Francesco Ferrucci, van boekhouder tot legerleider
Francesco Ferrucci, van boekhouder tot legerleider.
Op 14 augustus 1489 werd in Firenze, in de wijk van San Frediano, Francesco Ferrucci(o) geboren als zoon van de koopman Niccolò Ferucci. Zijn vader wilde van hem een boekhouder maken (hij werkte enkele jaren in de Girolami bank), maar al snel bleek dat Francesco meer interesse had in een militaire carrière. In 1528 was hij actief (als betaalmeester gezien zijn opleiding als boekhouder) in de Bande Nere (de “Zwarte Benden”) van de legendarische Giovanni de’ Medici dalle Bande Nere, die in november 1526 gestorven was, en die nu onder het commando van Orazio Baglioni uit Perugia vochten. Ferucci kon zich aan de zijde van Odet de Foix, “le vicomte de Lautrec” onderscheiden op het slagveld, maar werd na de nederlaag van de Fransen tegen de keizerlijke troepen in Aversa op 31 augustus 1528 gevangen genomen. Na zijn vrijlating werd hij in juni 1529 door het republikeinse Florentijnse stadsbestuur aangesteld als militair commissaris in het vooruitzicht van de nakende belegering van de stad door het leger van de keizer. Terwijl Ferrucci zich bezig hield met het ronselen van troepen werd Malatesta Baglioni, de broer van Orazio uit Perugia, aangezocht om het oppercommando van de Florentijnse strijdmacht op zich te nemen.
Ten gevolge van de plundering van Rome was er immers een republikeinse opstand uitgebroken in Firenze, waarbij de Medici voor de 2de maal in ballingschap gestuurd werden, en had paus Clemens VII (Giulio de’ Medici) van keizer Karel V de toelating gekregen om zijn geboortestad “manu militari” tot de orde te roepen. Een groot deel van het keizerlijke leger (in totaal zo’n 40.000 man) dat in mei 1527 Rome nog bezet en geplunderd had (en Clemens VII had gevangen genomen) rukte in september onder leiding van Philibert de Chalon, de prins van Oranje, op naar Firenze. Het Florentijnse leger, dat bestond uit ca.13.000 man (hoofdzakelijk leden van de militie onder de aanvoering van Stefano Colonna en soldaten van de Zwarte Benden onder leiding van Pasquino di Sia), werd onder het oppercommando geplaatst van Malatesta Baglioni. Voor deze man had Michelangelo Buonarroti, die instond voor de fortificaties van de stad, de Florentijnen gewaarschuwd: hij had meer vertrouwen in Ferrucci, met wie hij samen de militaire situatie kon bespreken (zie fig.1). Michelangelo was al in januari 1529 lid geworden van de Nove della Milizia (de in 1506 , op initiatief van Niccolò Machiavelli, opgerichte Raad van de Militie).
Op 29 oktober 1529 begon de beschieting en de belegering van de stad, die op de koop toe door een pestepidemie getroffen werd. Firenze kon niet rekenen op de hulp van Venetië en Frankrijk en enkel het optreden van Francesco Ferrucci, die met zijn raids de aanvoerroutes naar de stad open hield, kon de Florentijnen nog enige hoop geven. In april 1530 was hij er in geslaagd om Volterra, dat van de situatie gebruik gemaakt had om zich onafhankelijk te verklaren, terug onder Florentijns bewind te brengen. Toen echter Empoli door de keizerlijke troepen bezet werd, was de terugweg naar Firenze voor Ferrucci afgesloten. Volterra werd nu belegerd door de troepen van de Calabrese condottiere Fabrizio Maramaldo, die in dienst vocht van Oranje, maar die er niet in slaagde om de stad te heroveren. Ferrucci’s soldaten hadden Maramaldo vanop de stadswallen uitgescholden voor maramao (wat zoveel betekent als “miauwer of jammeraar”) en die belediging was bij Fabrizio in een verkeerd keelgat geschoten. Ook het feit dat hij de dood van één van zijn boodschappers, die door Ferrucci was terechtgesteld, niet had kunnen wreken, had zijn haatgevoelens voor de Florentijnse kapitein nog vergroot.
