Fra Angelico's Deposizione en de verbanning van Palla Strozzi
Fra Angelico’s Deposizione en de verbanning van Palla Strozzi.
Toen Cosimo de’ Medici in oktober1434 was teruggekeerd uit ballingschap aarzelde hij niet om meer dan 70 politieke tegenstanders op hun beurt de stad uit te jagen. Eén van hen was de 62-jarige bankier, Palla Strozzi, die voor 10 jaar naar Padova werd verbannen. In de catasto (het belastingregister) van 1427 werd hij nog beschouwd als de rijkste man van Firenze en het feit dat hij de grootste concurrent was van de Medici-bank, zal die verbanning zeer zeker beïnvloed hebben (zie art. Cosimo de’ Medici’s verbanning en spectaculaire terugkeer 1433 en 1434).
In 1422 had Palla Strozzi aan zijn favoriete schilder Lorenzo Monaco de opdracht gegeven om een Kruisafneming (nu in het Museum van San Marco) te schilderen voor een altaar in de familiekapel (nu de sacristie) van de kerk van Santa Trinità, waar zich ook het graf van zijn vader Nofri Strozzi bevond. Op het andere altaar stond de Adorazione dei Magi (de Aanbidding van de Wijzen) die Gentile da Fabriano gemaakt had in 1423 (en nu in de Uffizi bewaard wordt). De kapel zelf was tussen 1419 en 1423 gebouwd door Lorenzo Ghiberti en verder afgewerkt door Michelozzo di Bartolommeo.
Na de dood van Monaco in 1425 werd de Deposizione dan verder voltooid door Fra Angelico, maar er bestaan heel wat theorieën over het exacte jaartal waarin het schilderij uiteindelijk tot stand kwam en over de manier waarop (zie fig.1).
Volgens de meest gangbare versie heeft Lorenzo Monaco enkel de spitsvormige frontons (met een Noli me tangere, de Verrijzenis en Maria aan het graf), de Heiligen op de pilasters aan de zijkant en de predella (met de Heilige Onofrio, een Geboorte en de Heilige. Nicolaas) gemaakt en werd het centrale deel van het paneel geschilderd door Fra Angelico tussen 1432 en 1434
John Spike voert aan dat Lorenzo Monaco het schilderij bij zijn dood bijna voltooid had en dat de herwerking van het tafereel door Fra Angelico gebeurd is tussen 1429 en 1432. Een document zou bevestigen dat het altaarstuk zich reeds in 1432 (in de huidige vorm?) in de sacristie van de Santa Trinità bevond. Ook kunsthistoricus en Fra Angelico-kenner Giorgio Bonsanti, schuift 1432 als jaartal naar voor.
Web Art Gallery dateert het werk tussen 1437 en 1440.
Darrel Davisson zegt dat Angelico’s stijl verraadt dat hij het tafereel na 1440 herschilderd heeft nadat het beschadigd werd (omdat Strozzi in ongenade gevallen was?). Men kan zich hierbij de vraag stellen wie die opdracht dan zou gegeven hebben aangezien Strozzi en een aantal van zijn familieleden toen reeds verbannen waren.
Fra Angelico heeft het altaarstuk, dat door Monaco opgevat was als een triptiek, wat nog duidelijk te zien is aan het frame, omgevormd tot één grote scène, waarin Christus, die behoedzaam van het kruis gehaald wordt, centraal staat en aan de linkerkant geflankeerd wordt door een groep wenende vrouwen en aan de rechterkant door een groep geleerde mannen (dotti), die discussiëren over de symbolen van de passie van Christus.
Hoogst merkwaardig is de theorie (verkondigd door een plaatselijke stadsgids) dat de Deposizione met zekerheid gemaakt werd na de verbanning van Strozzi in 1434 op basis van de tekst die onderaan op het kader van het altaarstuk geschilderd is. In hoofdletters staan er 3 fragmenten uit bijbelteksten. Onder de groep wenende vrouwen leest men (uit Zacharias 12/10): PLANGENT EUM QUASI UNIGENITUM INNOCENS (“ze beweenden hem als een enige zoon, want hij was onschuldig”).
