Lucrezia Salviati, de "mater familias" van de Medici

Lucrezia Salviati, de “mater familias” van de Medici

Lucrezia Maria Romola de’ Medici was de op 4 augustus 1470 geboren oudste dochter van Lorenzo il Magnifico en Clarissa Orsini. Samen met haar 3 zussen Luigia, Maddalena en Contessina kreeg zij haar opvoeding van haar moeder en haar grootmoeder Lucrezia Tornabuoni, naar wie zij genoemd was. Reeds in 1474 (toen het meisje amper 4 jaar oud was) dacht kardinaal Giulio della Rovere (de latere paus Julius II) aan een toekomstig huwelijk van Lucrezia met zijn broer de toen 17-jarige (en latere condottiere) Giovanni della Rovere. Maar il Magnifico, die problemen had met de familie della Rovere (in bijzonderheid met paus Sixtus IV) was daar geen voorstander van en was van plan om Lucrezia uit te huwelijken aan een lid van een Florentijnse familie. Dat gebeurde op 10 september 1486 toen zij op haar 16de de echtgenote werd van de 9 jaar oudere Jacopo di Giovanni Salviati uit de rijke bankiersfamilie. Jacopo was een familielid van Francesco Salviati, één van de samenzweerders van het Pazzi-complot in 1478 en er wordt gezegd dat het huwelijk wellicht een verzoeningspoging geweest is met de familie Salviati.
Lucrezia bracht een bruidsschat mee van 2.000 florijnen en in totaal heeft het koppel  (tussen 1490 en 1510) 11 of 12 kinderen op de wereld gezet, waarvan er 10 de volwassenheid bereikten (wat enorm veel was in die tijd).

Fig.1 Lucrezia de’ Medici ? (D.Ghirlandaio, Tornabuoni-kapel Santa Maria Novella).

Op het fresco met de Geboorte van Johannes uit de Tornabuoni-kapel van de Santa Maria Novella zou Domenico Ghirlandaio (ca. 1488) Lucrezia geportretteerd hebben in gezelschap van haar grootmoeder (zie fig.1). Deze jonge dame zou echter ook Giovanna degli Albizzi (de schoondochter van Giovanni Tornabuoni) of eerder nog Ludovica Tornabuoni (de dochter van Giovanni) kunnen zijn.

Van een schilderij Ritratto di una nobildonna van de hand van Raffaellino del Garbo (uit ca. 1485/90) wordt gezegd dat het een portret van Lucrezia zou kunnen zijn, maar wegens de gelijkenis met een ander portret (van de Florentijnse school, uit het begin van de 16de eeuw) zal het eerder om een afbeelding van haar zus Maddalena gaan (zie fig.2).
Op het schilderij van Agnolo Bronzino (uit 1543) zou de kunstenaar Lucrezia als 73-jarige weduwe en niet haar dochter Maria (als 44-jarige weduwe) hebben afgebeeld (zie fig.3). 

Fig.3 Lucrezia de’ Medici (A. Bronzino, Fine Arts Museum San Francisco)

Voor Lucrezia begonnen de problemen toen haar broers Piero, Giovanni en Giuliano in november 1494 uit de stad gejaagd werden. Als oudste van de Medici-zussen voelde zij zich geroepen om de belangen van haar familie zo goed mogelijk te verdedigen en in dat opzicht stond zij lijnrecht tegenover de toenmalige leiders van de republiek. Samen met Alfonsina Orsini, de vrouw van de verbannen Piero lo Sfortunato ijverde zij achter de schermen voor de terugkeer van de Medici, terwijl haar man Jacopo de verbanning blijkbaar had goedgekeurd. Dat zal met zekerheid tot huiselijke spanningen geleid hebben, maar tot een scheiding is het nooit gekomen. Integendeel, er werden in het gezin na 1494 nog minstens 8 kinderen geboren. Jacopo zal van oordeel geweest zijn dat de verbanning van zijn schoonbroers onvermijdelijk geworden was en dat hij dus beter zelf bleef deel uitmaken van het bestuursapparaat in plaats van aan de kant te gaan staan.

