregistreerd te worden) zoals Bernardo & Niccolò Anselmi en Bindaccio Ricasoli en/of moest een hoge boete betalen.
Het ontbreken op de lijst der verbanningen kon er dus op wijzen dat de veroordeelden een lichtere straf hadden gekregen, niet meer als staatsgevaarlijk beschouwd werden, overleden waren of zich uit de politiek hadden terug getrokken of omdat zij (en/of hun familieleden) tot “inkeer” gekomen waren.
Giovanni di Paolo Rucellai (de man die de gevel van de Santa Maria Novella liet vernieuwen) was de schoonzoon van Palla Strozzi en dus kon van hem niet verwacht worden dat hij Cosimo goed gezind was. Toch werd hij niet verbannen maar verloor enkel tijdelijk zijn politieke rechten. Dat zal ook wel te maken gehad hebben met het feit dat zijn vader Paolo samen met vele andere leden van belangrijke families in september 1434 bij de signoria was gaan aandringen om een balìa te installeren die Cosimo kon laten terugkeren. Achteraf zouden Giovanni Rucellai en de Medici beste vrienden worden want in 1466 trouwde Giovanni’s zoon Bernardo met Cosimo’s kleindochter Nannina de’ Medici, de zus van Lorenzo il Magnifico. Die laatste was niet zo vergevensgezind als zijn grootvader want in 1478 werden er na de Pazzi-aanslag, behalve de klassieke verbanningen en gevangenisstraffen, ook nog 80 doodvonnissen uitgevoerd.

Zelf bleven de Medici daarna ook niet gespaard van verbanningen, want  in 1494 en 1527 werden zij telkens na een republikeinse revolte uit Firenze weggestuurd.

JVL

Florence and the exiles of 1434

Sending someone into exile has always been a means to remove opponents who were not condemned to the death penalty from society. Most of the time, the exiles were guilty of political crimes and could be silenced and eliminated in this way. Well-known cast outs from antiquity are a.o. Themistocles, Aristotle and Seneca and in medieval Tuscany Dante Alighieri was the most famous. Those however who did not comply with the imposed banishment risked a death sentence as it was the case with Dante.

In 15th-century Florence, banishment was still an ideal way to get rid of ones’ enemies. Rinaldo degli Albizzi had Cosimo de' Medici expelled in 1433 (together with 7 of his family members), but when the latter was able to return a year later, it was the former’s turn to be expelled (see art. Cosimo de' Medici's exile and return).

Being banished was then still the "privilege" of a male member of the community and it was customary to send away his oldest or more sons and/or his brothers with him. Women were rarely expelled, they usually stayed on site to preserve their own property (their husband's property had been forfeited) and defend the interests of their household (with minor children). Just like Gemma Donati, Dante's wife (see art. Dante, Beatrice and Mamma Gemma), Contessina de' Bardi (Cosimo's wife) had remained in Florence. Her role as guardian of the Medici family and as defender of the family business and fortune was of great importance at the time.
The balìa (the special council) of September 28, 1434, that had proclaimed Cosimo’s return, had also pronounced the banishments for his enemies. The greater part of the 78 exiles, belonged to the old traditional families, who had stood by Rinaldo degli Albizzi in 1433. Of the approximately 170 representatives of these families in the balia of 1433, 33 were expelled.  Included were members of the Albizzi, Altoviti, Baldovinetti, Barbadoro, Bardi, Gianfigliazzi, Guasconi, Peruzzi, Raffacani and Velluti families (see Cavalcanti for the complete list).

The members of the small guilds were known as popolani and supporters of Cosimo and only a handful of exiles who had seated in the balìa of 1433 came from their midst.
Giovanni Cavalcanti mentions in his Istorie, Piero del Chiaro (an armourer who was sent to Padova for 10 years), Zanobi di Lorenzo (a keymaker exiled for 3 years "outside Florence"), Paolo di Giovanni Castellani (a leather worker also expelled for 3 years outside Florence), Antonio di Nicola di ser Pierozzo (a leather cutter expelled for 10 years to Venice) and Lorenzo di Giovanni del Bulleta (a fodder merchant banished for 10 years in Udine). In all, 5 members of the small guilds were expelled, which is still a very small minority (see art. Cosimo il Vecchio and the small guilds during the crisis of 1433/34).

The heaviest penalties handed down in 1434 were exiles for 10 years to cities such as Venice, Palermo, Padua and Verona, now adays hardly a severe punishment….But the properties of the convicted persons were confiscated and they had to start a new life in their place of exile, from where they had to report their arrival.
Those  who did not comply with their banishment were declared a rebel and sentenced to death on extradition. That was the case for Zanobi Belfradelli, Cosimo Barbadoro and Bigazza (Antonio) Guadagni (the son of gonfaloniere Bernardo). Bigazza, who had been expelled to Barcelona for 10 years, was beheaded after his arrest in 1436. When he was sentenced to death again 22 years later for involvement in the conspiracy of Girolamo Machiavelli, it turned out to be a mistake and the Otto di Guardia (the 8 of the Security) had to apologize to the family (see art. Girolamo Machiavelli and Cosimo de' Medici’s electoral fraud).

