Giano della Bella en de strijd tussen Magnati en Popolani in het 13de-eeuwse Firenze.

Giano della Bella en de strijd tussen Magnati en Popolani in het 13de-eeuwse Firenze.   

De naam van Giano della Bella (ca.1240-1311) zal voor altijd verbonden blijven met het uitvaardigen van de fameuze Ordinamenti di Giustizia (de Ordonnaties van het Gerecht of de “Rechtsregels”) van januari 1293 waarbij een groot aantal Florentijnse families van Magnati (ook Nobili of Grandi genoemd) werd uitgesloten van het stadsbestuur. Net zoals het instellen van het prioraat in 1282, met de latere toevoeging in 1293 van de gonfaloniere della giustizia (de banierdrager van het gerecht) waren de Ordinamenti, maatregelen van de Secondo Popolo, die gericht waren tegen de dominantie van de magnaten en die de macht van de gilden moesten versterken.

Giano della Bella was zelf een lid van een oude aristocratische Florentijnse familie, waarvan een Ugo en een Ranieri aan het begin van de 13de eeuw consuls van de Calimala en de Comune waren geweest. De Della Bella’s hadden gevochten in Montaperti aan Welfische kant en hadden na hun verjaging uit Firenze hun activiteiten als bankiers verlegd naar Frankrijk. Giano had in 1266 samen met andere Florentijnse bannelingen trouw gezworen aan paus Urbanus IV en de campagne van Karel van Anjou mee gefinancierd. Na zijn terugkeer in Firenze had hij deelgenomen aan de Slag bij Campaldino (waar Dante Alighieri aan zijn zijde gestreden had) en was hij als prior verkozen in augustus 1289. Vooral onder invloed van zijn collega-prior Neri Attiglianti begon hij zich toen meer en meer als een anti-magnaat te profileren.

 Giano wordt gewoonlijk als de “uitvinder” van de Ordanimenti genoemd, maar er waren al gedurende de laatste decennia van de eeuw progressieve Popolani actief die wilde ageren tegen de heerschappij van de Magnati. Het uitvaardigen van de Rechtsregels moet dus niet zozeer als een complete verrassing  gezien worden, maar als een verdere stap in een op gang zijnde evolutie. Uiteindelijk wensten de Popolani niets anders dan de macht van de Magnati over te nemen. Die magnaten waren hoofdzakelijk cavalieri uit adellijke families die al jaren de plak zwaaiden in Firenze, die dachten dat zij zich alles konden permitteren en die door hun arrogantie de haat van de Popolani hadden opgewekt. Wie de laatste 20 jaar nog een ridder in de familie had gehad werd als magnaat bestempeld.

 Al van in 1286 bestond er een lijst met Magnati die elk jaar werd aangepast. Zij werden door de Popolo als “gevaarlijk” beschouwd en hun macht moest aan banden gelegd worden. Zij moesten hoge belastingen betalen, zich elk jaar presenteren voor een commissie en een eed van trouw zweren aan de Popolo. Wanneer zij een “politiek misdrijf” hadden begaan (zoals brutaliteiten tegenover hun medeburgers, het dragen van wapens,  het binnendringen van huizen, geweldplegingen  en de verstoring van de openbare orde met hun onderlinge vetes) kregen zij zware boetes en bij niet-betaling werd de borgsom die zij gestort hadden ingehouden, volgden er gevangenisstraffen of in sommige gevallen werd er zelfs een hand afgehakt. Voor dezelfde misdrijven werden de Magnati strenger gestraft dan de Popolani en geregeld vielen hun huizen en de bezittingen ten prooi aan aanvallen en plunderingen, waar niet werd tegen opgetreden door de overheid.

 In de Ordinamenti van 1293 werden alle maatregelen tegen de magnaten in een geschreven wettekst vastgelegd. Begin januari 1293 was er een commissie van juristen (Alberto di Donato Ristori, Ubertino degli Strozzi en Baldo d'Aguglione) aangesteld die de teksten prepareerde die op 18 januari door de verschillende raden van de stad werden goedgekeurd.
De Ordinamenti zijn dus uitgevaardigd door de signoria die zetelde van 15 december ’92 tot 14 februari ’93, waarvan Pela Gualducci, Maso dell’ Antella, Palmieri Altoviti, Guccio Girolami, Lapo Pratesi en Gaddo Falconieri deel uitmaakten.
Giano zelf was pas lid van de volgende Signoria van 15 februari tot 14 april 1293, maar hij behoorde zeker tot de groep van Popolani (uit families zoals de Altoviti, de Falconieri, de Girolami, de Giugni, de Magalotti, de Peruzzi en de Ruffoli) die ijverde voor een dringende verandering in het bestuur. Op Giano’s initiatief werd Baldo Ruffoli op 15 februari 1293 voorgedragen als eerste gonfaloniere di giustizia (voorzitter) van de signoria, nadat hij al in juni 1291 prior was geweest.
Er werd een speciale rechtbank opgericht die de klachten behandelde die ingediend werden bij de esecutore degli ordinamenti. Het kwam er dus op neer dat de magnaten simpelweg na verklikking konden vervolgd en veroordeeld worden.

