Gaspare Ducci, een Italiaanse mafioso op de Antwerpse beurs  

Gaspare Ducci, een Italiaanse mafioso op de Antwerpse beurs.  

De Britse auteurs Paul Strathern en John Hale hebben in hun werken over de Medici Cosimo il Vecchio ooit een Italiaanse mafia-boss genoemd, maar een dergelijke benaming kan eerder van toepassing zijn op de frauduleuze geldschieter Gaspare Ducci die in 1515 uit Toscane naar Antwerpen gekomen was en daar de zakenwereld naar zijn hand heeft weten te zetten. Gaspare Ducci (in Antwerpen werd hij ook  Jasper Does, Doeze, Dozzi, Douchy of Dowchy genoemd) was in 1495 geboren in Pescia (een stadje in de buurt van Pistoia) in het gezin van Lorenzo di Antonio Ducci, die daar in het plaatselijke bestuur zetelde. Gaspare behoorde niet tot de notarisfamilie der Ducci die in Firenze woonachtig was.

 1. Een Pistoiees wordt Florentijn in Antwerpen: 
Toch liet hij zich in Antwerpen mercator florentinus noemen om te kunnen toetreden tot de Florentijnse Natie van kooplieden, In 1546 had hij het zelfs tot consul gebracht (zie art. Florentijnse kooplieden in het 16de-eeuwse Antwerpen). Terwijl hij dus niet eens deel uitmaakte van de echte Florentijnse mercantiele elite is hij er toch in geslaagd om zich in de Florentijnse Natie en de Antwerpse zakenwereld een vooraanstaande plaats te bemachtigen.

Ducci had geen eigen firma, maar werkte als tussenpersoon, agent en makelaar en was daarnaast ook bedrijvig als koopman, verzekeraar, vastgoed-en beursspeculant. Als jonge knaap is hij in de leer gegaan bij een bankier uit Lucca en in Antwerpen is hij begonnen als vertegenwoordiger van de Lucchese firma Jacopo Arnolfini & Niccola Niccoli die vooral zaken deed met de Londense firma Gresham in verband met de aankoop van Engels laken. Dat hij in 1526 al zelfstandig optrad wordt bevestigd door een notariële akte waaruit blijkt dat hij toen handelscontacten had met de firma Welser uit Augsburg.
In 1531 had hij een verzekeringscontract (het oudst bekende in Antwerpen) ondertekend voor een schip en zijn lading (van Lübeck naar Arnemuiden) waar ook de Arnolfini, de Affaitadi en de Guicciardini hun handtekening onder gezet hadden. 

In 1533 was Ducci in Antwerpen getrouwd met Elisabeth Stegemans, de weduwe van de in 1532 overleden Florentijnse koopman Antonio Frescobaldi. Op die manier werd hij geïntroduceerd in de Florentijnse koopmanswereld en via Sebastiaan van Utrecht, de schoonzoon van zijn schoonzuster Anna Stegemans, kon hij zijn zakenrelaties uitbreiden. Op dat moment was Ducci blijkbaar nog een gerespecteerd zakenman, maar daar kwam geleidelijk aan verandering in…

2. Beursspeculant en vorstelijk financier:
Ducci kon winst maken op de wisselkoersen en profiteren van de fluctuatie van de goud-en zilverprijs (waarvan hij zeer goed op de hoogte was), maar dat speculeren had eind 1539 geleid tot een kunstmatig tekort aan gouden munten in Antwerpen.  Men kon dus voor betalingen alleen nog maar terecht bij speculanten als Ducci, die daar van gebruik maakten om interesten van 18% en soms nog veel meer te vragen. Dat had ook het bankroet van de agent van de koning van Portugal en verscheidene Antwerpse kooplui veroorzaakt.  
Ten gevolge van de chaos op de geldmarkt had keizer Karel in oktober 1540 een ordonnantie uitgevaardigd waarbij de maximum interest bepaald werd op 12%, maar dat had in de praktijk weinig effect.
Naar aanleiding van de beursproblemen werd er een officieel onderzoek ingesteld en Ducci kreeg van de stadsmagistraat in 1540 een verbod om het beursgebouw te betreden gedurende 3 jaar, maar dankzij de goede relaties met landvoogdes Maria van Hongarije, die geld nodig had voor het bestuur in de Nederlanden en de stadsmagistraat kon overrulen, werd hem uiteindelijk niets in de weg gelegd.

Door zijn contacten met de Zuid-Duitse bankiers Bartolomaeus Welser en Hieronimus Seiler begon Ducci ook meer en meer als geldschieter op te treden. Het verlenen van grote kredieten wekte uiteraard de interesse van de gekroonde hoofden van Europa, die altijd in geldnood zaten. Ducci trad gewoonlijk op als tussenpersoon die op zoek ging naar investeerders die voor het geld zorgden dat hij dan verder kon gaan uitlenen.
Toen Karel V centen nodig had voor de oorlog met Frankrijk in 1542 en zijn vaste bankier Anton Fugger niet erg happig was om hem weer geld voor te schieten greep Ducci zijn kans; hij verklaarde onomwonden aan de landvoogdes dat hij voor de nodige kredieten kon zorgen met korte termijnleningen. Die werden dan gedekt door de zg. rentmeestersbrieven, de staatsbons van de overheid (zie verder). Op die manier kon Ducci ca.1 miljoen gulden (florijnen carolus) bijeen krijgen door de inbreng van in Antwerpen gevestigde Duitse, Italiaanse en Spaanse bankiers.  In 1546 stond de keizer al voor 600.000 gulden (afgekort tot f. van florijn) in het krijt stond bij  Anton Fugger, maar toch kon Ducci de Duitse bankier andermaal overtuigen om hem een lening te geven voor de Schmalkaldische oorlog tegen de protestanten.