Onder de scène met de dode Christus luidt de tekst (uit het Liber Psalmorum, 87/5) ESTIMATUS SUM CUM DESCENDENTIBUS IN LACUM (“ik wordt beschouwd als één van diegenen die de dood ingaan”).
Wanneer men nu het laatste woord uit het 1ste tekstfragment samenvoegt met het 1ste woord uit het 2de tekstfragment leest men INNOCENS ESTIMATUS, wat kan vertaald worden “als onschuldig beschouwd”. Met betrekking tot Palla Strozzi zou dat dus kunnen betekenen dat hij ten onrechte verbannen werd en dat het schilderij dus zeker na de feiten (november 1434) moet gemaakt zijn. Dat er af en toe een boodschap verborgen werd in een kunstwerk was hoegenaamd geen uitzondering, maar dat Fra Angelico (die lid was van de kloostergemeenschap van San Marco, nota bene een Medici-bolwerk) zich over Palla’s verbanning zou uitgelaten hebben is vrijwel ondenkbaar. Bovendien, en dat is het belangrijkste argument, dateert de tekst op het kader hoogst waarschijnlijk uit de tijd van Lorenzo Monaco (dus van vóór 1425) en kan er derhalve helemaal geen sprake zijn van een verborgen boodschap in verband met Strozzi’s latere verbanning.
Wat het werk zelf betreft vermeldt Carl Brandon Strehlke dat hier voor het eerst een Deposizione als onderwerp voor een altaarstuk gebruikt werd. Terwijl Lorenzo Monaco nog halsstarrig vasthield aan de gotiek was Fra Angelico de overgangsfiguur van de internationale gotiek naar de vroege renaissance. Volgens de gotische traditie werd het paneel in 3 verdeeld door de spitsbogen (waar Lorenzo Monaco mee begonnen was), maar Angelico heeft het tafereel in één groot beeldvlak geplaatst. Het landschap is Toscaans en de stad op de achtergrond (Jeruzalem) is wellicht Firenze.
De compositie van de scène is erg innovatief en wordt gekenmerkt door het spel van diagonale, verticale en horizontale lijnen. De kunstenaar sluit ook reeds aan bij de renaissance door het zoeken naar diepte en perspectief; het geheel geeft een ruimtelijke indruk en de realistische figuren stralen toch een grote devotie en rust uit. Het coloriet draagt bij tot het dynamisme van de scène en de (nog steeds verplichte) aureolen vormen geen al te storend element meer. De heiligen op de zijkanten van het kader zijn het werk van Monaco en nog volgens de oude gotische traditie afgebeeld.
Giorgio Vasari herkent in de man met de zwarte muts Michelozzo di Bartolommeo, de huisarchitect van Cosimo il Vecchio, die echter ook aan de kapel van de Strozzi in de Santa Trinità gewerkt had (zie fig.2).
Volgens John Pope-Hennessy is de man bovenaan het kruis met de rode muts en de afgeplatte aureool Jozef van Arimatea, de leerling die Jezus balsemde en in het graf legde.
Nicodemus is de man met het aureool, de lange haren, en de roze mantel. Hij was een farizeeër die Jezus goed gezind was en die net zoals Palla Strozzi een zeer rijk man was. Hij bracht mirre en aloë mee voor de begrafenis. Op zijn mantel staan in het goud de letters NICHODM (Nicodemus) en PL (Palla Strozzi). De man in het blauw is de apostel Johannes.
Palla Strozzi zelf is waarschijnlijk de man met de rode muts (en de nauwelijks zichtbare stralenkrans) die de nagels en de doornenkroon in zijn handen heeft en die volgens sommigen zou vereenzelvigd kunnen worden met Beato Giovanni da Vespignano, een Florentijnse weldoener uit de 14de eeuw (zie fig.3) . Dat Palla dan als beato zou afgebeeld zijn is wel erg aanmatigend, maar niet onmogelijk.
Carl Strehlke beweert dat de knielende jongeman in het rood (ook met een stralenkrans) op de voorgrond Palla’s oudste zoon Lorenzo zou zijn, die gestorven is in 1452. Volgens anderen is het Beato Alessio Strozzi, een dominicaan en lid van de familie uit de 14de eeuw, maar het zou ook Palla’s zoon Bartolommeo kunnen zijn die reeds in 1424 op jonge leeftijd overleden was.