De belangrijkste maatregel van de Ordinamenti bleef de uitsluiting van de magnaten van de stadsregering. Het ambt van prior en gonfaloniere di giustizia werd hun ontzegd evenals het lidmaatschap van de Raad van 100, de Raden van de capitano del popolo en het hoofdmanschap van een gilde.

Fig. 1 Della Bella en Frescobaldi (tekening Luigi Garibbo, Galerie la Nouvelle Athènes)

Wanneer Giano della Bella tijdens zijn prioraat in 1293 een nieuwe lijst van Magnati ging aanleggen wekte dat geen grote verwondering (zie Salvemini). Hij had zowel voor de contado (het omliggende platteland) als voor de stad een zwarte lijst opgesteld. In totaal waren er stedelijke 72 families opgenomen in de lijst, waarvan er 39 als Welfisch en 33 als Ghibellijns konden bestempeld worden. Tot de Ghibellijnse Grandi of Magnati behoorden o.a. de Uberti, de Lamberti, de Cipriani, de Abati en de Mannelli terwijl aan Welfische kant o.a. de namen van de Bardi, de Cavalcanti, de Pazzi, de Albizzi, de Cerchi, de Donati en de Frescobaldi genoteerd stonden. Berto Frescobaldi was de leider van de Magnati en was na een meningsverschil en een handgemeen met della Bella in 1292 zijn aartsvijand geworden (zie fig.1).

Het gevolg van deze vorm van ostracisme was dat er naar schatting in totaal zo’n 3.000 mannen uitgesloten werden van deelname aan het politiek leven. Twee jaar later werd de lijst bevestigd.
Er waren ook families van de oude adel die niet op de lijst voorkwamen en er waren ook Nobili die Popolani verklaard werden of zich “bekeerd” hadden. Zij moesten een eed van trouw zweren aan de Popolo en zich Welf verklaren.
Uiteindelijk was de lijst in de eerste plaats gericht tegen bepaalde families die teveel macht gekregen hadden (ze werden ook potenti genoemd) en die dringend van die macht moesten beroofd worden. Della Bella had ook de netwerken en de kliekvorming bij de Magnati willen doorbreken. De vraag kan dus gesteld worden of zijn actie daadwerkelijk bedoeld was om de gewone burger te beschermen of dat het eerder over een afrekening ging met een deel van de heersende Florentijnse elite. Het optreden van della Bella wordt soms democratisch genoemd, maar uiteindelijk ging het om een strijd tussen 2 politieke groeperingen die allebei de belangen van het popolo grasso (de gegoede burgerij) verdedigden. Anderen beschouwen zijn maatregelen als dictatoriaal en spreken van de terreur van della Bella.

Het bewind van Giano della Bella heeft niet lang geduurd want in februari 1295 werd hij door Corso Donati, één van de leiders van de Mgnati, ten val gebracht. Volgens kroniekschrijver Dino Compagni, zelf een supporter van Giano en dientengevolge gonfaloniere in 1293, hadden de Grandi de populaire della Bella het liefst willen laten vermoorden (naar het schijnt hadden zij daarbij zelfs de goedkeuring van paus Bonifatius VIII gekregen), maar dat gebeurde niet uit angst voor een gewelddadige reactie van het volk. Toen er tijdens een gewapend conflict tussen Corso Donati en zijn neef Simone Galastrone (allebei magnaten) één van Simone’s slaven door Corso was gedood, werd hij op basis van de Ordinamenti voor het gerecht gedaagd en beschuldigd van moord. Omdat hij verkeerd was geïnformeerd had podestà, Giovanni da Lucino, Corso vrijgesproken en Simone veroordeeld, waarop het woedende gepeupel (aangevoerd door Giano’s broer Taldo della Bella) het Palazzo del Podestà was gaan bestormen.
Giano’s vijanden, o.l.v. Donati en Frescobaldi, stelden hem verantwoordelijk voor het oproer en omdat hij de podestà in bescherming genomen had, beschuldigden zij hem van partijdigheid.

