Francesco Maria I della Rovere en de Oorlog van Urbino (1516-17)

Francesco Maria I della Rovere en de Oorlog van Urbino (1516-17)

Toen kardinaal Giovanni de’ Medici in 1513 paus Leo X geworden was ging hij, zoals de meeste van zijn pontificale voorgangers, op zoek naar een vorstelijke staat voor de leden van zijn familie. Nadat verscheidene pogingen om een hertogdom te creëren voor zijn jongere broer Giuliano, die in 1516 schielijk was overleden, mislukt waren, had hij het plan opgevat om zijn neef Lorenzo il Giovane, de zoon van Piero lo Sfortunato,  het hertogdom Urbino (in de Marche) in handen te spelen. Maar daarvoor moest de titelvoerende hertog, Francesco Maria della Rovere, opzij geschoven worden.

Francesco Maria I della Rovere was de in 1490 in Senigallia geboren zoon van Giovanni della Rovere, de broer van paus Julius II, en Giovanna, de dochter van Federico da Montefeltro, de hertog van Urbino. In 1508 had hij zijn schoonbroer Guidobaldo da Montefeltro in Urbino met pauselijke goedkeuring opgevolgd en Julius II had hem zelfs geholpen om Senigallia (dat verloren gegaan was aan Cesare Borgia) te heroveren. In hetzelfde jaar was hij als ervaren condottiere ook aangesteld als kapitein-generaal van het pauselijk leger en de daarop volgende jaren vocht hij voor Zijne heiligheid in de Italiaanse oorlogen, maar toen zijn beschermheer in 1513 kwam te overlijden werden hem zijn kapiteinschap en de pas verworven heerschappij over Pesaro ontnomen door de nieuwe Medici-pontifex.
Leo X wilde hem echter ook Urbino ontfutselen en er moest dus naar  “legale” middelen en steun gezocht worden. Toen de pontifex in 1515 de pauselijke gebieden Parma, Piacenza en Modena had moeten afstaan, had hij van Frans I, de koning van Frankrijk, in ruil de belofte gekregen dat die hem niets in de weg zou leggen wanneer hij  Urbino voor zijn neef zou gaan opeisen. Aangezien Francesco della Rovere het hertogdom gekregen had in opvolging van Guidobaldo da Montefeltro met de pauselijke goedkeuring van Julius II kon Leo X hem dat dus even goed ook terug afnemen.

De Medici-paus herinnerde zich plotseling dat Francesco hem bij de terugkeer van de Medici in Firenze (1512) en bij de inval van de Fransen (Marignano 1515) onvoldoende gesteund had en hij liet hem ook opnieuw beschuldigen van de moord op kardinaal Francesco Alidosi in 1511, waarvoor hij nochtans van Julius II en van diezelfde Giovanni de’ Medici, toen die nog kardinaal was, de absolutie gekregen had.
Zijne Heiligheid was blijkbaar vergeten dat hijzelf, zijn broer Giuliano en ook zijn neefje Lorenzo na hun verjaging uit Firenze met open armen ontvangen waren geweest in Urbino door hertog Guidobaldo da Montefeltro en zijn vrouw Elizabetta Gonzaga. Giuliano had zelfs nog tot in 1512 van de gastvrijheid van Francesco Maria della Rovere (Guidobaldo’s opvolger) kunnen genieten.

Leo X liet della Rovere in Rome dagvaarden om er terecht te staan, maar toen de hertog zijn kat stuurde werd hij eind februari 1516 geëxcommuniceerd en afgezet. Aan het hoofd van een leger, dat hem door zijn oom ter beschikking gesteld was en dat bestond uit 700 lansen (1), 700 lichte ruiters, 8.000 infanteristen en 20 lichte artilleriestukken, kon Lorenzo de’ Medici, samen met Giovanni dalle Bande Nere, de 18-jarige condottiere uit de tak der Popolani-Medici, vrij snel bezit nemen van zijn vorstendom. Della Rovere had een strijdmacht verzameld van 200 lansen, 400 ruiters en 8.000 infanteristen en had Urbino, San Leo en Pesaro laten versterken, maar toen zijn kapiteins, die omgekocht waren met Medici-geld, hem in de steek lieten moest hij samen met zijn gezin zijn heil gaan zoeken in Mantua bij zijn schoonfamilie. Francesco was getrouwd met Eleonora, de dochter van Francesco II Gonzaga de markies van Mantua.
Urbino, Senigallia, Pesaro, Maiolo en San Leo gaven zich over aan het pauselijk leger en op 8 oktober 1516 werd Lorenzo de’ Medici il Giovane door Leo X bekleed met de investituur van het hertogdom Urbino.