Toen Lucrezia in 1497 3.000 dukaten (of florijnen) geïnvesteerd had in een (mislukte) poging om Piero terug aan de macht te krijgen in Firenze werd zij tijdens de samenzwering van Bernardo del Nero in augustus van dat jaar gearresteerd (zie art. De samenzwering van Bernardo del Nero in 1497). Samen met 4 andere notabelen werd del Nero ter dood veroordeeld en terechtgesteld, maar op verzoek van Francesco Valori, de politieke leider van het Savonaroliaans bewind, bleef Lucrezia van een dergelijk vonnis gespaard. Er wordt beweerd dat hij haar terechtstelling ongepast zou gevonden hebben want dat “er aan een vrouw niet geraakt kon worden”, maar andere bronnen vermelden dat zij tijdens haar gevangenschap gefolterd werd op de wipgalg.
Aan dat laatste kan echter getwijfeld worden en haar echtgenoot Jacopo Salviati, die goede maatjes was met Savonarola en Valori heeft haar zeer snel op vrije voeten gekregen. In juli 1497 had hij nog mee de pro-Savonarola-petitie ondertekend die gericht was aan paus Alexander VI.
Maar ook tijdens het republikeins bewind van Francesco Valori na de val van Savonarola (in april/mei 1498) ging het Jacopo voor de wind: ondanks het feit dat hij sympathie bleef koesteren voor de ideeën van de frate en zijn aanhangers, de piagnoni, bleef steunen, werd hij prior in 1500, Florentijns ambassadeur (o.a. bij Cesare Borgia in 1503) en lid van de Raad van 16 in 1509.

Lucrezia kreeg in 1497 dan weliswaar niet de doodstraf maar ze werd veroordeeld (bij verstek) tot een verbanning. In 1499 (na de val van Savonarola) was zij echter al opnieuw in Firenze waar haar 4de dochter Maria (1499-1543) geboren werd, de latere echtgenote van Giovanni de’ Medici dalle Bande Nere, de zoon van Giovanni de’ Medici il Popolano (+1498) en Caterina Sforza.
Toen Giovanni’s moeder gestorven was in 1509 werd Jacopo Salviati aangesteld als tutor van de 11-jarige wees die door Lucrezia werd opgevangen in haar gezin. Dat resulteerde dan in november 1516 tot het huwelijk van Maria en Giovanni, waardoor de oude tak van de Medici van Cafaggiolo verbonden werd met de tak van de Popolani, met wie Jacopo steeds bevriend was gebleven.
Dankzij zijn flexibiliteit, voorzichtigheid en geslepenheid kon Jacopo, die veel minder radicaal was dan zijn echtgenote alle bestuursveranderingen overleven en steeds politiek actief blijven.

In 1511 geraakten Jacopo en Lucrezia echter opnieuw in moeilijkheden toen zij er van verdacht werden betrokken te zijn geweest bij het complot van Prinzivalle della Stufa tegen gonfaloniere a vita Piero Soderini, die naar hun zin teveel macht naar zich toe begon te trekken.
Er kon hen echter niets ten laste gelegd worden en wanneer een jaar later kardinaal Giovanni de’ Medici met het leger van Ramón de Cardona vóór de poorten van Firenze stond werd Jacopo samen met bisschop Cosimo de’ Pazzi belast met de onderhandelingen. Tijdens de daarop volgende intrede van Giovanni en Giuliano de’ Medici in september 1512 kon Lucrezia eindelijk haar 2 broers (Piero was ondertussen gestorven) in Firenze verwelkomen.