 Fig.2 De ballingschap van Giano della Bella (A.Ciseri, 1848, Villa Ciani,Lugano).

In maart 1295 veroordeelde de Signoria hem tot een verbanning nadat hij al een maand eerder met zijn zoon Cione en zijn broers Taldo en Comparino naar Frankrijk was gevlucht waar hij een 10-tal jaar later (in Parijs?) gestorven is (zie fig.2).

In Juli 1295 werden de Ordonnanties aangepast en versoepeld: met uitzondering van de leden van de oude feodale adel kregen de Magnati hun rechten terug en mochten zij opnieuw bestuursfuncties opnemen op voorwaarde dat zij bij een gilde waren ingeschreven, zelfs als ze geen beroep uitoefenden. De grote gilden kwamen dus andermaal als overwinnaars uit de strijd.
De adellijke familie der Alighieri had zich tot het Welfisme bekeerd en om te kunnen deelnemen aan het politieke leven van zijn stad had Dante zich in 1295 ingeschreven bij het apothekersgilde.
Gedurende de ganse 14de eeuw bleef de strijd tussen Magnati en Popolani in Firenze voortduren en werden de Ordonnanties nog verscheidene keren afgeschaft en terug ingevoerd.
Toen in de 15de eeuw oligarchen zoals de Albizzi en de Medici de macht konden grijpen hadden de Ordonnanties hun betekenis al verloren wanneer in 1435 de laatste executeur werd aangesteld

 

Addendum:

Onderzoek naar het verschijnen van nieuwe families in de Florentijnse signoria van 1290 tot 1297.

Volgens sommige auteurs verschenen er in 1293 (het jaar van de Ordinamenti) uitzonderlijk veel nieuwe familienamen bij de gezagsdragers. Giuliano Pinto spreekt van 40% maar bij raadpleging van de lijsten der Tratte blijkt dat in dat jaar slechts 24% te zijn (10 op 42 functies).

Hun namen waren:
Gianni Buiamonti (verkozen als gonfaloniere op 15 augustus 1293) *
Pela Gualducci (verkozen als prior op 15 december 1292)
Lapo Pratesi (verkozen als prior op 15 december 1292) *
Arrigo Venturi (verkozen als prior op 15 februari 1293) (1)
Vanni Fantoni (verkozen als prior op 15 juni)
Ricco Arlotti (verkozen als prior op 15 augustus)
Giovanni Billicozzi (verkozen als prior op 15 oktober) (2) *
Guccio Salvini (idem)
Lapo Bencivenni (idem)
Maso Delcresta (idem) *

1) Venturi was een zwaardenmaker en mensen met een beroep worden hier normaal gesproken niet meegeteld, maar uitzonderlijk hebben leden van zijn familie achteraf nog verscheidene keren in de signorie gezeteld
2) opmerkelijk is wel dat 4 van de 6 priori in de laatste signoria van oktober 1293 nieuwkomers waren
* voor deze 4 families was het de eerste en tevens de laatste verkiezing voor de signoria.

 Een dergelijk aantal nieuwkomers was bovendien ook geen uniek feit als men de namenlijst van de vorige en volgende jaren bekijkt.

 Het aantal nieuwe families in de signoria van 15 december 1292 tot 14 februari 1295 (tijdens het 26 maanden durend bewind van della Bella) bedroeg 22 (10 in 1293, 10 in 1294 en 2 in 1295) op een totaal van 84 (26%).
In de periode van 15 december 1290 tot 14 december 1292 (vóór het bewind van della Bella) werden er toen ook al 19 nieuwe namen genoteerd (13 in 1291, 6 in 1292) op een totaal van 64 (29%).
Van 15 februari 1295 tot 14 december 1297 (na het bewind van della Bella) waren er 23 nieuwkomers (2 in 1295, 10 in 1296 en 11 in 1297) op een totaal van 96 (24%).

