Francesco Sassetti en de ondergang van de Medici-bank

Francesco Sassetti en de ondergang van de Medici-bank


Van Francesco Sassetti is in de loop der tijden door vele auteurs geschreven dat hij de grote verantwoordelijke was voor de ondergang van de Medici-bank, waarvan hij van 1463 tot 1490 algemeen directeur was. De Medici-bank was in 1385 ontstaan toen Giovanni di Bicci de’ Medici het bedrijf van zijn ver familielid Vieri de’ Medici in Rome had overgenomen en in 1397 het hoofdgebouw van de bank in Firenze had opgericht
Onder de vakkundige leiding van Giovanni di Bicci en zijn zoon Cosimo il Vecchio (die zelf nog bankiers waren) had het bedrijf enorme winsten gemaakt en was de bank uitgegroeid tot één van de belangrijkste van Europa. Naast de Tavola (het hoofdgebouw) van Firenze en het kantoor van Rome (dat zich bezig hield met de pauselijke financiën) waren er filialen gesticht in Avignon, Venetië, Pisa, Londen, Brugge en Genève (later overgebracht naar Lyon). In vele andere steden werd er gewerkt met contactpersonen van bevriende bankhuizen.
Met de verjaging van de Medici uit Firenze in 1494 was ook de bank tenslotte ten onder gegaan is, maar de achteruitgang van de business was echter reeds begonnen in het laatste kwart van de 15de eeuw en er wordt in dat verband vooral met een beschuldigende vinger gewezen naar Sassetti.
Francesco Sassetti maakte deel uit van een traditionele Florentijnse familie, die actief was in de geldhandel (zie fig.1).

Fig.1 Francesco Sassetti (D.del Ghirlandaio, Cappella Sassetti, 1485)

Zijn vader stond geregistreerd als cambiatore (geldwisselaar) die zaken deed op de Mercato Vecchio. Francesco was geboren op 3 maart 1421 en de jongste zoon van Tommaso di Federigo Sassetti en diens 3de vrouw Elizabetta de’ Pazzi. Op jonge leeftijd had Francesco een opleiding gekregen in boekhouden en reeds op 18-jarige leeftijd was hij werkzaam als gewone bediende van de Medici-bank in het filiaal van Avignon. In 1440 werd hij fattore (hoofdbediende) in het kantoor van Genève en 7 jaar later werd hij er directeur. In 1455 werd hij in navolging van Giovanni de’ Benci de rechterhand van Giovanni de’ Medici (de jongste zoon van Cosimo die de bank in handen kreeg, maar die overleed in 1463) en tenslotte general manager onder Piero il Gottoso in datzelfde jaar.
Piero en daarna ook Lorenzo de’ Medici, die zelf geen opleiding als bankier genoten hadden, zijn steeds het volste vertrouwen blijven behouden in Sassetti. Van Francesco werd ook gezegd dat hij een vleier was en iedereen naar de mond praatte, zodat hij op die manier een mooie carrière had kunnen uitbouwen.

Fig.1 Francesco Sassetti (B. Gozzoli, la Cavalcata dei Magi, Palazzo Medici).

Toen Piero in 1459/60 aan Benozzo Gozzoli de opdracht gegeven had om in het Palazzo Medici de Cappella dei Magi te decoreren met een grandioos fresco, heeft Francesco daar toen ook al een plaats gekregen. Hij was toen 39 jaar en reeds de facto general manager van de bank en staat te midden van een reeks andere bankiers en vrienden van de Medici.
Als hij, zoals algemeen wordt aangenomen, de man is die met zijn vingers een cijfer aangeeft (4 of 5.000 fl. en de kostprijs van de decoratie van de kapel?), dan is hij de figuur met het ronde gezicht (zie de gelijkenis met andere portretten) en de rode muts die omhoog kijkt en zijn rechterhand opsteekt. De schilder Benozzo Gozzoli (met blauw-witte muts), en de bankiers Diotisalvi Neroni (boven Sassetti), Agnolo Tani (achter Neroni) en Roberto Martelli (boven Gozzoli en toen directeur in Rome) staan er ook bij (zie fig.2)..