Via de bemiddeling van Stephen Vaughan, de agent van het Engelse hof in Antwerpen had Ducci ook gezorgd voor leningen aan Hendrik VIII, die in 1543 aan de zijde van de keizer in oorlog getreden was met Frankrijk. Eind 1545 kon hij de Engelse koning een lening van 300.000 dukaten (ca. 570.000 f.) bezorgen, terug betaalbaar na 12 maanden aan een interest van 10%. Vaughan had geen al te groot vertrouwen in de zaak maar laten weten dat hij niet wist hoe hij anders aan geld moest geraken. Verder was hij van oordeel dat Ducci zijn dominante positie in Antwerpen te danken had aan zijn vindingrijkheid, zijn totaal gebrek aan scrupules en zijn sterk uitgebouwd netwerk, waarmee hij de nagel op de kop sloeg. Achteraf geraakte Vaughan in conflict met Ducci in verband met het aluinmonopolie (zie verder).

Gaspare onderhield eveneens contacten met Cosimo I de’ Medici, de hertog van Toscane, die ook bijzondere interesse gekregen had voor de financiële activiteiten van zijn landgenoot. In 1548 had hij voor de hertog een lening kunnen versieren van 100.000 scudi (de munt die de florijn vervangen had in Firenze) of 192.000 f. (gulden). Die som was (zo blijkt uit de documenten van de Florentijnse notaris Giambattista Giordani) bijeen gebracht door 11 Florentijnen uit Antwerpen en Lyon (zie document). Ducci zelf kreeg een commissieloon als makelaar dat 2% kon bedragen.
Toen hij door Carlo Marucelli, een Florentijn met wie hij al zaken deed sedert 1530, wegens wanbetaling vóór de Mercanzia (de handelsrechtbank) van Firenze gedaagd werd, bekloeg Ducci zich bij de hertog die er voor zorgde dat de zaak geklasseerd werd en dat  Gaspare  nooit in Firenze is moeten verschijnen..

3. Financieel adviseur van de keizer en kasteelheer:
Hoewel de ganse financiële wereld stilaan begon te twijfelen aan Ducci’s betrouwbaarheid, bleven de potentaten wanneer zij in geldnood zaten toch bij hem aankloppen en kreeg hij de nodige bescherming en appreciatie.  Keizer Karel had hem in 1542 zelfs aangesteld als zijn financieel adviseur, in opvolging van de Nurenbergse bankier Lazarus Tucher.
Ducci kon rekenen op de onvoorwaardelijke steun van de keizer. Toen de Engelse koning Hendrik VIII schepen had laten confisqueren die handel dreven met Frankrijk en hij Ducci (die een vrijgeleide had voor de handel met Frankrijk) weigerde te compenseren voor de verloren cargo’s dreigde de keizer met maatregelen tegen de Engelse kooplui. Ducci incasseerde in 1545 een schadevergoeding voor de ganse lading, terwijl die eigenlijk niet volledig zijn eigendom was.

Fig.1 Vetrata di San Michele (1548, Pescia).

Keizer Karel liep zo hoog op met Ducci dat hij hem respectievelijk in 1545 en 1547 de titel verleend had van heer van Hoboken en heer van Kruibeke. In Kruibeke was Ducci sedert 1545 eigenaar van het Hof van Steenland, een “hof van plaisantie” en rond dezelfde tijd had hij had de heerlijkheid Hoboken (waar hij het Schoonselhof liet bouwen) gekocht van Willem van Oranje voor 20.000 f. Daar zou hij (volgens een fantasierijk verhaal) tijdens een bezoek van de keizer een schuldbrief van 100.000 f. in de open haard gegooid hebben. Hij zou er ook zijn goede vriendin Maria van Hongarije ontvangen hebben.
In Antwerpen woonde hij in een fraaie woning van de Huidevettersstraat nr. 38 (één van de belangrijkste straten van de stad) die hij gekocht had in 1547 en ook bekend stond als het Hotel Van de Werve. Het gebouw werd afgebroken in 1952 en enkele artistieke restanten, het zg. Ducci-ensemble, zijn terecht gekomen in het Hof van Busleyden in Mechelen. Gaspare is ook eigenaar geweest van een huis in de Lange Gasthuisstraat nr.9 dat hij in 1544 verkocht heeft aan postmeester Antoon van Tassis.
Via zijn broer Ludovico had Ducci ook eigendommen gekocht in zijn geboortestadje Pescia. In de kerk van San Michele in Pescia heeft Gaspare een glasraam laten maken (zie fig.1) waarop hij in het gezelschap van Sint Michael staat afgebeeld als donor.
Ook in de kerk van de karmelieten in de Huidevettersstraat en in de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen had Ducci een glasraam bekostigd, zeer waarschijnlijk om zijn bezwaard geweten te sussen.

Keizer Karel is pas later beginnen twijfelen aan Ducci’s loyauteit wanneer hij er van op de hoogte gebracht werd dat zijn financiële adviseur met de Duitse geldschieters Grimmel, Seiler en Neidhart in 1546 een compagnie had opgericht in Lyon om de Franse koning Frans I (de aartsvijand van de keizer) een lening te verstrekken. Er werd gesproken over een bedrag van 400.000 écus of kronen (ca. 720.000 f.). Toen het keizerlijk hof hem daarvoor ter verantwoording riep, schoof Ducci de schuld in de schoenen van de bank van de Welser die als tussenpersoon was opgetreden. Eens te meer was hij tussen de mazen van het net geglipt.