Dat Palla’s vrouw Marietta (Maria) met de Moeder Gods zou kunnen geïdentificeerd worden is echter al even onwaarschijnlijk als de vereenzelviging van Maria Magdalena (links op de voorgrond) met hun dochter Lena, die in 1449 overleden is.
Wat de identificatie van de verschillende personages betreft is er dus helemaal geen eensgezindheid en in verband met de datering van het werk zou een grondig RX-onderzoek wellicht uitsluitsel kunnen brengen, maar voorlopig is de discussie nog niet ten einde.
JVL
Fra Angelico's Deposizione and the exile of Palla Strozzi.
When Cosimo de' Medici returned from exile in October 1434, he did not hesitate to drive more than 70 political opponents at their turn out of the city. One of them was the 62-year-old banker, Palla Strozzi, who was exiled to Padova for 10 years. In the catasto (the tax register) of 1427 he was still considered the richest man in Florence and the fact that he was the biggest competitor of the Medici bank will certainly have influenced his conviction (see art. Cosimo de' Medici exile and spectacular return).
In 1422 Palla Strozzi had commissioned his favorite painter Lorenzo Monaco to paint a Descent from the Cross (now in the Museum of San Marco) for an altar in the family chapel (now the sacristy) of the church of Santa Trinità, where the tomb of his father Nofri Strozzi was located. On the other altar stood the Adorazione dei Magi (the Adoration of the Wise men) that Gentile da Fabriano had made in 1423 (and is now kept in the Uffizi). The chapel itself was built between 1419 and 1423 by Lorenzo Ghiberti and further finished by Michelozzo di Bartolommeo.
After Monaco's death in 1425, the Deposizione was then further completed by Fra Angelico, but there are many theories about the exact year in which the painting was finally created and how it was made (see fig.1).
According to the usual theory, Lorenzo Monaco has painted the pinnacles (with a Noli me tangere, the Resurrection and Mary at the tomb), the Saints on the pilasters on the side and the predella (with Saint Onofrio, a Nativity and the Saint. Nicholas). The central part of the panel was painted by Fra Angelico between 1432 and 1434.
John Spike argues that Lorenzo Monaco had almost completed the painting at his death and that the reworking of the scene by Fra Angelico took place between 1429 and 1432. A document would confirm that the altarpiece was already in the sacristy of the Santa Trinità in 1432 (in its current form?). Art historian and Fra Angelico connoisseur Giorgio Bonsanti also indicates the year 1432 as its creation.
Web Art Gallery dates the work between 1437 and 1440.
Darrel Davisson says that Angelico’s style betrays the fact that he repainted the scene after 1440 as it was damaged (because Strozzi had fallen into disgrace?). One can then ask the question who would have given that order since Strozzi and some of his family members were exiled at that time.
Fra Angelico has transformed the altarpiece, which was conceived by Monaco as a triptych (visible by the shape of the frame) into one large scene, in which Christ in the center is carefully removed from the cross and flanked on the left by a group of weeping women and on the right by a group of learned men, (dotti) discussing the symbols of the Passion of Christ.
Most curious is the theory (told by a local city guide) that the Deposizione was painted with certainty after Strozzi's exile in 1434 on the basis of the text painted at the bottom of the frame of the altarpiece. In capital letters there are 3 fragments from Bible texts. Below the group of weeping women one reads (from Zacharias 12/10): PLANGENT EUM QUASI UNIGENITUM INNOCENS ("they mourned him like an only son, for he was innocent").
Below the scene with the dead Christ is the text (from the Liber Psalmorum, 87/5) ESTIMATUS SUM DESCENDENTIBUS IN LACUM (“I am considered one of those who go into death”).