Na de pauskroning van haar broer kardinaal Giovanni tot Leo X in 1513, ging Lucrezia, die tijdens haar verblijf in Rome in het Palazzo Medici (het latere Palazzo Madama) verbleef, met grote ijver voor het welzijn van haar familie en kinderen zorgen. Haar oudste zoon Giovanni Salviati werd in 1517 door zijn oom tot kardinaal verheven. Haar echtgenoot Jacopo werd in 1514 gonfaloniere in Firenze, zetelde in de Raad van 70 en werd ambassadeur bij zijn pauselijke schoonbroer Leo X in Rome, voor wiens kroningsplechtigheid hij een bijdrage van 19.000 dukaten geleverd had. Toen hij tijdens zijn pontificaat achteraf in geldnood zat had hij naar het schijnt zijn tiara (met een waarde van 44.000 dukaten of florijnen) aan (de bank van) Salviati verpand. Het ging immers bijzonder goed met de Salviati-bank van Jacopo, die kantoren had in Firenze en Pisa en zich in Rome met de pauselijke financiën mocht bezig houden. Zijn familieleden Averardo, Piero en Filippo Salviati hadden reeds in 1513, toen Jacopo meer en meer in Rome verbleef, de zaken in Firenze overgenomen en kort vóór zijn dood kwam de ganse business in hun handen.  Tussen 1533 en 1560 konden zij de firma uitbreiden met nieuwe vestigingen in Venetië, Lyon, Londen, Antwerpen en Brugge.

Lucrezia was een grote sponsor van religieuze instellingen; in 1520 zorgde zij o.a. voor de nieuwbouw van het klooster van San Giorgio alla Costa in Firenze. Haar culturele interesses gingen vooral uit naar schrijvers en dichters. Zij had contacten met de historicus Filippo de’ Nerli (die met haar dochter Caterina getrouwd was) en voerde correspondentie met Niccolò Machiavelli in verband met diens geschriften over Alexander de Grote. De dichter Girolamo Benivieni had haar gevraagd om haar invloed aan te wenden bij de paus om het lichaam van Dante Alighieri uit Ravenna naar Firenze te laten overbrengen. Zoals bekend werd dat echter een mislukking omdat het lichaam onvindbaar bleek te zijn. 

Lucrezia wierp zich op als de first lady in Firenze, maar zij had daarbij concurrentie gekregen van een andere harde tante, Alfonsina Orsini (de weduwe van Piero lo Sfortunato). In 1508 had Lucrezia (zwaar tegen de zin van Soderini) haar schoonzus nog gesteund bij het huwelijk van Alfonsina’s dochter Clarice met Filippo Strozzi, maar toen Alfonsina haar zoon Lorenzo (de hertog van Urbino) teveel op het voorplan wilde schuiven kwam het in 1515 tot een breuk. Er was in Firenze slechts plaats voor één primadonna en dat was op dat moment Alfonsina. 
Maar Lucrezia kon zich in 1523 verheugen met de pauskroning van haar neef Giulio de’ Medici tot Clemens VII. Ook dit keer deelde Jacopo in de profijten; hij werd pauselijk legaat van Clemens in Modena en Reggio en raadgever van Zijne Heiligheid. Het echtpaar had Clemens nochtans afgeraden om Caterina de’ Medici (de dochter van Lorenzo van Urbino) te laten trouwen met de Franse prins en latere koning Hendrik II. Een huwelijk met een lid van een eminente Florentijnse familie leek hen een betere optie, maar de paus zette zijn plan door.

Tijdens de fameuze Sacco di Roma in mei 1527 was Jacopo na de inname van de eeuwige stad één van de gijzelaars die door de keizerlijke troepen gevangen gehouden werden. Lucrezia, die naar Venetië was gevlucht, zorgde voor het losgeld en dit keer was het mevrouw die manlief van de boeien kon bevrijden.
Jacopo heeft dan paus Clemens willen overtuigen om af te zien van een belegering van Firenze, maar dat is niet gelukt en na de inname van de stad in 1530 zetelde hij in de balía (de speciale urgentieraad van 200 leden) die de nieuwe bestuursvorm moest uitstippelen.
Toen het Medici-bewind na de korte onderbreking van 1527 tot 1530 opnieuw hersteld werd met als bekroning de aanstelling van Alessandro il Moro de’ Medici tot erfelijk hertog van Firenze, werd Jacopo opgenomen in de pas opgerichte Senaat van 48.
Zijn overlijden op 6 september 1533 overschaduwde het huwelijk van hun dochter Francesca met Ottaviano de’ Medici dat Lucrezia enkele maanden daarvoor had kunnen bewerkstelligen Voor haar zoon, kardinaal Giovanni, had Lucrezia die nu meestal in Rome verbleef, daar het Palazzo della Rovere gekocht.  