In ruil voor de geleverde diensten had Ducci van de keizer en de landvoogdes monopolies (aluin, pastel, wede, wijn) kunnen verwerven en belastingopbrengsten gekregen (o.a. de taks op de mercantiele activiteiten gedurende de oorlog met Frankrijk). Al die prerogatieven die hem enorm rijk maakten, brachten hem echter ook voortdurend in conflict met de andere kooplui en het stadsbestuur van Antwerpen. Vooral het aluinmonopolie, dat hem enorme winsten had opgeleverd en dat hem voor 10 jaar was toegekend in 1544, had veel protest uitgelokt en werd hem uiteindelijk na 5 jaar terug afgenomen. Door zijn optreden zorgde hij voor tweedracht in de zakenwereld en er werden regelmatig opstootjes en aanslagen in de stad gemeld met als gevolg dat meer en meer kooplui zich, met goedkeuring van de overheid, mochten laten vergezellen door een paar lijfwachten (bravi).

4. Een mafioso zonder scrupules:
Ducci maakte van de gelegenheid gebruik om op de beurs van Antwerpen te verschijnen als een echte mafia-boss, omringd door een aantal ongure figuren die de aanwezige kooplieden kwamen intimideren. In totaal had hij een 20-tal boeven in dienst (meestal Italianen) die in groepjes van 3 tot 6 rondliepen met knuppels (zoals blijkt uit de verslagen van het proces van Gilbert Van Schoonbeke tegen Ducci). Wie hem wilde dwarsbomen werd hard aangepakt, fysiek of financieel.  In 1543 had hij het faillissement van de firma van zijn vroegere zakenrelaties, de gebroeders Guicciardini, veroorzaakt en dat was volgens Lodovico op een uiterst bedrieglijke manier gebeurd (zie art. over Lodovico Guicciardini).

Ducci spaarde ook zijn familieleden niet. Op 22 februari 1545 liet hij zelfs een aanslag plegen op zijn neef, de architect en Antwerpse bouwpromotor Gilbert Van Schoonbeke, wiens stiefmoeder Gaspare’s schoonzuster Anna  was. Op het proces tegen Ducci getuigde Van Schoonbeke dat 2 van Ducci’s mannen, zijn neef Antonio Rensi (Reusy) en een zekere Russo (Rosseau), hem in de buurt van de beurs hadden aangevallen. Daarbij was Van Schoonbekes bediende ernstig gekwetst geraakt, maar hij zelf was slechts licht gewond kunnen ontsnappen. Oorzaak voor het conflict was blijkbaar het feit dat waagmeester Van Schoonbeke de ladingen aluin van Ducci (waarop taks moest betaald worden) correct had laten wegen volgens de regels (en zonder een uitzondering te maken voor zijn stiefoom) en daar was laatstgenoemde niet erg mee opgezet. Gaspare had dan maar overal rondgebazuind dat hij Gilbert horens opgezet had met diens mooie en jonge vrouw Elisabeth Heynderickx, waarop Van Schoonbeke in de tegenaanval was gegaan door Ducci te beschuldigen van fraude en herhaaldelijke overtreding van de handelswetgeving.
Ducci, die net zoals de 2 daders niet verschenen was voor de Antwerpse Vierschaar maar in Brussel de bescherming van het hof gezocht had, bleef ongestraft omdat de regentes de rechtszaak in handen gegeven had van de Raad van Brabant. Daar had hij verklaard dat hij zijn handlangers enkel maar de opdracht gegeven had om Van Schoonbeke een kaakslag (souflette) te geven, maar dat zijn mannen blijkbaar wat overijverig geweest waren… Na de seponering van de zaak had hij zonder enige vorm van schroom Van Schoonbeke in echte mafia-stijl laten weten dat zijn mannen nog steeds rondliepen in de stad en dat hij en zijn vrouw nog lang niet veilig waren. 

Gilbert Van Schoonbeke (1519-1554),  die zelf als grondspeculant ook niet zuiver op de graat was, wordt samen met Ducci en de al even gehaaide bankier en geldschieter Erasmus Schetz (1480-1550), in één adem genoemd als één van de 3 Antwerpse “moderne” kapitalisten.

Uit de verslagen van de aanklacht van Van Schoonbeke bleek ook dat Ducci verdacht werd van de aanslag op stadspensionaris Jacob Maes en dat zijn knokploegen de kooplui Francesco Giuliani en Francisco de Baros stevig onder handen genomen hadden. Laatstgenoemde was uit schrik teruggekeerd naar Portugal.
Ducci zou ook, om onbekende redenen, in januari 1545 de woning van Maria la bionda maraviglia de mooie dochter van Willem van de Werve (die Hendrik Conscience in zijn roman over Simon Turchi ten tonele voert) in de Lange Gasthuisstraat hebben laten bestormen en plunderen. Misschien ging het hier over de wraak van een afgewezen minnaar?

5. De kruik gaat zolang te water tot ze barst:
Voorlopig bleef Ducci buiten schot en op een onbeschaamde manier de stad terroriseren. Maar in 1550 veranderde de situatie. Het plan dat Ducci samen met Alexius Grimmel, Hieronimus Seiler, Sebastian Neidhart en Simone Pecori had opgezet om (weer) een kunstmatige geldschaarste te creëren (una strettezza) op de beurs in Antwerpen, waar zij dan een aardige cent konden aan verdienen, lekte uit en de fraudeurs werden gearresteerd. Deze keer kon Cosimo de’ Medici er nog voor zorgen dat Ducci, na een interventie van Bernardo de’ Medici, de ambassadeur bij de keizer en Niccolò Rondinelli, de consul van de Florentijnse Natie, snel op vrije voeten gesteld werd. De hertog was blijkbaar niet vergeten dat Gaspare hem in 1548 een lening bezorgd had om het stadje Piombino te kopen. Ducci moest voor zijn vrijheid wel een enorm hoge geldboete van 20.000 gulden betalen (net zoveel als het  bedrag dat hij betaald had voor Hoboken) aan de stadsmagistraat. Dat viel dan nog mee want Seiler en Grimmel kregen een boete van 60.000 f. Ter vergelijking kan aangestipt worden dat het stadhuis van Antwerpen in 1561 150.000 f. gekost had en dat een ongeschoold arbeider toen ca 80 à 90 f. per jaar verdiende.