Veel was er dus blijkbaar toch niet veranderd in die jaren want het merendeel (ca. 3/4) van de priori en gonfalonieri was nog steeds een lid van één van de traditionele families.
Sommige families die vóór en na de periode van della Bella in de signoria zetelden zoals de Girolami, Guadagni, Altoviti, Cambi, Albizzi en Peruzzi bleven ook in 1293/1294 gewoon verder deel uitmaken van het bestuur terwijl andere zoals de Bardi, Machiavelli, Canigiani, Anselmi, Marignolli, Guidalotti en Gheradini geen functie hadden opgenomen tijdens zijn bewind (omwille van hun politieke opvattingen of misschien ook omwille van andere redenen?). Zij keerden wel terug in de signorie van de volgende jaren.
Ook de familie de’ Medici had geen vertegenwoordiger in de stadsregering in de tijd van della Bella, terwijl zij nochtans bekend stonden als overtuigde Popolani, maar ook hun afwezigheid hoeft niet noodzakelijk een politieke reden te hebben. Ardingo de’ Medici werd in 1291 de eerste prior van zijn familie. Pas in 1296 werd hij gonfaloniere, een eer die in 1299 ook te beurt viel aan zijn broer Guccio de’ Medici.
Voor de Adimari, Abati, Agli, Visdomini, Spini, Pazzi, Pulci, Cerchi, Tornaquinci en Frescobaldi betekende het optreden van della Bella het einde van hun politieke carrière (voor altijd of voor zeer lange tijd).

 JVL

Giano della Bella and the struggle between Magnati and Popolani in 13th century Florence.   

The name of Giano della Bella (ca.1240-1311) will forever be linked to the proclamation of the famous Ordinamenti di Giustizia (the Ordinances of Justice or the "Rules of Law") in January 1293, when a large number of Florentine families of Magnati (also called Nobili or Grandi) were excluded from the city government. Just like the establishment of the priory in 1282, with the later addition in 1293 of the gonfaloniere della giustizia (the standard bearer of the law), the Ordinamenti were measures of the Secondo Popolo, directed against the dominance of the magnates and intended to strengthen the power of the guilds.

Giano della Bella himself was a member of an old aristocratic Florentine family, of which one Ugo and a Ranieri had been consuls of the Calimala and the Comune at the beginning of the 13th century.
The Della Bellas had fought in Montaperti on the Guelphian side and after their expulsion from Florence had transferred their banking activities to France. Together with some other Florentine exiles Giano had sworn allegiance to Pope Urban IV in 1266 and co-financed the campaign of Charles of Anjou. After his return to Florence, he had taken part in the Battle of Campaldino (at the side of Dante Alighieri) and elected prior in August 1289. Influenced by his fellow prior Neri Attiglianti, he began to present himself  more and more as an anti-magnate.

Giano is usually considered the "inventor" of the Ordanimenti , but already during the last decades of the century progressive Popolani were acting against the rule of the Magnati. The issuing of the Rules of Law should therefore not so much be seen as a bolt from the blue, but as a further step in an ongoing evolution. In the end, the Popolani wanted nothing more than to take over the power of the Magnati.
These magnates were mainly cavaliers (knights) from noble families (ruling Florence for many years), and arousing with their arrogance, the hatred of the Popolani.  Anyone who had had a knight in the family in the last 20 years was branded as a magnate.

As early as 1286 there existed a list of Magnati that was adapted every year. They were considered as "dangerous" by the Popolo and their power had to be restricted. They had to pay high taxes, present themselves before a committee every year and swear an oath of allegiance to the Popolo. When they had committed a "political crime" (such as brutality towards their fellow citizens, carrying weapons, breaking into homes, acts of violence and disturbing public order with their mutual feuds) they were severely fined and in the event of non-payment, the deposit they had to turn in was withheld, prison sentences followed or in some cases even a hand was cut off. For the same crimes, the Magnati were punished more severely than the Popolani and regularly their homes and possessions fell prey to attacks and looting, which were not dealt with by the government.

In the Ordinamenti of 1293, all measures against the magnates were put down in a written legal document. At the beginning of January 1293, a committee of jurists (Alberto di Donato Ristori, Ubertino degli Strozzi and Baldo d'Aguglione) was appointed to prepare the texts which were approved by the various councils of the city on January 18. The Ordinamenti were thus issued by the signoria that was in charge from December 15, 1292 until February 14, 1293, which included Pela Gualducci, Maso dell' Antella, Palmieri Altoviti, Guccio Girolami, Lapo Pratesi and Gaddo Falconieri.
Giano himself was only a member of the next Signoria (February and April) , but he certainly belonged to the group of Popolani (with families such as the Altoviti, the Falconieri, the Girolami, the Giugni, the Magalotti, the Peruzzi and the Ruffoli) who strived for an urgent change in the government. On Giano's initiative, Baldo Ruffoli was nominated on February 15, 1293 as the first gonfaloniere di giustizia (president) of the signoria, having already been prior in June 1291.
A special court was established to deal with complaints lodged with the esecutore degli ordinamenti and agnates could simply be prosecuted and convicted after verbal allegations.