Maar de general manager van de Medici-bank was op de duur meer bekommerd geworden om zijn eigen fortuin dan om het welzijn van het bedrijf.
Terwijl zijn persoonlijk bezit in 1462 nog geschat werd op ca. 26.000 florijnen (onroerende en roerende goederen en kapitaalsaandelen) was dat 4 jaar later gestegen tot 52.000 fl. en in de jaren 80 zelfs verdrievoudigd.
De Medici hadden daar geen problemen mee en Francesco had hun volledig vertrouwen en genoot van zijn onaantastbare machtspositie. Hij werd zelf niet meer gecontroleerd en daarmee verslapte ook de controle op de plaatselijke managers en die fout kon voor het grootste deel op zijn conto geschreven worden.

De laksheid van Sassetti kan ook mede verklaard worden door een structurele wijziging in het bedrijf, die tot stand was gekomen na de dood van general manager Giovanni de’ Benci in 1455, Vanaf dat moment was het Medici-aandeel in elk filiaal rechtstreeks in handen van leden van de Medici-familie, in vennootschap met de plaatselijke managers, en niet via de holding. Dit had als gevolg dat de algemeen directeur van de bank niet langer een individueel financieel belang had in elk afzonderlijk filiaal, via zijn aandeel in de holding. Sassetti had enkel aandelen in de filialen van Avignon en Genève (later Lyon). Voor zijn part konden de andere filialen dus verlieslatend zijn, als hij er zelf maar niet slechter van werd. Integendeel, Sassetti kon zich constant verrijken, zelfs in tijden dat het met de bank in het algemeen stilaan bergafwaarts ging. Tot overmaat van ramp begonnen vele plaatselijke managers aan dezelfde ziekte te lijden.

Om in de gunst van de plaatselijke heersers te komen hadden zij kapitale fouten gemaakt, zoals het toestaan van veel te grote leningen aan koningen en prinsen, die nooit werden terugbetaald. In Londen had directeur Gherardo Canigiani enorme bedragen geleend aan koning Edward IV en in Brugge, waar Tommaso Portinari sedert 1465 directeur was, stond de Bourgondische hertog Karel de Stoute voor 114.000 fl. in het krijt.

Reeds in 1469 had de Brugse manager Agnolo Tani Lorenzo de’ Medici verwittigd dat het met het filiaal in Londen bergaf ging en dat er dringend maatregelen nodig waren (door bijvoorbeeld afgewerkt Engels laken te aanvaarden in ruil voor de leningen). Maar Lorenzo was niet bereid om zijn general manager Sassetti, die Tani’s raad niet wilde volgen, in het ongelijk te stellen.
Er werden ook verkeerde investeringen gedaan. Zo had Tommaso Portinari met Medici-geld ook 2 galeien overgekocht van Karel de Stoute die weinig nut hadden en die bovendien in 1473 gekaapt werden door piraten. Om de bank in Brugge een waardige behuizing te geven had hij in naam van il Magnifico voor niet minder dan 8.000 florijnen het fraaie Palazzo Bladelin gekocht. In 1476 had hij een altaarstuk bij Hugo Van der Goes besteld dat achteraf in Firenze beland is (zie art. Het Portinari-altaar).

Sassetti maakte zich blijkbaar helemaal geen zorgen over de achteruitgang van de business en de Medici zagen de bui niet hangen. Wilde hij niet optreden, waagde hij het niet of kon het hem niet schelen? Naar het schijnt durfde hij niemand ontslaan, maar dat was ook niet zo evident want sommige managers waren familieleden (zoals Lionetto de’ Rossi in Lyon) of zeer goede vrienden van de Medici (zoals de Portinari-broers in Milaan) en bovendien waren zij allemaal aandeelhouder in het kapitaal van hun filiaal.

