Karel van Anjou, de slag bij Benevento en de Secondo Popolo van Firenze
Karel van Anjou, de slag bij Benevento en de Secondo Popolo van Firenze
Nadat met de Slag bij Montaperti in 1260 de Primo Popolo de plaats had moeten ruimen voor een Ghibellijns stadsbestuur, was 6 jaar later de Slag bij Benevento er de oorzaak van dat er opnieuw een Welfisch bestuur, de zogenaamde Secondo Popolo, in Firenze aan de macht kwam. Andermaal had een veldslag, die kaderde in de strijd tussen paus en keizer, de politieke situatie in de stad aan de Arno doen veranderen.
Toen paus Urbanus IV bij de heropflakkering van de investituurstrijd Karel van Anjou (de broer van de Franse koning) de kroon van Napels en Sicilië beloofd had in ruil voor zijn steun tegen de Hohenstaufen, kwam het op 26 februari 1266 in Benevento (50 km ten zuiden van Napels) tot een gewapend treffen met Manfred de natuurlijke zoon van keizer Frederik II en de residerende koning van Sicilië (zie fig.1). Ondanks het numeriek overwicht van het keizerlijk leger behaalden de troepen van Anjou een klinkende overwinning en werd Manfred tijdens het gevecht gedood. Anjou werd door de paus gekroond en werd nu koning Karel I van Napels en Sicilië, de grote voorvechter van de Welfische zaak.
De slag bij Benevento stelde niet alleen een einde aan de heerschappij van de Hohenstaufen in Italië, maar had ook een enorme invloed op de verhoudingen tussen Welfen en Ghibellijnen. Deze laatsten moesten een grote stap terugzetten en in vele steden kwam er opnieuw een Welfisch bewind aan de macht dat geen genade kende voor de tegenstanders.
Dat was ook niet te vermijden in Firenze, waar de triomfator van Benevento werd uitgenodigd om “beschermheer” van de republiek te worden. Het waren nota bene ook (verbannen) Florentijnse bankiers geweest die zijn militaire campagne in Italië bekostigd hadden en Karel van Anjou is op aandringen van paus Clemens IV van 1267 tot 1282 beschermheer van Firenze gebleven.
Naast de wapenschilden van het Welfische stadsbestuur zijn onder de kantelen van het Palazzo Vecchio nog steeds de gouden lelies van Anjou te zien (zie fig.2). Van 1313 tot 1321 en van 1325 tot 1328 hebben respectievelijk ook Karels kleinzoon Robert de Wijze en achterkleinzoon Karel van Calabrië, het beschermheerschap van Firenze waargenomen.
Het mag duidelijk zijn dat tijdens Anjou’s bewind de Welfen het laken naar zich toe konden trekken en dat hun tegenstanders onder dwang of uit vrije wil naar andere steden trokken, die nog Ghibellijns waren gebleven, zoals Siena, Pisa en San Gimignano.
Het nieuwe Florentijnse bestuur, de Secondo Popolo (de 2de “volksregering”) was niet van plan zich nogmaals van de macht te laten beroven. Terwijl men van de Primo Popolo nog zou kunnen zeggen dat die, zeker in het begin, neutraal stond tegenover beide strekkingen, was de Secondo Popolo een zeer duidelijke Welfische aangelegenheid. In 1268 werd de Parte Guelfa opgericht, die als een staat binnen de staat, het economische leven (via de gilden) en het politieke leven in Firenze domineerde.
De diarchie (de podestà tegenover de capitano del popolo met ieder hun eigen raden) werd opnieuw ingesteld en de Florentijnse stadsmilitie stond gereed om elke Ghibellijnse agressie af te weren.
Met Karels overwinning in Benevento was de strijd tussen Welfen en Ghibellijnen echter nog niet definitief beslecht en zelfs na zijn zege in Tagliacozzo op 23 augustus 1268 waar hij het leger van Conradijn, de laatste telg van de Hohenstaufen, in de pan hakte, bleven de 2 fracties elkaar het leven zuur maken.
Dat was ook weer in Firenze het geval en eind 1279 kreeg kardinaal Latino Malabranca Orsini van paus Nicolaas III de opdracht om de vijandelijkheden tussen beide partijen te doen ophouden en dat resulteerde (wonder boven wonder) in februari 1280 met het sluiten van een vredesverdrag. De verbannen Ghibellijnen mochten terugkeren en er werd beslist dat alle bestuurlijke functies eerlijk zouden verdeeld worden tussen de 2 kampen. Maar na het vertrek van de kardinaal herbegonnen de moeilijkheden en de Ghibellijnen moesten andermaal de stad verlaten.