Maar in 1551 volgde er weer een proces waarbij Ducci werd beschuldigd van woeker, fraude en overtreding van de monopolieregels (Procesdossiers van de procureur-generaal van de Raad van Brabant, nr.3068). Cosimo liet hem nu in de steek en ook de keizer, die hem in augustus 1549 reeds het aluinmonopolie had afgenomen, beschouwde hem niet langer als zijn vertrouwenspersoon.
Het was uitgerekend het aluinmonopolie, waar Ducci enorm veel geld aan verdiend had, dat hem uiteindelijk ten val gebracht heeft. De Genuese gebroeders Luca en Giambattista Grimaldi beschuldigden hem er  van de prijs van het aluin gemanipuleerd te hebben en zich te hebben laten omkopen door de aluinafnemers. De klacht werd als gegrond beschouwd.
Ondanks het feit dat Maria van Hongarije hem nog altijd door dik en dun bleef verdedigen werd Ducci zich stilaan bewust van het feit dat zijn ster aan het tanen was: zijn laatste financiële transactie was het organiseren van een lening voor de Staten van Brabant in 1553. Toen er het volgende jaar een aanslag op zijn leven beraamd werd besefte hij dat hij niet meer ongenaakbaar was. 

6. Wie wind zaait zal storm oogsten:
Hertog Cosimo had het al geschreven in een brief aan Bernardo de’ Medici toen hij van Ducci, die hij geholpen had in 1550, zei dat die gevaarlijk spel speelde.
Gaspare had vele aanslagen en afranselingen laten organiseren en het verraste dan ook niemand dat hij in november 1554 zelf het slachtoffer van een moordpoging geworden was waarvan de gebroeders Guicciardini (die hij in 1543 financieel aan de grond gekregen had) beschuldigd werden.
In Antwerpen deed het gerucht de ronde dat Lodovico gewond geraakt was bij de aanslag en samen met zijn broer Giambattista gevlucht was naar Brussel, waar het nog steeds lopende proces van de Guicciardini tegen Ducci in verband met hun faillissement zonder resultaat gebleven was. Ducci, die samen met zijn begeleider gewond geraakt was, was kunnen ontsnappen en vreemd genoeg zijn de schuldigen nooit gevonden terwijl er in Antwerpen nochtans bijzonder veel mensen rondliepen  van wie men wist dat ze wraakgevoelens koesterden. Er werd ook gefluisterd dat Giambattista en Ducci de dag vóór de aanslag slaande ruzie zouden gehad hebben, maar uiteindelijk werden de broers bij gebrek aan bewijzen vrij gesproken. In een brief aan zijn familieleden uit 1555 beweerde Lodovico dan weer dat Ducci de aanslag zelf in scène zou gezet hebben om de Guicciardini in diskrediet te brengen.

Ondertussen was aan het licht gekomen dat er ook reeds in 1540 (na de chaos op de beurs) een eerdere (gefakete ?) aanslag op Ducci was gepleegd. Op aangeven van Gaspare was toen een Italiaanse makelaar genaamd Francesco Francisci opgepakt en in de gevangenis beland. Die had in 1544 bij de Raad van Brabant een proces ingespannen tegen Ducci, die hem klaarblijkelijk valselijk beschuldigd had van de misdaad (Procesdossiers van particulieren, Raad van Brabant, nr. 3297).

Het laatste officiële optreden van Ducci vond plaats in 1558 toen de Raad van Financiën hem in Brussel samen met Gaspar Schetz, Lazarus Tucher en Antonio Palos (de consul van de Portugese Natie) uitgenodigd had om een kwestie in verband met maritieme verzekering te bespreken. Gaspare voelde zich vereerd, maar wist dat zijn rol als beurstycoon uitgespeeld was. Hij was ook zijn grote beschermvrouwe kwijt geraakt want tegelijkertijd met de troonsafstand van haar broer keizer Karel V in oktober 1555, had Maria van Hongarije haar functie als regentes in de Nederlanden neergelegd. Zij werd  opgevolgd door Emanuel Filibert van Savoye. Toen Margareta van Parma (1559) en daarna de hertog van Alva (1567) de teugels in handen kregen was Ducci al lang uit de belangstelling verdwenen.

7. De nalatenschap van een kapitalist:
Na het overlijden van zijn enige zoon Lorenzo in 1559 had hij zich teruggetrokken in het Hof van Steenland in Kruibeke waar hij tot aan zijn dood in 1577 is blijven wonen. Zijn grafmonument in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Kruibeke werd in latere tijden vernield en vervangen door een grafplaat.
Zijn stadspalazzo in de Huidevettersstraat werd verhuurd en in 1560 had hij het Schoonselhof verkocht aan Melchior Schetz, broer van Gaspar en zoon van Erasmus.  Het Hof van Steenland heeft hij nagelaten aan zijn broer Antonio, die er in 1585 nog gastheer van Alessandro Farnese geweest is. Zijn andere erfgenamen waren Francesco en Antonio, de zonen van zijn broer Ludovico. Die testamentaire schenkingen, waaruit kan afgeleid worden dat zijn vrouw en ook zijn zoon waren overleden, waren genotuleerd door de Antwerpse notaris Peter van Laere en komen niet overeen met de bewering dat hij failliet zou gegaan zijn in 1560. Ducci beschikte nog over vele eigendommen en indien hij echt in geldnood zou gezeten hebben, zou hij zijn bediende Antonio Rustici en diens vrouw Marie van Deun niet gratis hebben laten wonen in één van zijn huizen in de Lange Gasthuisstraat en het hen later, in 1564, zelfs cadeau gedaan hebben.