Enkel zijn optreden  in verband met de positie van Antonio di Bernadetto de' Medici in Brugge getuigde van een zekere doortastendheid. Toen Antonio (de man die Bernardo Baroncelli na de Pazzi-aanslag was gaan ophalen in Constantinopel, zie art. Battista Frescobaldi en het complot van 1481 tegen Lorenzo de’ Medici) in 1469 assistent-manager werd in Brugge dreigden de andere fattori, die het absoluut niet met hem konden vinden, met ontslag, zodat Sassetti hem in 1471 liet overplaatsen (niet ontslaan) naar Milaan.
Bij dit alles kan men zich ook de vraag stellen waarom Sassetti niet tussenbeide gekomen is toen Piero de’ Medici in 1464 (na de dood van zijn vader Cosimo) plots beslist had om aan vele schuldenaars alle geleende bedragen terug te vragen ? Dat had il Gottoso gedaan op advies van Diotisalvi Neroni, iemand die niet eens deel uitmaakte van de firmaleiding, maar die hem een somber beeld van de financiële situatie had voorgehouden. Die maatregel had geleid tot een aantal faillissementen en de daarmee gepaard gaande werkloosheid, en had hem heel wat steun van bevriende zakenrelaties gekost. Het moet gezegd dat Piero achteraf wel een aantal bankiers geholpen heeft om het hoofd boven water te houden, maar toch men kan zich afvragen waarom zijn general manager Francesco Sassetti niets ondernomen heeft om Piero dit nefaste idee (dat zelfs in 1466 tot een complot geleid had) uit het hoofd te praten.

Het gevolg van al de reeds geciteerde problemen in de jaren 70 van het Quattrocento waren de sluitingen van de filialen in Milaan (waar de Portinari-broers Pigello en Accerrito de zaken verwaarloosd hadden) Londen, Brugge, Venetië en Avignon. Enkel in Firenze zelf, Pisa, Rome (met een onderafdeling in Napels) en Lyon bleef de business voorlopig draaien.
Maar ook in Lyon liep het mis. In dit filiaal dat Francesco Sassetti met vrij goede papieren achtergelaten had toen hij naar Firenze was gekomen, werd in 1470 Lionetto de' Rossi, die gehuwd was met Lorenzo’s halfzus Maria, aangesteld als manager (zie art. Maria de’ Medici, de vergeten dochter van Piero il Gottoso). De eerste meldingen van slecht beheer werden in 1476 door Francesco de' Nori, de assistent-manager van Lyon, aan het hoofdgebouw in Firenze doorgegeven. Pas in 1485 nadat Lionetto een volledig fout beeld van de zaak had opgehangen en zelfs een verslag had vervalst liet Lorenzo hem naar Firenze komen en hem voor 4 maanden in de gevangenis gooien. Toen het daarna weer fout ging met de’ Rossi werd Sassetti in 1488 (op zijn oude dag en zonder veel enthousiasme) naar Lyon gestuurd om de situatie terug in orde te brengen. Samen met Lorenzo Spinelli en Giovanni Tornabuoni richtte hij er een nieuwe compagnie op.
Hij was nog maar net teruggekeerd uit Frankrijk toen hij op 31 maart 1490 overleed en werd bijgezet in zijn kapel in de kerk van Santa Trinità die hij in 1483/85 door het atelier van Domenico del Ghirlandaio had laten decoreren (zie art. Domenico Ghirlandaio en de Sassetti-kapel).

Na Sassetti’s overlijden en dat van Lorenzo il Magnifico 2 jaar later hebben de general managers Giovanbattista Bracci en Giovanni Tornabuoni (de oom van Lorenzo de’ Medici) de finale ondergang niet kunnen afwenden, zeker toen Lorenzo’s oudste zoon Piero lo Sfortunato (die van bankieren ook weinig kaas gegeten had) in 1494 uit Firenze verjaagd werd.
Giovanni’s zoon Lorenzo Tornabuoni heeft dan nog gepoogd om de situatie te redden door nieuwe vennootschappen af te sluiten met andere bankiers (in Lyon was dat gebeurd met Francesco’s zoon Cosimo Sassetti), maar toen hij in 1497, samen met Giovanni Cambi, de manager in Pisa (zie art. de Samenzwering van Bernardo del Nero)  werd terechtgesteld, betekende dat  de doodsteek van de Medici-bank. In januari 1495 werd de Tavola van Firenze bankroet verklaard.