In 1538 had de nieuwe paus Paulus III (Alessandro Farnese) aan Lucrezia gevraagd om de Villa Medici, waar zij nog steeds woonde, te verlaten omdat die deel uitmaakte van de erfenis van madama Margareta van Parma (de weduwe van Alessandro de’ Medici en de echtgenote van Ottavio Farnese, hertog van Parma en neef van de paus). Lucrezia weigerde, maar werd in het ongelijk gesteld en zag zich verplicht te gaan wonen bij haar zoon in het Palazzo della Rovere. Daar is zij ook overleden op 15 november 1553, 20 jaar na haar echtgenoot en nog geen maand na haar zoon kardinaal Giovanni. Enkel van Alamanno en Bernardo Salviati (die in 1561 ook kardinaal werd) is met zekerheid geweten dat zij hun moeder, die 83 jaar geworden is, overleefd hebben.
Lucrezia werd bijgezet in een kapel van de Santa Maria Sopra Minerva in Rome, nadat zij daar ook reeds in 1535 gezorgd had voor de grafmonumenten van de 2 Medici-pausen Leo X en Clemens VII.

JVL

Lucrezia Salviati, the “mater familias” of the Medici

Lucrezia Maria Romola de' Medici was the eldest daughter of Lorenzo il Magnifico and Clarissa Orsini, born on August 4, 1470.  Together with  her 3 sisters Luigia, Maddalena and Contessina  she received her education from her mother and her grandmother Lucrezia Tornabuoni, after whom she was named. Already in 1474 (when the girl was barely 4 years old) Cardinal Giulio della Rovere (later Pope Julius II) had a future marriage in mind between Lucrezia and his brother the then 17-year-old (and later condottiere) Giovanni della Rovere. But il Magnifico, who had problems with the della Rovere family (particularly with Pope Sixtus IV) was not in favour of this and planned to marry Lucrezia off to a member of a Florentine family. This happened on September 10, 1486 when, at the age of 16, she became the wife of the 9-year-older Jacopo di Giovanni Salviati from the wealthy banking family. Jacopo was a relative of Francesco Salviati, one of the conspirators of the Pazzi plot in 1478, and it is said that the marriage may have been an attempt at reconciliation between the Salviati and the Medici.
Lucrezia brought a dowry of 2,000 florins and in total the couple (between 1490 and 1510) gave  birth to 11 or 12 children, 10 of whom reached adulthood (which was exceptional in those days).

Fig.2 Lucrezia or Maddalena de’ Medici ? (R.del Garbo, Palazzo Pitti)

On the fresco depicting the Nativity of John the Baptist from the Tornabuoni Chapel in the Santa Maria Novella, Domenico Ghirlandaio (c. 1488) is said to have portrayed Lucrezia in the company of her grandmother (see fig.1). However, the young lady could also be Giovanna degli Albizzi (Giovanni Tornabuoni's daughter-in-law) or rather Ludovica Tornabuoni (Giovanni's daughter).
The painting Ritratto di una nobildonna by Raffaellino del Garbo (from ca. 1485/90) is said to be a portrait of Lucrezia, but because of its resemblance to another portrait (of the Florentine school, from the early 16th century) it will be more of an image of her sister Maddalena (see fig.2).
In the painting by Agnolo Bronzino (from 1543), the artist  is said to have depicted Lucrezia  as a 73-year-old widow and not her daughter Maria  (as a 44-year-old widow) (see fig.3).

For Lucrezia, the problems began when her brothers Piero, Giovanni and Giuliano were driven out of the city in November 1494. As the eldest of the Medici sisters, she felt responsible to defend the interests of her family and in that regard she was diametrically opposed to the then leaders of the republic. Together with Alfonsina Orsini, the wife of the exiled Piero lo Sfortunato, she was striving behind the scenes for the return of the Medici, while her husband Jacopo had apparently approved the banishment.  That will certainly have led to domestic tensions, but it never came to a divorce. On the contrary, at least 8 more children were born after 1494. Jacopo must have thought that the banishment of his brothers-in-law had become inevitable and that he should therefore better remain part of the regime instead of standing aside.