Volgens sommige auteurs heeft Ducci een “nieuwe dimensie” gegeven aan het kapitalisme. Hij heeft de eerste staatsobligaties (de zogenaamde rentmeesterbrieven) gelanceerd op de Antwerpse beurs. Dat waren schuldbrieven, betaalbaar aan toonder waarvan de originele debiteur een betrouwbaar persoon of een overheidsinstelling was (zoals de Staten van Brabant) en die als betaalmiddel voor handelsschulden of als garantie voor leningen gebruikt werden.  Om die staatsbons te kunnen uitbetalen moest de overheid dan nieuwe belastingen heffen. In dat verband had Ducci aan de landvoogdes enkele voorstellen gedaan waar hij uiteraard zelf ook beter van werd. Zo werd in september 1542 de handel met Frankrijk (die in feite verboden was) belast met een taks en aanbrenger Gaspare werd meteen aangesteld (door de Staten) als  generaal-ontvanger. De inkomsten en de opbrengst van in beslag genomen goederen van de overtreders deelde hij met de keizer.Op die manier zorgde hij voor inkomsten voor de staat, maar vooral ook voor zichzelf. Door zijn dubieus optreden als makelaar, het speculeren op de beurs en op de vastgoedmarkt heeft hij zijn eigen fortuin opgebouwd maar daarbij ook vele slachtoffers gemaakt. Betalingen werden uitgesteld of betwist en reglementen omzeild of overtreden. Als hem een lening gevraagd werd, verzamelde hij een groep investeerders die hem het geld konden bezorgen, zodat het risico voor hem beperkt bleef. Slechts in uitzonderlijke gevallen kwam een deel van het bedrag uit zijn eigen beurs. 

8. Besluit:
Men kan dit allemaal  creatief bankieren noemen, maar ook bedrog en woeker en dat was nog altijd verboden door de kerk. Door zijn frauduleuze praktijken, zijn corrupt gedrag en zijn brutaal optreden was hij niet meer of niet minder dan een machtige mafioso (avant la lettre), die over lijken ging, door de overheden getolereerd en beschermd werd, door de Italiaanse kooplui misprezen omdat hij alle geldende principes in verband met zaken doen aan zijn laars lapte en door de Antwerpse beursgangers gevreesd en gehaat werd.        

                                                                                                                                                       JVL

Stamboom van Gaspare Ducci

                               Antonio Ducci (*1452)
               ___________|_________________
              |                             |                          |
        Lorenzo                Bernardo           Francesco
      ____|___________________________
      |                       |                    |                |
Antonio           Gaspare      Catarina      Ludovico
      |              (1495-1577)                     ___|______
Francesco             |                               |                  |
                        Lorenzo               Antonio    Francesco
                        (+1559)               (*1545)

Document van notaris Giordani (1548) (Archivo di Stato Firenze).

Averardo Salviati:               35.000
Bernardo Ricasoli:                5.000
Girolamo NN:                     15.000
Filippo Rucellai:                   8.000
Giambattista de Nerli:          3.000
Federico de’ Ricci:               5.000
Biondo Altoviti:                   7.000
Averardo Manelli:                5.000
Bartolommeo Panciatichi:   6.000
Sebastiano Montacuti:         6.000
Luca & Andrea Torrigiani:  5.000
                                            100.000 scudi

Gaspare Ducci, an Italian mafioso on the Antwerp stock exchange. 

In their works on the Medici the British authors Paul Strathern and John Hale, referred to Cosimo il Vecchio as an Italian mafia boss, but that description may rather apply to the fraudulent financier Gaspare Ducci. He arrived at the borders of the Scheldt in 1515 and became a dominant figure of the Antwerp business world. Gaspare Ducci (in Antwerp he was also called Jasper Does, Doeze, Dozzi, Douchy or Dowchy) was born in 1495 in Pescia (a small town near Pistoia) as the 3rd son of Lorenzo di Antonio Ducci, a member of the local government.  Gaspare did not belong to the Florentine Ducci family of notaries. 

1. A Pistoiese becomes a Florentine in Antwerp:
Nevertheless, he called himself mercator florentinus  in order to be able to join the Florentine Nation of merchants in Antwerp.  In 1546 he even became their consul (see art. Florentine merchants in 16th-century Antwerp). Without being a part of the real Florentine mercantile elite, he still managed to secure a prominent place in the Florentine Nation and the Antwerp business world.

Ducci did not have his own company, but worked as an intermediary, agent and broker and was active as a merchant, insurer, real estate and stock market speculator. As a young boy he was apprenticed to a banker from Lucca and in Antwerp he started as a representative of the Lucchese firm Jacopo Arnolfini & Niccola Niccoli, which mainly did business with the London firm of Gresham purchasing English cloth. The fact that he was already acting independently in 1526 is proven by a notarial document that confirms that he was negotiating at that time with the Welser firm from Augsburg.
In 1531 he had signed an insurance policy (the oldest known in Antwerp) that covered a ship and its cargo (from Lübeck to Arnemuiden), in which were also engaged the firms of the Arnolfini, the Affaitadi and the Guicciardini.