Toen er in 1282 aan de voogdij van Karel van Anjou een einde kwam omdat hij zijn koningskroon in Sicilië moest gaan verdedigen (na de Siciliaanse Vespers), besloot de Secondo Popolo met de instelling van het prioraat om de macht van de gilden te versterken en een terugkeer van de Gibellijnen onmogelijk te maken, zeker nadat er in Forli op 1 mei 1282 een Welfisch leger verslagen was door een Ghibellijns. De Franse bevelhebber Jean d’Eppe (Giovanni d’ Appia) die getracht had het Ghibellijnse bolwerk op de knieën te krijgen was er overwonnen door Guido da Montefeltro (de heer van Urbino). Daarmee was de angst voor een Ghibellijns revival blijkbaar groot genoeg geworden om in Firenze bestuurlijke hervormingen door te voeren.
In 1282 werd het dagelijks bestuur van de stad in de handen gelegd van een college van priori. Er werd gesproken van een Priorato delle Arti omdat de prioren van de gilden nu ook de leiders van het stadsbestuur geworden waren. Aangezien zij verkozen werden door de leden van de grote gilden waren het diezelfde gilden die in feite de macht naar zich toe getrokken hadden.
Op 15 juni 1282 werden de eerste 3 priori verkozen voor 2 maanden. Dat waren Bartolommeo de’ Bardi, Rosso Bacherelli en Salvo Girolami. Zij werden op 15 augustus van hetzelfde jaar vervangen door 6 priori, 1 per sesto en 1 voor elk van de 6 grote gilden (behalve dat van de notarissen want er werd altijd een notaris aan de signoria toegevoegd). De priori werden verkozen door hun uittredende collega’s, de consuls van de grote gilden, de raad van de capitano del popolo en een aantal arrioti (of toegevoegde “wijzen”).
Vanaf 15 februari 1293 werd er een gonfaloniere di giustizia (de banierdrager van het gerecht) aan de priori toegevoegd; de eerste was Baldo Ruffoli en de signoria (stadsregering) bestond nu uit 7 leden. In augustus 1343 werden dat er 9 toen er 8 (voor elk van de 4 stadsdelen 2) i.p.v. 6 priori gekozen werden. In 1329 werden ook al de Raad van 12 (verkozen voor 3 maanden) en de Raad van 16 (verkozen voor 4 maanden) aan de stadsregering toegevoegd (samen de zg. Tre Maggiori).
Ondertussen had de Secondo Popolo met het uitvaardigen van de Ordinamenti di Giustizia in januari 1293 verdere stappen gezet in de opmars van de Popolo toen de Nobili (ook Magnati of Grandi genoemd) uit het politiek bestel geweerd werden (zie art. Giano della Bella).
Toen de oligarchen aan de macht kwamen in het begin van de 15de eeuw verloren de Ordonnanties hun betekenis en in 1532 werden de laatste prioren naar huis gestuurd door hertog Alessandro de’ Medici die de republikeinse instellingen liet afschaffen.
JVL
Charles of Anjou, the battle of Benevento and the Secondo Popolo of Florence
After the Battle of Montaperti in 1260 the Primo Popolo of Florence was taken over by a Ghibelline city government but 6 years later the Battle of Benevento brought a new Guelph government, the so-called Secondo Popolo, in power. Once again, a military event, which was part of the struggle between pope and emperor, had changed the political situation in the city on the Arno.
Pope Urban IV had promised Charles of Anjou (the brother of the French king) the crown of Naples and Sicily in exchange for his support against the Hohenstaufen. On 26 February 1266 in Benevento (50 km south of Naples) Charles met Manfred the natural son of Emperor Frederick II and the resident king of Sicily in battle (see fig.1). Despite the numerical superiority of the imperial army, Anjou's troops were victorious and Manfred was killed during the fight. Anjou was crowned by the Pope and now became King Charles I of Naples and Sicily, the great champion of the Guelphian cause.
The Battle of Benevento not only put an end to the rule of the Hohenstaufen in Italy, but also had an enormous influence on the relations between Guelphs and Ghibellines. The latter had to take a step back and in many cities a Guelph regime restored its power that knew no mercy for the opponents.
This was also inevitable in Florence, where the victor of Benevento was invited to become "protector" of the republic. Exiled Florentine bankers had financed his military campaign in Italy and Charles of Anjou remained patron of Florence from 1267 to 1282 at the insistence of Pope Clement IV .
Beneath the battlements of the Palazzo Vecchio the golden lilies of Anjou are still visible next to the Guelph coat of arms of the city (see fig.2). From 1313 to 1321 and from 1325 to 1328, Charles' grandson Robert the Wise and great-grandson Charles of Calabria, respectively held the patronage of Florence.