The most important measure of the Ordinamenti remained the exclusion of the magnates from the city government. They were denied the office of prior and gonfaloniere di giustizia as well as membership of the Council of 100, the Councils of the capitano del popolo and the chiefmanship of a guild.
It was no surprise when Giano della Bella created a new list of Magnati during his priory in 1293 (see Salvemini). He had  drawn up a blacklist for both the contado (the surrounding countryside) and the city. In total, 72 urban families were signed up in the list, of which 39 could be labeled as Guelphs and 33 as Ghibellines. The Ghibelline Grandi or Magnati included the Uberti, the Lamberti, the Cipriani, the Abati and the Mannelli, while on the Guelphian side the names of the Bardi, the Cavalcanti, the Pazzi, the Albizzi, the Cerchi, the Donati and the Frescobaldi were enlisted.  Berto Frescobaldi was the leader of the Magnati and had become Giano’s nemesis after a disagreement and a scuffle in 1292 (see fig.1).

The consequence of this form of ostracism was that an estimated total of about 3,000 men were excluded from participating in political life. Two years later, the list was confirmed.
There were also families of the old nobility who were not on the list and there were also Nobili who were declared Popolani or had been "converted". They had to swear an oath of allegiance to the Popolo and declare themselves a true Guelph.
In the end, the list was primarily directed against certain magnate families who had been given too much power (they were also called potenti) and who urgently needed to be deprived of that power. Della Bella surely wanted to stop their networking and clique formation. That leaves the question whether his action was really intended to protect the common citizen or whether it was rather a reckoning with a part of the ruling Florentine elite.

Della Bella's reforms are sometimes called democratic, but in the end it was a battle between 2 political groups both defending the interests of  the popolo grasso (the rich bourgeoisie). Others consider his measures dictatorial and speak of della Bella's terror.
The rule of Giano della Bella did not last long because in February 1295 he was overthrown by Corso Donati, one of the leaders of the Magnati. According to chronicler Dino Compagni, himself a supporter of Giano and consequently gonfaloniere in 1293, the Grandi would have preferred to have the popular della Bella murdered (apparently they had even received the approval of Pope Boniface VIII), but that did not happen for fear of a violent reaction from the people.
When during a street fight between Corso Donati and his cousin Simone Galastrone (both magnates) Corso had killed one of Simone’s slave, he was brought to justice on the basis of the Ordinamenti and accused of murder. Because he had been misinformed, podestà, Giovanni da Lucino, had acquitted Corso  and condemned Simone, after which the raging mob (led by Giano's brother Taldo della Bella) had stormed the Palazzo del Podestà  .
Giano's enemies, led by Donati and Frescobaldi, held him responsible for the riot, and because he had taken the podestà into protection, they accused him of partiality. .
In March 1295, the Signoria sentenced  him to exile after he had fled a month earlier with his son Cione and his brothers Taldo and Comparino to France where he died some 10 years later (in Paris?) (see fig.2).

In July 1295, the Ordinances were amended and relaxed: with the exception of the members of the old feudal nobility, the Magnati regained their rights and were allowed to take up governmental positions again on condition that they were registered with a guild, even if they did not exercise a profession. So the large guilds came out victorious once more.
The noble Alighieri family had converted to Guelphism and in order to participate in the political life of his city, Dante had enrolled in the apothecary's guild in 1295.
Throughout the 14th  century, the struggle  between Magnati and Popolani continued in Florence, and the Ordinances were abolished and then again reintroduced several times.
When in the 15th century oligarchs such as the Albizzi and the Medici were able to seize power, the Ordinances had already lost their importance when the last executor was appointed in 1435.

Addendum:

Research into the appearance of new families in the Florentine signoria from 1290 to 1297.

According to some authors an exceptional number of new family names appeared in 1293 among the city rulers. Giuliano Pinto mentions a figure of 40%, but when consulting the lists of the Tratte it turns out to be only 24% in that year (10 out of 42 functions).