In 1533 Ducci was married in Antwerp to Elisabeth Stegemans, the widow of the Florentine merchant Antonio Frescobaldi. By doing so he could enter the Florentine merchant circle and through Sebastiaan of Utrecht, the son-in-law of his sister-in-law Anna Stegemans, he was able to expand his business relations. At the time, Ducci was apparently still a respected businessman, but that was going to change…

2. Stock market speculator and princely financier:
Ducci (well informed as he was) could make profits on the exchange rates and the fluctuation of the price of gold and silver, but that speculation had led to an artificial shortage of gold coins in Antwerp at the end of 1539. If a merchant needed to do payments he was obliged to apply to speculators like Ducci, charging interests of 18% or more. This had led to the bankruptcy of the agent of the king of Portugal and several Antwerp merchants.
Because of the chaos on the money market, Emperor Charles V had issued an ordinance in October 1540 setting the maximum interest rate at 12%, but this had little effect.
As a result of the stock exchange problems, an official investigation was initiated in 1540 and Ducci was forbidden by the city magistrate to show himself in the Beurs for 3 years, but thanks to his good relations with Regent Mary of Hungary that remained an empty measure. She needed money for the government of the Netherlands and overruled the decision of the city magistrate. 

Through his contacts with the Southern German bankers Bartolomaeus Welser and Hieronimus Seiler, Ducci began to act more and more as a money lender. The granting of large loans naturally aroused the interest of the crowned heads of Europe, who were always in need of money. Ducci usually acted as an intermediary looking for investors who would provide him with the money that he could then lend further.
When Charles V needed financial means for the war with France in 1542, and his regular banker Anton Fugger was not very keen to lend him the money once more, Ducci seized his chance: he declared unequivocally to the governess that he could provide the necessary credits with short-term loans. These were then covered by the so-called “rentmeestersbrieven” (see below). In this way Ducci was able to raise about 1 million guilders (florins carolus) with the aid of German, Italian and Spanish bankers residing in Antwerp.
In 1546 the emperor was already indebted to Anton Fugger for more than 600,000 guilders (abbreviated as f. for florin), but Ducci could convince the German banker to grant Charles another loan, this time for the Schmalkaldic war against the protestants.

Stephen Vaughan, the financial agent of the English court in Antwerp, had contacted Ducci in order to obtain money for  his king, Henry VIII, who had joined the emperor in his war against France in 1543. At the end of 1545 he was able to provide the English monarch a loan of 300,000 ducats (about 570,000 f.) repayable after 12 months at an interest rate of 10%. Vaughan didn't have too much faith in the matter but he said that it was the only way to get the money. He was (quite rightly) convinced that Ducci owed its dominant position in Antwerp to its ingenuity, its total lack of scruples and its highly developed network. A few years later, Vaughan came into conflict with Ducci over the alum monopoly (see below).

Gaspare maintained also contacts with Cosimo I de’ Medici, the Duke of Tuscany, who had taken a special interest in the financial activities of his “compatriot”. In 1548 he provided the duke a loan of 100,000 scudi (the currency that replaced the florin in Florence) or 192,000 f (guilders). The sum was (according to the documents of the Florentine notary Giambattista Giordani) raised by 11 Florentines from Antwerp and Lyon (see below). Ducci himself received a 2% commission as a broker. When he had been summond to appear before the Mercanzia (the commerce court of Florence) by Carlo Marucelli, a Florentine with whom he had been doing business since 1530, Ducci complained to the Duke who made sure that the matter was quickly settled and that Gaspare did not have to prresent himself in Florence.  

3. Financial advisor to the Emperor and Lord of the Castle:
Although the entire financial world gradually began to question Ducci's reliability, the potentates kept knocking on his door when they were in need of money and secured him with the necessary protection and appreciation.
Emperor Charles V had even chosen him as his financial adviser in 1542, succeeding the Nürenberg banker Lazarus Tucher.
Ducci could count on the unconditional support of the emperor. When the English king Henry VIII had ships that traded with France confiscated and he refused to compensate Ducci (who had a safe conduct for trade with France) for the lost cargoes, the emperor threatened to take measures against the English merchants. In 1545, Ducci collected a compensation for the whole cargo, even though it was not entirely his property.

Emperor Charles V was so fond of Ducci that he granted him the title of lord of Hoboken and lord of Kruibeke respectively in 1545 and 1547.
Since 1545 Ducci had been the owner of the Hof van Steenland, a "court of plaisance", in Kruibeke and around the same time he had bought the seigniory of Hoboken (where he built Schoonselhof) from William of Orange for 20,000 f. According to a rather fantastical story, he threw a debt note of 100,000 f. into the fireplace in order to impress the Emperor during his visit at Schoonselhof. He is also said to have welcomed in Hoboken his good friend Mary of Hungary.
In Antwerp he lived in a beautiful house at 38 Huidevettersstraat (one of the most important streets in the city) which he had bought in 1547 and that was also known as the Hotel Van de Werve. The building was demolished in 1952 and some artistic remnants, the so-called  “Ducci ensemble”, have ended up in the Hof van Busleyden in Mechelen. Gaspare was also the owner of a house at Lange Gasthuisstraat no.9, which he sold in 1544 to postmaster Antoon de Tassis.

On advice of his brother Ludovico, Ducci had also bought properties in his hometown of Pescia. In the church of San Michele in Pescia, Gaspare had a stained-glass window made (see fig.1) on which he is depicted as a donor in the company of Saint Michael.
Ducci had also paid for a stained-glass window in the church of the Carmelites in the Huidevettersstraat and in the St. Rumbold's Cathedral in Mechelen, most likely to ease his troubled conscience.

Charles V began to doubt Ducci's loyalty when he was informed that his favourite financial advisor had formed a company in Lyon in 1546 with the German financiers Grimmel, Seiler and Neidhart to grant a loan to the French king Francis I (the emperor's arch-enemy). There was talk about an amount of 400,000 écus or crowns (ca. 720,000 f.). When the imperial court subsequently called him to account, Ducci shifted the blame to the Welser's bank that had acted as an intermediary. Once again, he had slipped through the meshes of the net.