It may be clear that during Anjou's reign the Guelphs pulled the strings and that their Ghibelline opponents moved under duress or of their own free will to Ghibelline cities, such as Siena, Pisa and San Gimignano.
The new Florentine government, the Secondo Popolo (the 2nd "people's government") had no intention of being deprived of power again. While one could still say that the Primo Popolo was, certainly in the beginning, neutral towards both tendencies, the Secondo Popolo was a very clear Guelphian affair. In 1268 the Parte Guelfa was founded and controlled economic (through the guilds) and political life in Florence.
The diarchy (the podestà versus the capitano del popolo, each with their own councils) was re-established and the Florentine city militia was ready to repel any Ghibelline aggression.
But with Charles' triumph in Benevento the war between Guelphs and Ghibellines was not over yet and even after his victory in Tagliacozzo on August 23, 1268 where he crushed the army of young Conradin, the last descendant of the Hohenstaufen, the 2 parties continued to make life difficult for each other.
This was also the case in Florence and at the end of 1279 Cardinal Latino Malabranca Orsini was ordered by Pope Nicholas III to stop the hostilities between the two parties and that resulted (what a miracle!) in February 1280 with the signing of a peace treaty. The exiled Ghibellines were allowed to return and it was decided that all governmental functions would be divided fairly between the 2 factions. But soon after the cardinal's departure, the difficulties resumed and the Ghibellines were forced to leave the city again.
When the patronage of Charles of Anjou came to an end in 1282 because he had to defend his crown in Sicily (after the Sicilian Vespers), the Secondo Popolo decided with the establishment of the priory to strengthen the power of the guilds and to make a return of the Gibellines impossible, especially after a Guelph army had been defeated by a Ghibelline in Forli on May 1 1282. The French commander Jean d'Eppe (Giovanni d'Appia) who had tried to subdue the Ghibelline stronghold was forced to retreat when Guido da Montefeltro (lord of Urbino) came to the rescue of the city. So the fear of a Ghibelline revival had apparently become great enough to implement political reforms in Florence.
In 1282 the government of the city was placed in the hands of a college of priori. This institution was called the Priorato delle Arti because the priors of the guilds were now also the leaders of the city council. In this way the great guilds gained full control over state affairs.
On June 15, 1282, the first 3 priori were elected for 2 months. Their names were Bartolommeo de’ Bardi, Rosso Bacherelli and Salvo Girolami. They were replaced on August 15 of the same year by 6 priori, 1 per sesto (district) and 1 for each of the 6 large guilds (except that of the notaries because a notary was always attached to the signoria).
The priori were elected by their outgoing colleagues, the consuls of the great guilds, the council of the capitano del popolo and a number of arrioti ("wise men").
From February 15, 1293, a gonfaloniere di giustizia (the standard bearer of justice) was placed at the head of the priori; the first one was Baldo Ruffoli and the signoria (city government) now consisted of 7 counselors. Since August 1343 there were 9 members when 8 priori (2 for each district) were elected instead of 6.
In 1329, the Council of 12 (elected for 3 months) and the Council of 16 (elected for 4 months) were also added to the city government (the 3 colleges were known as the Tre Maggiori).
Meanwhile, with the issuing of the Ordinamenti di Giustizia in January 1293, the Secondo Popolo had taken further actions against the Nobili (also called Magnati or Grandi) by excluding them from the political system (see art. Giano della Bella).
When the oligarchs came to power in the early 15th century, the Ordinances lost their significance and in 1532 the last priors were sent home by Duke Alessandro de' Medici who had all republican institutions abolished.
Literatuur:
Grossi, D. La Battaglia di Benevento (Fatti per la storia, 2021
La battaglia di Benevento del 1266 (fattiperlastoria.it)
Nitschke, A. Carl d’Angiò, re di Sicilia, in: Dizionario biografico, vol.20 (1977).
Raveggi, S. Le famiglie di parte ghibellina nella classe dirigente fiorentina del secolo XIII,
in: I ceti dirigenti dell'età comunale nei secoli XII e XIII. Pisa, 1982, pp. 279-299.
Tarassi, M. Le famiglie di parte guelfa nella classe dirigente della città di Firenze durante il XIII
secolo, in: I ceti dirigenti dell'età comunale nei secoli XII e XIII, pp. 301-321.
Van Laerhoven, J. zie art. Firenze en de Primo Popolo
zie art. Het gildenwezen in Firenze
zie art. Giano della Bella
Villani G. Famiglie guelfe e ghibelline www.carnesecchi.eu/fa3.htm