Op de vraag of Francesco Sassetti nu uiteindelijk verantwoordelijk was voor de ondergang van de bank kan er geantwoord worden dat dit voor een groot deel het geval was. Maar of het met een andere manager anders zou afgelopen zijn is zeer onwaarschijnlijk aangezien er ook andere factoren bepalend geweest zijn. Lorenzo de’ Medici, die tevreden was zolang hij centen kreeg om zijn magnifieke levensstijl te bekostigen, had zijn algemene bankdirecteur en zijn plaatselijke managers beter moeten controleren. Enkel in het geval van de’ Rossi is hij tussenbeide gekomen. Maar vooral de algemene economische depressie (met de achteruitgang van de textielhandel) en de penibele financiële toestand die o.a. het gevolg was van monetaire instabiliteit (door de schommelende goud-en zilverprijzen) hebben geleid tot een onafwendbare grote crisis.
Van de 72 banken uit 1422 waren er in 1470 nog 32 overbleven en van die 32 in 1494 nog amper 6. Men kan er gerust vanuit gaan dat het met de Medici-bank al van in 1478 bergafwaarts ging en dat alle reddingspogingen pleisters op een houten been zijn geweest. Misschien heeft Sassetti het allemaal zien aankomen en heeft hij met een (uiteraard niet goed te praten) après nous le déluge houding de zaken op hun beloop gelaten.

JVL


Francesco Sassetti and the downfall of the Medici-bank

                                                              
According to many authors Francesco Sassetti was the main responsible for the demise of the Medici bank, of which he was general manager from 1463 to 1490. The Medici bank was created in 1385 when Giovanni di Bicci de' Medici had taken over the business of his distant relative Vieri de' Medici in Rome. In 1397 he settled the bank's main building in Florence.
Under the skillful leadership of Giovanni di Bicci and his son Cosimo il Vecchio (active as bankers themselves), the company had made huge profits and had become one of the most important in Europe. In addition to the Tavola (the main building) of Florence and the office of Rome (responsible for the papal finances), branches were founded in Avignon, Venice, Pisa, London, Bruges and Geneva (later transferred to Lyon). In many other cities, the Medici worked with contacts from friendly bank houses.
With the expulsion of the Medici from Florence in 1494, the bank had finally collapsed, but the decline of the business had already begun in the last quarter of the 15th century and in that matter Sassetti is considered to be the main culprit.

Francesco Sassetti was part of a traditional Florentine family, active in the money trade (see fig.1). His father was registered as a cambiatore (money changer) who had his business on the Mercato Vecchio. Francesco was born on March 3, 1421 and the youngest son of Tommaso di Federigo Sassetti and his 3rd wife Elizabetta de' Pazzi.  As a young boy, Francesco had received training in accounting and already at the age of 18 he was working as a clerk in the Avignon branch of the Medici bank. In 1440  he became fattore (chief clerk) in the Geneva office and 7 years later he became its director. In 1455, succeeding Giovanni de' Benci, he became the right-hand man of Giovanni de' Medici (the youngest son of Cosimo who took over the bank, but who died in 1463) and finally general manager under Piero il Gottoso in the same year.
Piero and then Lorenzo de' Medici, who had no training as bankers themselves, have always maintained full confidence in Sassetti. Being a flatterer and a smooth-talker, Francesco was ready for a great career.

When Piero commissioned Benozzo Gozzoli in 1459/60 to decorate the Cappella dei Magi in the Palazzo Medici with a grandiose fresco, Francesco was among the depicted.
He was then 39 years old and already de facto general manager of the bank and made his appearance on the scene among other bankers and friends of the Medici.
If, as is generally assumed, he is the person who indicates a number with his fingers (4 or 5,000 florins, being the cost for the decoration of the chapel?), then he must be the man with the round face (see the resemblance to other portraits) and the red hat who looks up and raises his right hand. The painter Benozzo Gozzoli (wearing a blue and white hat), and the bankers Diotisalvi Neroni (above Sassetti), Agnolo Tani (behind Neroni) and Roberto Martelli (above Gozzoli and then director in Rome) are in close proximity (see fig.2).