Toen de Oorlog van de Liga van Kamerijk tussen de Heilige Liga bestaande uit de Kerkelijke Staat, Spanje, het Heilig Roomse Rijk, Milaan (gesteund door de Zwitsers) en de Franco-Venetiaanse alliantie (gesteund door Ferrara) eind 1516 werd stopgezet, maakte della Rovere van de situatie gebruik om in januari 1517 een poging te ondernemen om zijn hertogdom te heroveren. Dankzij het geld van zijn schoonmoeder Isabella d’ Este, die naar het schijnt haar juwelen verkocht had, kon hij een legertje van ontslagen en nog niet betaalde soldaten ronselen en laten oprukken naar Urbino. Met 5.000 infanteriesoldaten en de 1.000 ruiters die onder aanvoering stonden van zijn oude wapenbroeder Federico Gonzaga da Bozzolo, kon hij op 23 januari 1517 de pauselijke bevelhebber Francesco del Monte verslaan en zijn triomfantelijke intrede in de stad doen.

Lorenzo de’ Medici moest dus opnieuw ten strijde trekken om Urbino weer in zijn bezit te krijgen. Dat verliep echter veel moeilijker dan in 1516 en Lorenzo boekte weinig vooruitgang op het slagveld. De kapitein-generaal van de paus bleek niet alleen over weinig militair inzicht te beschikken, maar het ontbrak hem bovendien ook nog aan dapperheid en ridderlijkheid. In maart 1517 had Francesco della Rovere 2 mannen naar Lorenzo gestuurd met het voorstel om, teneinde onnodig bloedvergieten te vermijden, de kwestie op te lossen met een duel tussen de beide protagonisten. Lorenzo weigerde, della Rovere was immers een ervaren krijgsman, en liet de 2 gezanten zelfs arresteren en folteren.

De oorlog ging dus verder en tijdens het beleg van Castel Mondolfo (in de buurt van Senigallia) begin april 1517 werd Lorenzo aan het hoofd geraakt door een schot van een haakbus en gekwetst afgevoerd naar Ancona.
In augustus 1517 was Francesco in het offensief richting Toscane gegaan, maar daar was hem in San Sepolcro en Anghiari een halt toegeroepen door troepen van Giovanni dalle Bande Nere, Vitello Vitelli Guido Rangoni en Renzo da Ceri.. Een maand later kwamen een Florentijnse strijdmacht het fort van San Leo belegeren onder commando van Antonio Ricasoli (zie art. over Jacopo Gianfigliazzi).

In 1518 liet Leo X Lorenzo vervangen aan het hoofd van het pauselijk leger door kardinaal Bernardo Dovizzi da Bibbiena die, net zoals Lorenzo, weinig militaire ervaring had en die in Monte Imperiale zwaar onderuit ging tegen de troepen van della Rovere. Daarop moest Bibbiena zich terugtrekken in Pesaro. Maar toen Francesco della Rovere in geldnood geraakte en zijn manschappen niet meer kon betalen zag hij zich genoodzaakt in september onderhandelingen met de paus aan te knopen. Dankzij de tussenkomst van Bibbiena werd er vrede gesloten en werd Lorenzo de’ Medici uiteindelijk erkend als hertog van Urbino en heer van Pesaro. Della Rovere kreeg een vrijgeleide naar Mantua, waar hij opnieuw zijn toevlucht moest zoeken.

De oorlog van Urbino had volgens geschiedschrijver Francesco Guicciardini 800.000 dukaten gekost .  Daarvan was het grootste deel betaald door de Florentijnse Republiek en ter compensatie hadden de Florentijnen van de paus het fort van San Leo en de gebieden van Montefeltro en Sestino gekregen . Na het overlijden van Lorenzo il Giovane in 1519 had Leo X diens pas geboren dochter, Caterina de’ Medici (de latere koningin van Frankrijk), als hertogin van Urbino doen erkennen en het gebied voorlopig terug bij de pauselijke staat gevoegd.