When Lucrezia had invested 3,000 ducats (or florins) in 1497 in a (failed) attempt to bring Piero back to power in Florence, she was arrested during the conspiracy of Bernardo del Nero in August (see art. Bernardo del Nero's conspiracy in 1497). Along with 4 other notables, del Nero was sentenced to death and executed, but at the request of Francesco Valori, the political leader of the Savonarolan regime, Lucrezia was spared such a sentence. It is claimed that he found her execution inappropriate because "a woman could not be touched", but other sources mention that she was tortured on the strappado during her imprisonment.
The latter can be doubted and her husband Jacopo Salviati, who was good friends with Savonarola and Valori, got her released very quickly. In July 1497 he had co-signed the pro-Savonarola petition addressed to Pope Alexander VI.
But also during the republican reign of Francesco Valori after the fall of Savonarola (in April/May 1498) Jacopo prospered: despite the fact that he still had sympathies for  the ideas of the frate and continued to support his supporters, the piagnoni, he became prior in 1500, Florentine ambassador (to Cesare Borgia in 1503) and a member of the Council of 16 in 1509.

Lucrezia did not receive the death penalty in 1497, but she was sentenced (in absentia) to exile . In 1499 (after the fall of Savonarola) she was already back in Florence where her 4th daughter Maria (1499-1543) was born, the later wife of Giovanni de' Medici dalle Bande Nere, the son of Giovanni de' Medici il Popolano (+1498) and Caterina Sforza.
When Giovanni's mother died in 1509, Jacopo Salviati was appointed tutor to the 11-year-old orphan who was welcomed by Lucrezia in her family. This resulted in the marriage of Mary and Giovanni in November 1516, linking the old branch of the Medici of Cafaggiolo with the branch of the Popolani, with whom Jacopo had always remained friends.
Thanks to his flexibility, prudence and cunning, Jacopo, who was much less radical than his wife, was able to survive all administrative changes and remain politically active.   

But in 1511 Jacopo and Lucrezia ran again into difficulties when they were suspected of having been involved in Prinzivalle della Stufa's plot against gonfaloniere a vita Piero Soderini, who began to wield too much power for their liking. However, they could not be charged with anything and when a year later Cardinal Giovanni de' Medici stood with the army of Ramón de Cardona at the gates of Florence, Jacopo was charged with the negotiations together with Bishop Cosimo de' Pazzi. During the subsequent entry of Giovanni and Giuliano de' Medici in September 1512, Lucrezia was finally able to welcome her 2 brothers (Piero had died in the meantime) in Florence.

When her brother Cardinal Giovanni became Pope Leo X in 1513, Lucrezia, who lived in the Palazzo Medici (later Palazzo Madama) during her stay in Rome, looked after the well-being of her family and children with great zeal. Her eldest son Giovanni Salviati was elevated to cardinal by his uncle in 1517. Her husband Jacopo became a gonfaloniere in Florence in 1514,  sat on the Council of 70 and became ambassador to his papal brother-in-law in Rome, for whose coronation ceremony he had contributed 19,000 ducats. When he was in further need of money during his pontificate, he apparently pawned his tiara (with a value of 44,000 ducats or florins) at (the bank of) Salviati.  After all, Jacopo's Salviati bank, which had offices in Florence and Pisa and was allowed to deal with  papal finances in Rome was doing particularly well. His relatives Averardo, Piero and Filippo Salviati had already taken over the business in Florence in 1513, when Jacopo was residing more and more in Rome, and shortly before his death the whole business came into their hands.  Between 1533 and 1560 they were able to expand the company with new branches in Venice, Lyon, London, Antwerp and Bruges.