But the general manager of the Medici bank had eventually become more concerned about his own fortune than the company's well-being. While his personal property in 1462 was still estimated at about 26,000 florins (real and movable property and capital shares), it had risen 4 years later to 52,000 fl. and was even tripled in the 80s. The Medici had no problem with that and Francesco had their full confidence and enjoyed his unassailable position of power. He himself was no longer monitored and so the control of the local managers also slackened and that was his biggest mistake.
Sassetti's laxity can also be explained by a structural change in the company, which had come about after the death of general manager Giovanni de' Benci in 1455. From that moment on, the Medici share in each branch was held directly by members of the Medici family, in partnership with the local managers, and not through the holding company. As a result, the general manager of the bank no longer had an individual financial interest in each individual branch through his share in the holding company. Sassetti only held shares in the branches of Avignon and Geneva (later Lyon). For his part, the other branches could therefore be loss-making, as long as it was not to his own detriment. On the contrary, Sassetti was able to enrich himself constantly, even in times when the bank was gradually going downhill. To make things worse, many local managers began to suffer from the same disease.

In order to curry favor with the local rulers, they had made important mistakes, such as allowing overly large loans to kings and princes, which were never repaid. In London, director Gherardo Canigiani had lent huge sums to King Edward IV and in Bruges, where Tommaso Portinari had been director since 1465, the Burgundian duke Charles the Bold was in debt for 114,000 fl.
Already in 1469, the Bruges manager Agnolo Tani had informed Lorenzo de' Medici that the branch in London was going downhill and that urgent measures were needed (for example by accepting finished English cloth in exchange for the loans). But Lorenzo was unwilling to contradict his general manager Sassetti, who did not want to follow Tani's advice.
Wrong investments were also made. For example, Tommaso Portinari had bought 2 galleys from Charles the Bold with Medici money that were of little use and that were also hijacked by pirates in 1473. In order to give the bank in Bruges a dignified housing, he had bought the beautiful Palazzo Bladelin in the name of il Magnifico for no less than 8,000 florins. In 1476 he had ordered an altarpiece from Hugo Van der Goes that ended up in Florence afterwards (see art. The Portinari Altar).

Sassetti apparently wasn't worried about the decline of the business at all, and the Medici didn't see the dark clouds. Did he not want to intervene, did he not dare or did he not care? It seems that he was afraid to dismiss anyone, but that was not so obvious because some managers were family members (such as Lionetto de' Rossi in Lyon) or very good friends of the Medici (such as the Portinari brothers in Milan) and, moreover, they were all shareholders in the capital of their branch.
Only his measures against Antonio di Bernadetto de' Medici in Bruges testified to a certain decisiveness. When in 1469 Antonio (the man who would arrest Bernardo Baroncelli in Constantinople after the Pazzi attack, see art. Battista Frescobaldi and the plot of 1481 against Lorenzo de' Medici) became assistant manager in Bruges and the other fattori, who absolutely did not get along with him, threatened with dismissal, Sassetti had him transferred (not dismissed) to Milan in 1471.

In all this, one can also ask why Sassetti did not intervene when Piero de' Medici suddenly decided in 1464 (after the death of his father Cosimo) to reclaim from many debtors the payment of the loans? Il Gottoso had done so on the advice of Diotisalvi Neroni, someone who was not even part of the company's management, but who had presented him with a bleak picture of the financial situation. This measure had led to a number of bankruptcies, inevitable unemployment and had cost him a great deal of support from friendly business relations. It must be said that Piero helped a number of bankers to stay afloat afterwards, but one can still wonder why his general manager Francesco Sassetti did nothing to talk Piero out of this pernicious idea (which had even led to a plot in 1466).