The exiles in the autumn of 1434 took place in different phases. On October 20, it was Mariotto di Niccolò Baldovinetti's turn.  He was one of the priors from the signoria of September 1433 who had initiated the balìa against Cosimo, but then, together with gonfaloniere Bernardo Guadagni, had been bribed by Cosimo to plead for a lighter punishment. When it became known that Mariotto nevertheless had intended to have Cosimo poisoned during his imprisonment in the tower of the Palazzo Vecchio (see art. The prisoner of the alberghetto) he was exiled to Salerno for 10 years.
Gonfaloniere Bernardo di Vieri Guadagni, who had suggested an exile for Cosimo instead of the death penalty and had withdrawn from the balìa of 1433 (supposedly because of illness), was nevertheless deprived forever of all his political rights (see fig.1). He died shortly after, according to some slanderers by poisoning?
Apparently the Guadagni were not on good terms with Cosimo because Bernardo's son Antonio (nicknamed Bigazza) was beheaded, as already mentioned, and Francesco di Vieri Guadagni (brother of the gonfaloniere) who had been a member of the balìa in 1434, was sentenced to prison, followed by exile.

But not only opponents who had been members of the balìa of 1433 were driven out. Their  relatives, brothers, sons and nephews (such as Baldassare and Jacopo di Rinaldo Gianfigliazzi, Ormanno di Rinaldo degli Albizzi, Luigi di Ridolfo Peruzzi and Smeraldino di Smeraldo Strozzi) and other important figures who were known to be hostile to the Medici shared in the blows.  In doing so, Cosimo had seized the opportunity to eliminate a number of competitors economically and politically. An exile could be nullified, but also extended. This was the case with Palla Strozzi, whose exile of 10 years was renewed twice and who died in Padua in 1462. Rinaldo degi Albizzi died in exile in Ancona in 1442.

Those who were not exiled could lose their political rights (by  being registered as magnates or grandi), such as Bernardo & Niccolò Anselmi and Bindaccio Ricasoli and/or had to pay a large fine.
Absence from the list of banishments  could therefore indicate that the convicts had received a lighter sentence, were no longer considered a danger to the state, had died or had withdrawn from politics or that they (and/or their family members) had come to "repentance".
Giovanni di Paolo Rucellai (the man who had the façade of the Santa Maria Novella renewed) was the son-in-law of Palla Strozzi and so he could not be expected to be well disposed towards Cosimo. Yet he was not exiled but only lost  temporarily his political rights. This had everything to do with the fact that in September 1434 his father Paolo, together with many other members of important families,  had urged  the signoria to install a balìa that could allow Cosimo to return. Afterwards, Giovanni Rucellai and the Medici would become best friends because in 1466 Giovanni's son Bernardo married Cosimo's granddaughter Nannina de' Medici, the sister of Lorenzo il Magnifico. The latter was not as forgiving as his grandfather because in 1478, after the Pazzi attack, in addition to the usual banishments and imprisonments, 80 death sentences were carried out.

The Medici themselves were not spared from exiles thereafter, because in 1494 and 1527 they were expelled from Florence, each time as a result of a republican revolt.

Literatuur:

Burr Litchfield, R.        Lijsten van de Tre Maggiori (1282-1532)  
Tratte Search Interface      (brown.edu)
Brown, A.                    Insiders and Outsiders. The changing boundaries in exile.
                                     (California Univ.Press, 2002). 
Capponi, G.                 Storia delle Repubblica di Firenze.  Firenze, 1888.
                                    Storia della repubblica di Firenze - Gino Capponi - Google Boeken
Cavalcanti, G.             Istorie fiorentine scritte, vol.1.   
Istorie fiorentine scritte da Giovanni Cavalcanti - Google Boeken
Connell, W.                 Society and Individual in Renaissance Florence.   Londen, 2002.
D’Addario, A.              Albizzi, Rinaldo. In: Dizionario biografico,vol. 2 (1960).
Leclerc, E.                   Protagonistes puis spectateurs du pouvoir : les Benvenuti de’ Nobili, figures   
                                     d’une cité en mutation (1380-1440).
ENS Éditions (openedition.org)
Van Laerhoven, J.        zie art. Cosimo de’ Medici’s verbanning en terugkeer.
zie art. Cosimo il Vecchio en de kleine gilden tijdens de crisis van 1433/34.
zie art. Dante, Beatrice en mamma Gemma.
zie art. De gevangene van het alberghetto.
                                    zie art. Girolamo Machiavelli en de verkiezingsfraude van Cosimo de’ Medici.