Pas in 1521, toen paus Leo X in december het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, kon Francesco Maria della Rovere zijn vorstendom manu militari heroveren. Met de hulp van de hertog van Ferrara, Alfonso d’Este, wist hij met een leger van 200 lansen, 300 lichte ruiters, 5.000 infanteristen en 7 artilleriestukken in 4 dagen tijd Urbino, Pesaro en Fabriano in te nemen. In maart 1522 werd hij door de volgende paus, Hadrianus VI,  opnieuw erkend als de rechtmatige hertog van Urbino, met uitzondering van de gebieden van San Leo en Maiolo (die aan Firenze waren toegewezen). De Florentijnen wilden hem zelfs als condottiere in dienst nemen, boden hem een condotta (contract) aan voor 200 lansen en beloofden hem het enorme bedrag van 100.000 scudi. Maar toen hij ontdekte dat zij hem eigenlijk naar Firenze wilden lokken om hem uit de weg te ruimen zag hij hiervan af en bleef hij in Urbino.

In februari 1524 vocht Francesco della Rovere aan de zijde van zijn oude vijand Giovanni dalle Bande Nere tegen de Fransen in Garlasco (in de buurt van Pavia). Toen hij zich 2 jaar later aansloot bij de Liga van Cognac werd hij door de 2de Medici-paus Clemens VII (Giulio de’ Medici) in ere hersteld en benoemd tot aanvoerder van het pauselijke leger dat in 1527 de bewegingen van de keizerlijke troepen, die op weg waren naar Rome, moest schaduwen. Tijdens het Vrijdag-tumult van 26 april 1527 kon della Rovere door zijn optreden in Firenze een opstand tegen de Medici in de kiem smoren en mocht hij als beloning de Rocca di San Leo en Montefeltro in ontvangst nemen (zie art. over het  Vrijdag-tumult en de 3de Florentijnse republiek).

Fig.1 Francesco della Rovere (Tiziano, Uffizi)

Gedurende zijn laatste levensjaren vocht hij in dienst van Venetië. Uit die tijd dateert het portret dat Tiziaan van hem geschilderd heeft en dat bewaard wordt in de Uffizi (zie fig 1.)
Francesco stierf op 20 oktober 1538 en werd opgevolgd door zijn zoon Guidobaldo II (1538-74) en daarna door zijn kleinzoon Francesco Maria II della Rovere (1574-1631). Bij diens overlijden werd het hertogdom opnieuw bij de pauselijke staat gevoegd want zijn mogelijke opvolger, Federigo Ubaldo, die in 1618 getrouwd was met Claudia de’ Medici, was nog vóór zijn vader gestorven. Vittoria della Rovere, de enige dochter van Federigo Ubaldo en Claudia de’ Medici, bracht door haar huwelijk met groothertog Ferdinando II van Toscane in 1637 Urbino terug in Medici-bezit. 

(1)     Een lans (lancia) was een kleine militaire eenheid bestaande uit een zwaar bewapende ruiter (uomo d’arme) met een lans en een zwaard en enkele helpers waarvan sommigen ook te paard en/of gewapend met een boog waren

JVL

Stamboom van Francesco Maria I della Rovere

Raffaello della Rovere         Federico da Montefeltro       Federico Gonzaga
         (1423-77)                             (1422-82)                            (1441-84)  
   ______|________              ________|______                 ______|________
   |                           |              |                          |                |                           |
Giulio         Giovanni x Giovanna     Guidobaldo x Elizabetta    Francesco II x Isabella d’Este
(Julius II)    (1457-1501)                    (1472-1508)                        (1466-1519)
                               |                                        ↓                                           |
                         Francesco Maria I della Rovere (1490-1538)  x  Eleonora Gonzaga
                                                                                                  |
                                                Guidobaldo II della Rovere (1514-74) x² Vittoria Farnese 
|    
 Francesco Maria II (1549-1631) x Lucrezia d’Este
|
Claudia de’ Medici x Federigo Ubaldo

 

Francesco Maria I della Rovere and the War of Urbino (1516-17)

When Cardinal Giovanni de' Medici became Pope Leo X in 1513, like most of his pontifical predecessors, he went in search of a princely state for the members of his family. After several attempts to create a duchy for his younger brother Giuliano, who had died suddenly in 1516, had failed, he decided to hand over the duchy of Urbino (in the Marche) to his nephew Lorenzo il Giovane, the son of Piero lo Sfortunato. But in order to do so, the titular duke Francesco Maria della Rovere, had to be pushed aside.