Na zijn herstel van een kwetsuur, opgelopen tijdens de verdediging van Volterra, trok Ferrucci naar Pisa. Zijn (moedig maar te gewaagd) plan om naar Rome op te rukken en daar met een 2de “Sacco di Roma” de paus onder druk te zetten, werd door de Raad van 10 (van de Oorlog) afgewezen. Ferrucci legde er zich nu op toe om met zijn ca. 3.500 man de keizerlijke konvooien in een soort van guerrilla-oorlog aan te vallen om de bevoorrading naar de belegeraars van Firenze af te snijden. Maramoldo beperkte zijn acties tot het op afstand volgen van Ferrucci’s bewegingen.
Toen Francesco met zijn manschappen Gavinana (in de buurt van Pistoia) bereikte om van daaruit naar Firenze op te rukken in een poging om de omsingeling te doorbreken, werd hij er op 3 augustus 1530 opgewacht door een deel van de keizerlijke troepen (ca. 8.000 man) onder leiding van de Prins van Oranje. Ondanks het feit dat de soldaten van Oranje zwaar panikeerden nadat hun aanvoerder bezweek aan zijn verwondingen (Oranje werd geraakt door kogels uit een haakbus), moest Ferrucci’s legertje de duimen leggen. De plotse tussenkomst van Maramaldo’s 2.000 landsknechten had de krijgskansen doen keren. Toen Ferrucci zwaar gewond gevangen genomen werd, kon Maramaldo het niet laten om zich te wreken en hem eigenhandig (tegen alle regels van de militaire eer) de doodsteek te geven. Francesco moet toen met zijn laatste woorden aan Maramaldo gezegd hebben dat hij een lafaard was die een man vermoordde die reeds dood was: “tu uccide un uomo morto”.
Malatesta Baglioni was Ferrucci niet ter hulp gekomen want hij had al op 25 mei 1530 tijdens onderhandelingen met de afgevaardigden van de paus en de Prins van Oranje beloofd om niet tussenbeide te komen bij een eventuele confrontatie met Ferrucci. Het Florentijnse stadsbestuur was Baglioni toen echter toch het vertrouwen blijven geven, maar het had commissaris Lorenzo di Tommaso Soderini, die het nooit met Ferrucci had kunnen vinden en die een spion van Oranje bleek te zijn, op 4 juli 1530 laten opgehangen aan de vensters van het Bargello.
De toestand werd onhoudbaar voor de Florentijnen en na 11 maanden weerstand moest de stad zich op 10 augustus 1530 (7 dagen na de dood van Ferrucci) tenslotte overgeven aan Ferrante Gonzaga, die het commando van het keizerlijk leger had overgenomen. De paus had uitdrukkelijk geëist dat er geen bloedbad werd aangericht: zijn gezant Bartolommeo Valori voerde de onderhandelingen met de Florentijnen. Zijne Heiligheid was bereid zijn stadsgenoten te vergeven en samen met de keizer zou hij een passende regeringsvorm voor Firenze bedenken. In 1532 gaf de paus het bestuur in Firenze in handen van zijn zoon Alessandro de’ Medici die vervolgens door de keizer benoemd werd tot hertog.
De verrader Baglioni, die op 8 augustus de Porta Romana geopend had voor de aanvallers en die vergeefs gerekend had op de hertogstitel, die hem min of meer beloofd was door de paus, keerde terug naar Perugia waar hij stierf in december 1531.
Fabrizio Maramaldo, die de geschiedenis is ingegaan als een wrede lafaard (het woord maramaldo betekent in het Italiaans “wreedaardig” en “slecht”) is zijn verdere leven in dienst gebleven van Karel V die hem blijkbaar zeer goed gezind was. De keizer had hem al in 1526 amnestie verleend voor de moord op zijn vrouw en na de inname van Firenze vocht Maramaldo in het keizerlijke leger tegen de Turken (Budapest & Tunis) en tegen de Fransen in Piemonte. Toen hij zijn militaire carrière beëindigde werd hij door de keizer tot kamerheer benoemd. Op het einde van zijn leven trad hij in bij de theatijnen en schonk hen al zijn bezittingen. Hij overleed in 1552 in Napels.