In exchange for his services, Ducci had acquired monopolies (alum, pastel, woad, wine) from the emperor and the regent and received tax revenues (including the tax on mercantile activities during the war with France). However, all these prerogatives, which made him enormously rich, also brought him into continuous conflicts with the other merchants and the city council of Antwerp. Especially the alum monopoly, which had brought him enormous profits and which had been granted to him for 10 years in 1544, had provoked a lot of protest and was finally taken away from him after 5 years. Through his actions he caused discord in the business world and riots and attacks were regularly reported in the city, with the result that more and more merchants were allowed by the city government to be accompanied by a few bodyguards (bravi).

4. An unscrupulous mafioso:
Ducci took this opportunity to appear at the Antwerp stock exchange building as a real mafia boss, surrounded by a number of unsavory characters ready to intimidate the other merchants. In total, he employed about 20 crooks (mostly Italians) wandering around in groups of 3 to 6 and armed with clubs (as it was registered in the reports of Gilbert Van Schoonbeke’s trial against Ducci). Those who tried to thwart him were dealt with firmness, physically or financially. In 1543 he had caused the bankruptcy of the company of his former business relations, the Guicciardini brothers, and according to Lodovico this had been done in an extremely fraudulent way (see art. about Lodovico Guicciardini).

Ducci didn't spare his family members either. On February 22, 1545, he even had an attempt made on the life of  his nephew, the architect and Antwerp building promoter Gilbert Van Schoonbeke, whose step mother was Gaspare's sister-in-law Anna. At the trial against Ducci, Van Schoonbeke testified that 2 of Ducci's men, his cousin Antonio Rensi (Reusy) and a certain Russo (Rosseau), had attacked him near the entry of the stock exchange building. His servant had been seriously injured, but Van Schoonbeke had been able to escape slightly hit.
Cause of the conflict was apparently the fact that weighmaster Van Schoonbeke did not want to make an exception for his step uncle when weighing the loads of alum (on which tax had to be paid).
Gaspare was not pleased with this and had trumpeted everywhere in the city that he had made Gilbert a cuckold by sleeping with his beautiful and young wife Elisabeth Heynderickx. For his part Van Schoonbeke had responded with accusing Ducci of fraud and repeated violation of the city trade regulations.
Ducci and his 2 accomplices did not appear before the Antwerp Vierschaar but had sought the protection of the court in Brussels. They remained unpunished because regent Mary had handed over the trial to the Council of Brabant, where he had explained that he had only ordered his accomplices to give Van Schoonbeke a slight blow in the jaw (souflette), but that his men had apparently been a bit overzealous... After the case was dismissed, he warned his nephew in true mafia style that his men were still walking around the city and that he and his wife were far from safe. 

Gilbert Van Schoonbeke (1519-1554), being  himself not clean on the bone as a real estate speculator, is sometimes mentioned in the same breath as one of the 3 Antwerp "modern" capitalists, together with Ducci and the shrewd banker and moneylender Erasmus Schetz (1480-1550).

The reports of Van Schoonbeke's indictment also showed that Ducci was suspected of the attack on city pensionary Jacob Maes and that his thugs, had beaten up the merchants Francesco Giuliani and Francisco de Baros. The latter had returned to Portugal out of fear.
He is also, for unknown reasons,  said to have had the house of Maria la bionda maraviglia, the  beautiful daughter of Willem van de Werve (whom Hendrik Conscience introduced in his novel about Simon Turchi) in the Lange Gasthuisstraat, stormed and looted in January 1545. Perhaps this had something to do with the revenge of a spurned lover?

5. The jar returns to the well until it breaks:
For the time being, Ducci remained free from persecution and continued unashamedly to terrorize the city. But in 1550 the situation changed. The plan that Ducci had set up together with Alexius Grimmel, Hieronimus Seiler, Sebastian Neidhart and Simone Pecori to create an artificial money shortage (una strettezza) on the Antwerp stock exchange, from which they could then earn a pretty penny, was discovered and the fraudsters were arrested.
Thanks to Cosimo de' Medici Ducci was quickly released due to an intervention by Bernardo de' Medici, the ambassador to the emperor and Niccolò Rondinelli, the consul of the Florentine Nation. Apparently the  duke had not forgotten that in 1548 Gaspare had provided him a loan of 100,000 scudi to buy the town of Piombino. But the city government obliged him to pay an enormous fine of 20,000 guilders (just as much as he had paid for the seigniory of Hoboken) for his freedom. That was not even so bad because his “partners in crime” Seiler and Grimmel were fined 60,000 f. By way of comparison it can be mentioned that the town hall of Antwerp had cost 150,000 f. in 1565 and that an unskilled worker earned about 80 to 90 guilders a year in those days.
But in 1551 another trial followed in which Ducci was accused of usury, fraud and violation of the monopoly rules (Procedural files of the procurator general of the Council of Brabant, no.3068).  Cosimo now abandoned him, and even  Emperor Charles, who had already taken away the alum monopoly on him in August 1549, no longer regarded him as his confidant.

It was precisely the alum monopoly, which had made Ducci very rich, that finally brought him down. The Genoese brothers Luca and Giambattista Grimaldi accused him of having manipulated the price of the alum and of having taken bribes from the alum buyers. The complaint was deemed to be justified.
Despite the fact that Mary of Hungary continued to defend him, Ducci gradually understood that his star was waning: his last financial transaction was to organize a loan for the States of Brabant in 1553. When an attempt on his life was made the following year, he realized that he was no longer untouchable.

6. What goes around comes around:
Duke Cosimo had already written in a letter to Bernardo de' Medici that Ducci, whom he had helped in 1550, was playing a dangerous game.
Gaspare had ordered many attacks and beatings on other people, and it came as no surprise that in November 1554 he himself had been the victim of an assassination attempt of which the Guicciardini brothers (whom he had financially destroyed in 1543) were accused.
In Antwerp, the rumour circulated that Lodovico had been injured in the attack and had fled with his brother Giambattista to Brussels, where the ongoing trial against Ducci in connection with their bankruptcy had remained unsuccessful. Ducci, who had been injured together with his companion, had managed to escape and strangely enough the culprits were never found, while there were so many people in Antwerp from whom was known that were ready to take revenge. It was also whispered that Giambattista and Ducci had a falling out the day before the attack, but in the end the brothers were acquitted due to lack of evidence. In a letter to his relatives from 1555, Lodovico even claimed that Ducci himself staged the attack in order to discredit the Guicciardini.