Their names were:
Gianni Buiamonti (elected gonfaloniere on August 15, 1293) *
Pela Gualducci (elected prior in on December 15, 1292)
Lapo Pratesi (elected prior on December 15, 1292)  *
Arrigo Venturi (elected prior on February 15, 1293) (1)
Vanni Fantoni (elected prior on June 15)
Ricco Arlotti (elected prior on August 15)
Giovanni Billicozzi (elected prior on October 15) (2) *
Guccio Salvini (idem)
Lapo Bencivenni (idem)
Maso Delcresta (idem) *

 1) Venturi was a spadarius (swordsmith) and people with a profession are normally not included in the numbers but exceptionally his family’s name reappeared in later signorie.
2) it is however remarkable that 4 of the 6 priori in the last signoria of 1293 (October) were newcomers.
* for these 4 families it was their first and also last appearance in the signoria

Furhter more such a number of newcomers does not seem to be a unique fact when one looks at the lists of previous and following years.

The number of new families in the signoria from 15 December 1292 to 14 February 1295 (during the 26 months rule of della Bella) was 22 (10 in 1293, 10 in 1294 and 2 in 1295) out of a total of 84 (26%).
In the period from December 15, 1290 to December 14, 1292 (before the reign of della Bella), 19 new names were recorded (13 in 1291, 6 in 1292) out of a total of 64 (29%).
From February 15, 1295 to December 14, 1297 (after the reign of della Bella) there were 23 newcomers (2 in 1295, 10 in 1296 and 11 in 1297) out of a total of 96 (24%).

So apparently not much had changed in those years because the majority (ca. 3/4) of the priori and gonfalonieri was still a member of one of the traditional families.
Some families who had a seat in the signoria before and after della  Bella's period, such as the Girolami, Guadagni, Altoviti, Cambi, Albizzi and Peruzzi, continued to be part of the government in 1293 and 1294, while others such as the Bardi, Machiavelli, Canigiani, Anselmi, Marignolli, Guidalotti and Gheradini had not taken up any positions during his rule (because of their political views or perhaps also for other reasons?). They returned in the signorie of the following years.
The Medici family had no representative in the city government in della Bella's time, although they were known as convinced Popolani, but their absence does not necessarily have to have a political reason either. Ardingo de' Medici became the first prior of his family in 1291. It was not until 1296 that he became gonfaloniere, an honour that also fell to his brother Guccio de' Medici in 1299.
For the Adimari, Abati, Agli, Visdomini, Spini, Pazzi, Pulci, Cerchi, Tornaquinci and Frescobaldi, della Bella's rule marked the end of their political careers (forever or for a very long time).

 

Literatuur:

 Antonetti, P.                Het bruisende leven in Florence. Antwerpen, 1979.
Idem.                           Histoire de Florence.   Parijs, 1983.
Diacciati, S.                 Popolani e magnati, socità e politica nella Firenze del Duecento. (PDF) Popolani e magnati: società e politica nella Firenze del Duecento, Spoleto, CISAM, 2011 | Silvia Diacciati - Academia.edu
Gli Ordinamenti di giustizia   Viaggi nel Testo - Autori della letteratura Italiana - Dante Alighieri (internetculturale.it) 
Lansing, C.                  The Florentine Magnates: Lineage and Faction in a Medieval Comune. Princeton, 1991.
Litchfield, R.                Lijsten van de Tre Maggiori (1282-1532)   Tratte Search Interface (brown.edu)
Neumahr, U.                Die Protestatio de Iustitia in der Florentiner Hochcultur.  Münster, 2002, p.50.
Ottokar, N.                  Il Comune di Firenze alla fine del Duecento.  Firenze, 1926.            
Piccioli, A.                    Firenze, narrati ai suoi scolari...Firenze, 1850, p.57
Pinto, G.                      Della Bella, Giano    in: Dizionario biografico, vol.36 (1988).   
Raveggi, S.                  I Priori e i Gonfalonieri di Giustizia di Firenze, i Dodici e i Gonfalonieri delle 
Compagnie (1282-1343)      1 Bartolus d (storiadifirenze.org)
Salvemini, G.               Magnati e Popolani dal 1280 al 1295.  Firenze, 2010.                   
www.carnesecchi.eu/magnati1.htm
Second Popolo and Ordinances of Justice (www.worldhistory.biz)                                
Strathern, P.                 The Medici. Godfathers of the Renaissance.  Londen, 2003.
Van Laerhoven, J.       zie art. Socio-eonomische en politieke tegenstellingen in het Firenze
van de 13de en 14de eeuw.
Vannucci, M.               The History of Florence.  Rome, 1986.
Zorzi, A.                      Conflitti e sistemi giudiziari: Magnati e Popolani.  Firenze, 2008.