Firenze telde in augustus 1530 na de overgave 8.000 doden en moest aan het keizerlijke leger 80.000 dukaten betalen. De Medici waren terug aan de macht in Firenze, maar de echte meester van de stad (en van Italië) was Karel V: vanaf nu werd zijn keizerlijke heerschappij ook kracht bijgezet met de aanwezigheid van Spaanse garnizoenen.
Er is in Firenze op de Oltrarno een wijk genoemd naar Gavinana en Ferrucci heeft een standbeeld gekregen aan de Arnozijde van de Loggiato van de Uffizi, naast de andere Florentijnse held, Giovanni dalle Bande Nere (zie fig.2). In Pistoia heeft hij zelfs een ruiterstandbeeld gekregen en hij wordt bezongen in het Italiaanse volkslied, Fratelli d’Italia.
JVL
Francesco Ferrucci, from accountant to army leader.
Francesco Ferrucci(o) was born as the son of the merchant Niccolò Ferrucci in the district of San Frediano in Florence on August 14, 1489. His father wanted him to be an accountant (he worked a few years in the Girolami Bank), but it soon became apparent that Francesco was more interested in a military career. In 1528 he was active (as a paymaster confirm with his education as an accountant) in the Bande Nere (the "Black Bands") of the legendary Giovanni de' Medici dalle Bande Nere. Since Giovanni’s death in November 1526 his men were fighting under the command of Orazio Baglioni from Perugia.
Ferrucci fought on the French side under Odet de Foix, "le vicomte de Lautrec" during the siege of Naples, but was imprisoned after the defeat against the imperial forces in Aversa on August 31, 1528. After his release, he was appointed in June 1529 as a Florentine army commissioner by the Republican City Council in anticipation of the imminent siege of the city by the Emperor's army. Ferrucci was busy recruiting troops and Malatesta Baglioni, brother of Orazio from Perugia was ready to take on the leadership of the Florentine forces.
As a result of the looting of Rome in May 1527 and the subsequently revolt in Florence, the Medici were sent into exile for the 2nd time. After his reconciliation with the emperor Pope Clement VII (Giulio de' Medici) was allowed to use a large part of the imperial army (about 40,000 men) to regain power in his hometown. The troops advanced to Florence in September 1529 headed by Philibert de Chalon, the Prince of Orange. The Florentine army consisting of 13,000 men (mainly members of the militia headed by Stefano Colonna and some soldiers from the “Black Bands” led by Pasquino di Sia), was placed under the supreme command of Malatesta Baglioni. About this man, Michelangelo Buonarroti, who was responsible for the fortifications of the city, had warned the Florentines: he had more faith in Ferrucci, with whom he could discuss the military situation (see fig.1 the engraving after an image of Guglielmo de Sanctis). Already in January 1529 Michelangelo had joined the Nove della Milizia (The Board of the Milizia founded in 1506 on the initiative of Niccolò Machiavelli).
On October 29, 1529 began the bombing and siege of Florence, already hit by an outbreak of the plague. Florence could not count on any help from Venice or France and only the raids of Francesco Ferrucci, trying to keep the supply routes to the city open, could offer the Florentines some relief. In April 1530 he brought the city of Volterra, that had declared its independence, back under Florentine rule. However, when Empoli was occupied by the imperial forces, the way back to Florence for Ferrucci was closed. Volterra was now besieged by the troops of the Calabrese condottiere Fabrizio Maramaldo, who fought in the service of Orange, but who failed to retake the city stubbornly defended by Ferrucci.
From the city ramparts Ferrucci's soldiers had scolded Maramaldo for maramao (which means "meow” or moan"), an insult that Fabrizio could not forget and the fact that he could not avenge the death of one of his messengers, who had been executed by Ferrucci, had increased his hatred compared to the Florentine captain.