The result of all the problems in the 70s of the Quattrocento were the closures of the branches in Milan (where the Portinari brothers Pigello and Accerrito had neglected business) London, Bruges, Venice and Avignon. Only in Florence itself, Pisa, Rome (with a subdivision in Naples) and Lyon did the business continue for the time being.
But things also went wrong in Lyon.
In this branch that Francesco Sassetti had left with good grades when he had come to Florence, Lionetto de' Rossi, who was married to Lorenzo's half-sister Maria, was appointed manager in 1470 (see art. Maria de' Medici, the forgotten daughter of Piero il Gottoso). The first reports of poor management were passed on to the main building in Florence in 1476 by Francesco de' Nori, the assistant manager of Lyon. Only in 1485, when Lionetto had put up a completely false picture of the business and even falsified a report, Lorenzo made him come to Florence and threw him in prison for 4 months. When afterwards things went wrong again with de’ Rossi, Sassetti was sent to Lyon in 1488 (in his old age and without much enthusiasm) to put the situation back in order. Together with Lorenzo Spinelli and Giovanni Tornabuoni he founded a new company.
He had only just returned from France when he died on March 31, 1490 and was interred in his chapel in the church of Santa Trinità, which he had decorated in 1483/85 by the studio of Domenico del Ghirlandaio (see art. Domenico Ghirlandaio and the Sassetti Chapel).

After Sassetti's death and that of Lorenzo il Magnifico 2 years later, the general managers Giovanbattista Bracci and Giovanni Tornabuoni (the uncle of Lorenzo de' Medici) could not avert the final downfall, especially when Lorenzo's eldest son Piero lo Sfortunato (who had no understanding of banking at all) was expelled from Florence in 1494.
Giovanni's son Lorenzo Tornabuoni tried to save the situation by creating new companies with other partner bankers (in Lyon he had done so with Francesco's son Cosimo Sassetti), but his execution in 1497, together with Giovanni Cambi, the manager in Pisa (see art. the Conspiracy of Bernardo del Nero), was the death knell of the Medici bank. In January 1495, the Tavola of Florence was declared bankrupt.

When asked whether Francesco Sassetti was ultimately responsible for the bank's demise, the answer can be that this was largely the case. But whether it would have ended differently with another manager is very unlikely as other circumstances have also been decisive.
Lorenzo de' Medici, who was content as long as he was given money to pay for his magnificent lifestyle, should have better monitored his general bank manager and his local managers. Only in the case of de’ Rossi did he intervene. But more specifically the general economic depression (with the decline of the textile trade) and the precarious financial situation that was the result of monetary instability (due to fluctuating gold and silver prices) led to an unavoidable major crisis.
Of the 72 banks from 1422, 32 remained in 1470 and of those 32 in 1494 only 6 survived. It can be assumed that the Medici bank went downhill as early as 1478 and that all rescue attempts have been plasters on a wooden leg. Perhaps Sassetti had it all seen coming and with an (obviously inexcusable) après nous le déluge (“after us the flood”) attitude he had let things take their course.

Literatuur:

Bec, C.                                  Le siècle des Médicis.  Parijs, 1977.
De Roover, R.                      The Medici Bank.  Londen, 1948.
Idem.                                    The Rise and Decline of the Medici Bank.  Cambridge, 1963.
Hibbert, C.                           The Rise and Fall of the House of Medici.  Londen, 1987.
Pallini-Martin, A.                L’installation d’une famille de marchands-banquiers florentins à Lyon
                                            au début du xvie siècle, les Salviati (Presses universitaires de Lyon, 2009).       
Parks, T.                                Het Medici Geld.  Amsterdam, 2005.
Tewes, G.                              Kampf um Florenz (1494-1512).   Keulen, 2011.
Van Laerhoven, J.               De opkomst van de familie de’ Medici in de Florentijnse republiek
(1150-1469). Herk-de-Stad, 2012.
                                               Florentijnse wandelingen, dl.2. Kermt, 2021².
                                               zie art. Battista Frescobaldi en het complot van 1481 tegen
Lorenzo de’ Medici.
                                               zie art. De samenzwering van Bernardo del Nero in 1497.
                                               zie art. Domenico Ghirlandaio en de Sassetti-kapel.
                                               zie art. Het Portinari-altaarstuk.
                                               zie art. Maria de’ Medici, de vergeten dochter van Piero il Gottoso.