In the meantime it had come to light that as early as 1540 (after the chaos on the stock exchange) a previous (faked ?) attack on Ducci was committed. At Gaspare's instigation, an Italian real estate agent named Francesco Francisci was arrested and imprisoned. In 1544 the latter had filed a lawsuit before the Council of Brabant against Ducci, who had apparently falsely accused him of the crime (Procedural files of private persons, Raad van Brabant, no. 3297).

Ducci's last official appearance took place in 1558 when the Council of Finance invited him in Brussels together with Gaspar Schetz, Lazarus Tucher and Antonio Palos (the consul of the Portuguese Nation) to discuss a question related to maritime insurance. Gaspare felt honoured, but knew that his role as a stock market tycoon had come to an end. He had also lost his great patroness, because simultaneously with the abdication of her brother Emperor Charles V in October 1555, Mary of Hungary had resigned her position as regent in the Netherlands. She was succeeded by Emanuel Philibert of Savoy. When Margaret of Parma (1559) and the Duke of Alba (1567) took the reins as regent in the Low Lands, Ducci had already disappeared from the public eye.

7. The legacy of a capitalist:
After the death of his only son Lorenzo in 1559, he had retired to his “Hof van Steenland” in Kruibeke, where he lived until his death in 1577. His grave monument in the church of Our Lady of Kruibeke was destroyed in later times and replaced by a grave slab.
His city palazzo in the Huidevettersstraat was rented out and in 1560 he had sold  Schoonselhof to Melchior Schetz, brother of Gaspar and son of Erasmus.  He bequeathed the Hof van Steenland to his brother Antonio, who hosted Alessandro Farnese there in 1585. His other heirs were Francesco and Antonio, the sons of his brother Ludovico. These testamentary gifts, from which it can be deduced that his wife and also his son had died at that time, were recorded by the Antwerp notary Peter van Laere and do not suit with the claim that he would have gone bankrupt in 1560. Ducci was still the owner of many properties and if he had really been in need of money, he would not have let his servant Antonio Rustici and his wife Marie van Deun live for free in one of his houses in the Lange Gasthuisstraat of which they received even ownership in 1564.

According to some authors, Ducci has given a "new dimension" to capitalism. He launched the first government bonds (the so-called rentmeestersbrieven) on the Antwerp stock exchange. These were debt bonds, payable to bearer of which the original debtor was a reliable person or a government institution (such as the States of Brabant) and which were used as a means of payment for trade debts or as a guarantee for loans.  In order to be able to pay out these bonds, the government had to levy new taxes. In that context, Ducci had made a number of proposals to the regent that also benefited him. When in September 1542, trade with France (which was in fact forbidden) was taxed, initiator Gaspare was immediately appointed (by the central government) as general collector. He shared the earnings and the proceeds of confiscated property from the offenders with the emperor.
In this way, he provided revenues for the state, but also for himself. Through his dubious actions as broker and his speculations on the stock market and on the real estate market, he had built up his own fortune but also made many victims. Payments were postponed or disputed and regulations were circumvented or violated. When he was asked for a loan, he gathered a group of investors who could provide him with the money to limit his own risk. Only in exceptional cases did part of the amount come from his own grant.

8. Summary:
One can consider all these actions as creative banking, but one can call it also fraud or usury and usury was still forbidden by the church. Because of his fraudulent practices, his corrupt behaviour and his brutal actions, he was no more or no less than a powerful mafioso (avant la lettre), who went over corpses, was tolerated and protected by the authorities, despised by the Italian merchants because he flouted all the prevailing principles in connection with doing business and feared and hated by the Antwerp stockbrokers.


Literatuur: 
Aristodemo, D.                    Guicciardini, Lodovico. In: Dizionario biografico, vol.61 (2004).
Ehrenberg, R.                       Das Zeitalter der Fugger. Jena, 1896.
Genard, P.                            Un procès célèbre au XVIe siècle ; Gilbert Van Schoonbeke contre Gaspar Ducci.
                                              In : Bulletin de la Commission royale d’Histoire, 1888, nr.15 (p.307-245)
Pye, M.                                 Antwerpen. De gloriejaren.   Amsterdam, 2021.
Prims, F.                               De vlucht van Guicciardini (1554). In: De Gulden Passer, jg. 9, 1931.
Schellekens, C.                     Merchants and their hometown: Florentines in Antwerp
                                              Schellekens_2018_HEC.pdf (eui.eu)
Soly, H.                                 Capital at Work in Antwerp’s Golden Age (Studies in European Urban History,
                                               vol.55 (2022).
                            Capital at Work in Antwerp's Golden Age (Studies in  European Urban History 1100-  1800, 55)
Soly, H.                               De bouw van de Antwerpse citadel (1567-1571). Sociaal-economische
                                             aspecten.    In: Belgisch Tijdschrift voor militaire geschiedenis 21, 6 (1976) 549-578.
Stumpo, E.                           Ducci, Gaspare. In: Dizionario biografico, vol.41 (1992).
Van Laerhoven, J.                zie art. Florentijnse kooplieden in het 16de-eeuwse Antwerpen.             
                                            zie art. Lodovico Guicciardini, een Florentijn in Antwerpen.
Wegg, J.                               Antwerp 1477 – 1559. From the battle of Nancy to the treaty of Cateau Cambrésis.
                                             Londen, 1916.