After recovering from an injury sustained during Volterra's defense, Ferrucci moved to Pisa. His (brave but too bold) plan to advance to Rome and put pressure on the Pope with a 2nd "Sacco di Roma", was rejected by the Council of the 10 of the War. Ferrucci now agreed to attack the imperial convoys in a kind of guerrilla war with his 3,400 men and cut off the supplies to the besiegers of Florence. Maramoldo limited his actions to track Ferrucci's movements remotely. When Francesco reached with his army Gavinana (near Pistoia) in his advance to Firenze in an attempt to break the encirclement, he was stopped by a part of the imperial troops (about 8,000 men) led by the Prince of Orange on August 3, 1530.
Despite the fact that Chalons men were heavily panicking when their Prince was shot by a harquebus and succumbed to his wounds, Ferrucci's little army was defeated. The sudden arrival of Maramaldo's 2.000 pike men had greatly changed the outcome of the battle. Although Ferrucci was severely wounded, Maramaldo wanted his revenge and stabbed him single handed to death (against all the rules of chivalry). With his last breath the dying Francesco must have said to Maramaldo that he was a coward who killed a man who was already dead: “tu uccidi un uomo morto.”
Malatesta Baglioni refused to come to Ferrucci's rescue because he had already promised on May 25, 1530, during negotiations with the deputies of the Pope and the Prince of Orange, not to intervene in a possible confrontation with Ferrucci. Nevertheless the Florentine City Council had kept its confidence in Baglioni but had Commissioner Lorenzo di Tommaso Soderini, who had never been Ferrucci’s friend and who turned out to be a spy of Orange, hung on 4 July 1530 from the windows of the Bargello.
The situation became untenable for the Florentines and after 11 months of resistance, the city finally had to surrender on August 10, 1530 (7 days after Ferrucci's death) to the new commander of the imperial troops, Ferrante Gonzaga. The Pope had explicitly demanded that no carnage be carried out: his envoy Bartolommeo Valori was negotiating with the Florentines. His Holiness was willing to forgive his fellow city members, and together with the Emperor he would devise an appropriate form of government for Florence. In 1532, the Pope’s son Alessandro de' Medici became the ruler of Florence and received his ducal title from Emperor Charles V.
The traitor Baglioni, who opened the Porta Romana to the enemy on August 8, hoping that he would become the next duke of Florence (as promised by the Pope), returned to Perugia where he died in December 1531.
Fabrizio Maramaldo, who has entered history as a ruthless coward (the word maramaldo means "cruel" and "villain") remained in the service of Charles V who seemed to like him a lot. The emperor had granted him amnesty as early as 1526 for the murder of his wife and after the taking of Florence Maramaldo fought in the imperial army against the Turks (Budapest & Tunis) and against the French in Piedmont. When he ended his military career, Charles V appointed him as imperial chamberlain. At the end of his life he joined the Theatine friars, leaving them all his belongings. He died in Naples in 1552.
Firenze regretted 8,000 dead in August 1530 after the surrender and had to pay 80,000 ducats to the imperial army. The Medici were back in power in Florence, but the real master of the city (and of Italy) was Charles V: from now on, his imperial rule was also reinforced with the presence of Spanish garrisons in many cities.
In Florence (on the Oltrarno), there is a neighborhood named after Gavinana and Ferrucci has been given a statue in the Loggiato of the Uffizi next to the other Florentine hero, Giovanni dalle Bande Nere (see fig.2). In Pistoia, he even received an equestrian statue and his name is mentioned in the Italian anthem Fratelli d’Italia.
Literatuur:
Arfaioli, M. Maramaldo, Fabrizio, in: Dizionario biografico, vol.69 (2007).
Bargellini, P. La splendida storia di Firenze. Firenze, 1964
Batini, G. Capitani di Toscana, Firenze, 2005.
Boccardi, G. L’Ultima Battaglia. Pistoia, 2013.
Cotta, I. Ferrucci, Francesco, in: Dizionario biografico, vol 47 (1997).
Monti, A. L’ Assedio di Firenze (1529-1530). Pisa, 2013.
https://core.ac.uk/download/pdf/14706124.pdf
Van Laerhoven, J. zie art. Giovanni de’ Medici en zijn Zwarte Benden.