Francesco Maria I della Rovere was born in Senigallia in 1490 and the son of Giovanni della Rovere, brother of Pope Julius II, and Giovanna, daughter of Federico da Montefeltro the duke of Urbino. In 1508 he had succeeded his brother-in-law Guidobaldo da Montefeltro in Urbino with papal approval, and Pope Julius II had even helped him to reconquer Senigallia (which had been lost to Cesare Borgia).
In the same year  he was appointed captain-general of the papal army and in the following years he fought for His Holiness in the Italian wars, but when his protector died in 1513 the new pope Leo X deprived him of his captaincy and the newly acquired dominion of Pesaro.
When the Medici pontifex also wanted to steal Urbino from della Rovere, he went looking for "legal" means and support. Leo X had been forced to cede the papal territories of Parma, Piacenza and Modena in 1515 but in return Francis I, King of France, made him the promise that he would not stand in his way if he claimed Urbino for his nephew. Since Francesco della Rovere had received the duchy in succession to Guidobaldo da Montefeltro from Pope Julius II, Pope Leo X might as well take it back from him.

The Medici pope suddenly remembered that Francesco had not given him sufficient support on the return of the Medici to Florence (1512) and on the invasion of the French (Marignano 1515). He did not hesitate to accuse della Rovere again of the murder of Cardinal Francesco Alidosi in 1511, for which he had however received absolution from Julius II (and from the same Giovanni de' Medici when he was still a cardinal).
His Holiness had apparently forgotten that after their expulsion from Florence he himself, his brother Giuliano and also his nephew Lorenzo had been welcomed with open arms in Urbino by Duke Guidobaldo da Montefeltro and his wife Elizabetta Gonzaga. Giuliano had even been able to enjoy the hospitality of Duke Francesco Maria della Rovere (Guidobaldo’s successor) until 1512.

Leo X had della Rovere summoned to Rome to stand trial, but when the duke did not show up, he was excommunicated and deposed in February 1516. At the head of an army placed at his disposal by his uncle, consisting of 700 lances (1), 700 light cavalry, 8,000 infantry and 20 light artillery pieces, Lorenzo de' Medici, in the company of Giovanni dalle Bande Nere, the 18-year-old condottiere from the Popolani-Medici branch, was able to take possession of his principality in  a short time.
Della Rovere had assembled a force of 200 lances, 400 cavalry, and 8,000 infantry, and had Urbino, San Leo, and Pesaro fortified, but when his captains who had been bribed with Medici money, abandoned him, he and his family had to seek refuge in Mantua with his in-laws. Francesco was married to Eleonora, the daughter of Francesco II Gonzaga, the Marquis of Mantua.
Urbino, Senigallia, Pesaro, Maiolo and San Leo surrendered to the papal army, and on October 8, 1516, Lorenzo de' Medici il Giovane was invested by Leo X with the Duchy of Urbino. 

When the War of the League of Cambrai between the Holy League consisting of the Papal State, Spain, the Holy Roman Empire, Milan (supported by the Swiss) and the Franco-Venetian alliance (supported by Ferrara) came to its end in 1516, della Rovere took advantage of the situation and tried to reconquer his duchy in January 1517. Thanks to the money of his mother-in-law Isabella d' Este, who apparently had sold her jewels, he was able to recruit a small army of discharged and unpaid soldiers that marched with him to Urbino. With 5,000 infantry soldiers and the 1,000 cavalry commanded by his brother in arms Federico Gonzaga da Bozzolo, he was able to defeat the papal commander Francesco del Monte on January 23, 1517 and  make his triumphant entry into the city.

Lorenzo de' Medici had to go to war again to regain possession of Urbino. But that was much more difficult than in 1516 and Lorenzo made little progress on the battle field. The Pope's Captain-General not only appeared to have little military intelligence, but he also lacked bravery and chivalry. In March 1517, Francesco della Rovere had sent 2 men to Lorenzo with the proposal, in order to avoid unnecessary bloodshed, to settle the matter with a duel between the two protagonists. Lorenzo refused, as della Rovere was an experienced warrior, and had the 2 envoys arrested and tortured.   

The war continued and during the siege of Castel Mondolfo (near Senigallia) in early April 1517, Lorenzo was wounded in the head by a shot from an arquebus and taken to Ancona.
In August 1517, Francesco della Rovere was marching towards Tuscany, but there he had been stopped at San Sepolcro and Anghiari by the troops of Giovanni dalle Bande Nere, Vitello Vitelli, Guido Rangoni, and Renzo da Ceri. A month later, a Florentine army came to besiege the fortress of San Leo under the command of Antonio Ricasoli (see art. on Jacopo Gianfigliazzi).

In 1518 Lorenzo was replaced at the head of the papal army by Cardinal Bernardo Dovizzi da Bibbiena who, like Lorenzo, had little military experience and who was badly defeated by della Rovere's troops in Monte Imperiale. Bibbiena had to retreat to Pesaro.
But when Francesco della Rovere ran out of money and could no longer pay his men, he was forced to enter into negotiations with Pope Leo in September. Thanks to Bibbiena's intervention, peace was made and Lorenzo de' Medici was finally recognized as Duke of Urbino and Lord of Pesaro and della Rovere was given a safe conduct to Mantua, where he had to seek refuge again.