Lucrezia was a major sponsor of religious institutions; in 1520 she took care of the new construction of the monastery of San Giorgio alla Costa in Florence. Her cultural interests were mainly focused on writers and poets. She had contacts with the historian Filippo de' Nerli (who was married to her daughter Caterina) and corresponded with Niccolò Machiavelli about his writings on Alexander the Great. The poet Girolamo Benivieni had asked her to use her influence with the Pope to have the body of Dante Alighieri from Ravenna transferred to Florence. However, as is known, that became a failure because the body turned out to be untraceable. 

Lucrezia wanted to be the first lady in Florence, but she had faced competition from another tough lady, Alfonsina Orsini (Piero lo Sfortunato's widow). In 1508 Lucrezia had (against Soderini’s will) supported her sister-in-law concerning the marriage of Alfonsina's daughter Clarice to Filippo Strozzi, but when Alfonsina wanted to put her son Lorenzo (the Duke of Urbino) too much on the forefront, it came to a break in 1515. There was only room for one primadonna in Florence and that was Alfonsina at that time. 

Lucrezia was able to rejoice in 1523 with the election of her nephew Giulio de' Medici as Clement VII. Again, Jacopo shared in the benefits; he became papal legate of Clement in Modena and Reggio and counselor to His Holiness. Notwithstanding, the couple had advised Clement against the marriage of Caterina de' Medici (the daughter of Lorenzo of Urbino) with the French prince and later King Henry II. Marrying a member of an eminent Florentine family seemed like a better option to them, but the pope carried out his plan. 

During the famous Sacco di Roma in May 1527, Jacopo was one of the hostages held captive by the imperial troops after the taking of the eternal city. Lucrezia, who had fled to Venice, paid the ransom and this time it was she who was able to free him from the shackles.
Jacopo then tried to convince Pope Clement to refrain from a siege of Florence, but this did not succeed and after the capture of the city in 1530 he sat on the balía (the special emergency council of 200 members) that was to define the new form of government.

When the Medici regime was restored after the break from 1527 to 1530, with the installing of Alessandro il Moro de' Medici as hereditary Duke of Florence, Jacopo was included in the newly established Senate of 48. His death on September 6, 1533 overshadowed the marriage of their daughter Francesca to Ottaviano de' Medici that Lucrezia had been able to bring about a few months earlier For her son, Cardinal Giovanni, Lucrezia, who now mostly resided in Rome, had bought the Palazzo della Rovere.

In 1538, the new elected Pope Paul III (Alessandro Farnese) had urged Lucrezia to  leave the Villa Medici, where she still lived, because it was part of the inheritance of Madam Margaret of Parma (the widow of Alessandro de’ Medici and the wife of Ottavio Farnese, Duke of Parma and nephew of the Pope). Lucrezia refused at first, but was then forced to live with her son in the Palazzo della Rovere. She died there on November 15, 1553, 20 years after her husband and less than a month after her son Cardinal Giovanni. Only Alamanno and Bernardo Salviati (who also became a cardinal in 1561) are known to have survived their mother, who turned 83. Lucrezia was interred in a chapel of the Santa Maria Sopra Minerva in Rome, after she had already provided there for the funerary monuments of the 2 Medici popes Leo X and Clement VII in 1535.

Literatuur:

Botke, K.                    La gloria della famiglia Salviati. Groningen, 2017.
Fossi, I.                        De’ Medici, Lucrezia, in: Dizionario biografico, vol. 73 (2009.
Grassellini, E.              Profili Medicei.  Firenze, 1982.
Polizzotto, L.               The Elect Nation. The Savonarolan Movement in Florence (1494-1545).
Oxford, 1994.
Simonetta, M.              Salviati, Jacopo, in: Dizionario biografico, vol.90 (2017).
Tomas, N.                    The Medici women: Gender and Power in Renaissance Florence.
                                    Ashgate, 2003.
Van Laerhoven, J.        De Medici-vrouwen. Herk-de-Stad, 2016².
                                    Piero de’ Medici “de onfortuinlijke” (1472-1503). Kermt, 2019.
                                    zie art. De samenzwering van Bernardo del Nero in 1497.
Vogt-Luerssen, M.       Lucrezia de' Medici, the eldest daughter of Lorenzo "il Magnifico" de' Medici – kleio.org