When one combines the last word from the 1st text fragment with the 1st word from the 2nd text fragment, one reads INNOCENS ESTIMATUS, which can be translated as "considered innocent". This could then mean that Strozzi was wrongly banned and that the painting must therefore certainly have been made after his conviction (November 1434). That a message was occasionally hidden in a work of art was no exception, but that Fra Angelico (who was a member of the monastic community of San Marco, a Medici stronghold) would have spoken out about Palla's exile is almost unthinkable. Moreover, and this is the main argument, the text on the frame most likely dates from the time of Lorenzo Monaco (before 1425) and so there can be no hidden message in connection with Strozzi's later exile.
As far as the painting itself is concerned, Carl Brandon Strehlke mentions that in this case for the first time a Deposizione was used as the subject for an altarpiece. While Lorenzo Monaco still stubbornly held on to the Gothic, Fra Angelico was a transitional figure from the international Gothic to the early Renaissance. According to Gothic tradition, the panel was divided into 3 by the pointed arches (which Lorenzo Monaco had started with), but Angelico has placed the event in one great scene. The landscape is Tuscan and the city in the background (Jerusalem) is probably Florence.
The composition of the scene is very innovative and is characterized by the play of diagonal, vertical and horizontal lines. The artist also ties in with the Renaissance by searching for depth and perspective; the setting is space-giving and the realistic figures still radiate a great devotion and tranquility. The color contributes to the dynamism of the scene and the (still mandatory) aureoles are no longer a disturbing element. The saints on the sides of the frame are the work of Monaco and still depicted according to the old gothic tradition.
Giorgio Vasari recognizes in the man with the black cap Michelozzo di Bartolommeo, the house architect of Cosimo il Vecchio, who had also worked on the chapel of the Strozzi in the Santa Trinità (see fig.2).
According to John Pope-Hennessy, the man at the top of the cross with the red cap and the flattened aureole is Joseph of Arimathea, the disciple who embalmed Jesus and laid him in the tomb.
Nicodemus is the man with the aureole, the long hair, and the pink cloak. He was a Pharisee who was well disposed towards Jesus and who, like Palla Strozzi, was a very wealthy man. He brought myrrh and aloe for the funeral. On his cloak are in gold the letters NICHODM (Nicodemus) and PL (Palla Strozzi). The man in blue is the apostle John.
Palla Strozzi himself is probably the man with the red hat (and the barely visible halo) who has the nails and the crown of thorns in his hands and who, according to some, should be identified with Beato Giovanni da Vespignano, a Florentine benefactor from the 14th century (see fig.3).That Palla would then be depicted as beato is very presumptuous but not impossible.
Carl Strehlke claims that the kneeling young man in red (also with a halo) in front of Palla could be his oldest son Lorenzo who died in 1452. According to others, the man is Beato Alessio Strozzi, a Dominican friar and member of the family from the 14th century, but it could also be Palla’s son Bartolommeo who died at the young age in 1424. That Palla's wife Marietta (Mary) could be identified with the Mother of God is however as unlikely as the identification of Mary Magdalene (left foreground) with their daughter Lena who died in 1449.
As far as the identification of the different characters is concerned, there is absolutely no consensus and in connection with the dating of the work, a thorough RX investigation might be conclusive, but for the time being the discussion is not yet over.
Literatuur:
Cartier, E. Vie de Fra Angelico de Fiesole. Parijs, 1857.
Cornini, G. Beato Angelico (Art Dossier 155). Firenze, 2020.
Davisson, D. The Iconography of the S. Trinità Sacristy. In: Art Bulletin, vol.57, n°3, 1975.
Pope-Hennessy, J. Fra Angelico. Londen, 1974.
Spike, J. Fra Angelico. New York, 1997.
Strehlke, C. Fra Angelico and the rise of Florentine Renaissance. Londen, 2019.
Van Laerhoven, J. De opkomst van de Medici in de Florentijnse republiek (1150-1469).
Herk-de-Stad, 2012.
Florentijnse wandelingen, Deel V (Palla Strozzi). Herk-de-Stad, 2014.
zie art. Cosimo de’ Medici’s verbanning en spectaculaire terugkeer (1433-34).
Vasari, G. The Lives of the Artists (Michelozzo), vol.2. Londen, 1912.
Walter, I. Die Strozzi: eine Familie in Florenz der Renaissance. München, 2011.