According to historian Francesco Guicciardini, the Urbino War had cost 800,000 ducats.  Most of this had been paid for by the Florentine Republic, and as compensation the Florentines had received from the Pope the fortress of San Leo and the territories of Montefeltro and Sestino. When Lorenzo il Giovane died in 1519, his newborn daughter, Caterina de' Medici (later Queen of France), was recognized as Duchess of Urbino by Leo X and its territory was provisionally reincorporated into the Papal State.

It was not until December 1521, when Pope Leo X had passed away, that Francesco Maria della Rovere was able to regain his duchy manu militari. With the help of the Duke of Ferrara, Alfonso d' Este, he managed to capture Urbino, Pesaro and Fabriano in 4 days with an army of 200 lances, 300 light cavalry, 5,000 infantry and 7 artillery pieces. In March 1522, he was recognized by the next pope, Hadrian VI, as the rightful Duke of Urbino, with the exception of the territories of San Leo and Maiolo (which were assigned to Florence). The Florentines even wanted to enlist him as condottiere and offered him a condotta (contract) for 200 lances and promised him the enormous sum of 100,000 scudi. But when he discovered that they were actually trying to lure him to Florence to assassinate him, he refused and stayed in Urbino.

In February 1524, Francesco della Rovere fought alongside his old enemy Giovanni dalle Bande Nere against the French at Garlasco (near Pavia). When he joined the League of Cognac 2 years later, he was reinstated by the 2nd  Medici pope Clement VII (Giulio de' Medici) and appointed commander of the papal army that in 1527 was to shadow the movements of the imperial troops on their way to Rome. On April 26 della Rovere was able to prevent a revolt (the Friday tumult) against the Medici in Florence and received the Rocca di San Leo and Montefeltro as a reward (see art. on the Friday tumult and the 3rd Florentine Republic).

During the last years of his life, he fought in the service of Venice. His portrait, painted by Tizian, that is kept in the Uffizi, dates from that time (see fig 1.)
Francesco died on October 20, 1538 and was succeeded by his son Guidobaldo II (1538-74) and afterwards by his grandson Francesco Maria II della Rovere (1574-1631). When the latter died the duchy was reincorporated into the Papal States, because his possible successor, Federigo Ubaldo, who had married Claudia de' Medici in 1618, did not survive his father. Vittoria della Rovere, the only daughter of Federigo Ubaldo and Claudia de' Medici, brought Urbino back into Medici possession by her marriage to Grand Duke Ferdinando II of Tuscany in 1637.

(1)     A lance (lancia) was a small military unit consisting of a heavily armed horseman (uomo d'arme) with a lance and a sword and some helpers, some of whom were also on horseback and/or armed with a bow

 

Literatuur:

Benzoni, G.                 Lorenzo de’ Medici. Duca d’ Urbino. In: Dizionario biografico, vol.66 (2006
Damiani, R.                 Francesco della Rovere. Note biografiche di capitani di guerra e di condottieri    di
ventura operanti in Italia fra 1330 e 1550 (febr.2013.
Damiani, R.                 Vitello Vitelli (nov.2012).
Dorini, U.                    I Medici e i loro tempi.  Firenze, 1989.
Hibbert, C.                   The Rise and Fall of the House of Medici. Londen, 1987.
Lucas-Dubreton, L.      De gouden eeuw van de renaissance. Antwerpen, 1959.
Picotti, G.                    Francesco della Rovere. Duca d’Urbino (Enciclopedia Italiana, 1932).
Pieraccini, G.               La stirpe de’ Medici di Cafaggiolo. Dl.1. Firenze, 1986.
Simonetta, M.               Le rôle de Francesco Guicciardini dans le Tumulto del venerdì (26 avril 1527) selon
certaines sources non florentines.  In: OpenEdition Journals, nr.17 2016.
Van Laerhoven, J.        De Medici-condottieri.  Herk-de-Stad, 2013.
De Medici-pausen. Herk-de-Stad, 2012.
Giuliano & Lorenzo de Medici-hertogen van Nemours en Urbino.  Kermt, 2019.
zie art. Jacopo Gianfigliazzi, een opportunistische overloper of een ervaren
overlever?
zie art. Het Vrijdag-tumult en de 3de Florentijnse republiek (1527-30).

 

.