Groothertog Leopoldo II van Toscane en het Risorgimento

Groothertog Leopoldo II van Toscane en het Risorgimento

Fig.1 Leopoldo II granduca e gran maestro dell ordine di Santo Stefano (Giuseppe Bezzuoli, ca. 1825, Museo Nazionale di Palazzo Reale Pisa).

Leopold II van Habsburg-Lorreinen was de laatst regerende groothertog van Toscane. Vanaf 1824 bestuurde hij als 4de hertog van zijn dynastie één van de 8 zelfstandige staten van het Italiaanse schiereiland (1), maar in 1859 werd hij gedwongen om zijn kroon op te geven onder druk van de revolutionaire beweging die streefde naar de liberalisering en de unificatie van Italië en die bekend staat als het Risorgimento (de wederopstanding van Italië).
Leopoldo was de in 1797 in Firenze geboren zoon van groothertog Ferdinand III en Luisa Maria van Bourbon, maar zijn eerste jeugdjaren had hij doorgebracht in Wenen, toen zijn  vader op de vlucht gegaan was voor de Franse troepen van Napoleon. Na een verblijf in Salzburg en Würzburg keerde hij pas op 15 september 1814 met zijn ouders terug naar de stad aan de Arno (zie fig.1). 

De jonge troonopvolger was zeer geliefd bij de Florentijnen en ook zijn vrouw, Maria Carolina van Savoye, met wie hij in 1817 gehuwd was, genoot de sympathie van haar onderdanen.
Toen Leopoldo in 1824 de troon besteeg als groothertog continueerde hij met behulp van ministers als Vittorio Fossombroni, Neri Corsini en Francesco Cempini de politiek van zijn vader die erop gericht was Toscane een progressief economisch beleid te geven met aandacht voor nieuwe landbouwtechnieken en controle van de graanprijs. Hij zorgde voor de uitbreiding van de haven van Livorno en de opstart van een wegen- en spoorwegnet. Ook op cultureel en wetenschappelijk vlak, met de oprichting van scholen en het promoten van de verschillende Academies werd Toscane leidinggevend en politiek gezien was het de meest tolerante staat van Italië. Het was een toevluchtsoord voor andersdenkenden geworden en censuur werd er nauwelijks toegepast. Toen er in Emilia en de Romagna rond 1830 opstanden uitbraken tegen het autoritair optreden van de plaatselijke machthebbers bleef het in Toscane rustig.

Nadat zijn 1ste vrouw, met wie hij 3 dochters had,  in 1832 was overleden, hertrouwde Leopoldo het volgende jaar met Maria Antonia van Bourbon-Sicilië, de zus van koning Ferdinand II der Beide Siciliën,  die hem in 1835 een lang verwachte zoon en troonopvolger kon schenken. Dat werd dan Ferdinand IV van Toscane die echter nooit zou regeren.
De groothertog maakte zich bijzonder populair toen hij in 1844 tijdens een grote overstroming van de Arno de noodlijdende Florentijnen de  nodige steun gaf en de daklozen zelfs in het Palazzo Pitti liet verblijven.

In 1847 werd, nog ten gevolge van de besluiten van het Congres van Wenen, het hertogdom Lucca aangehecht bij Toscane, maar gingen enkele gebieden in de Lunigiana verloren aan de hertogen van Parma en Modena. Met die laatste beslissing waren de Toscanen helemaal niet tevreden en in het aanschijn van een eventueel conflict richtte Leopoldo de Guardia Urbana op, het civiele leger dat de noordelijke grens moest beschermen, maar dat na de re-annexatie van de gebieden in de Lunigiana, vooral onder druk van Wenen, voorlopig weer werd afgeschaft. Net zoals zijn vader had Leopoldo zoveel mogelijk de autonomie willen bewaren ten opzichte van de Oostenrijkse keizer, maar die was tenslotte nog altijd zijn suzerein
Tegen de zin van de keizer en om tegemoet te komen aan de eisen van de progressieve liberale krachten liet Leopoldo op 17 februari 1848 een grondwet invoeren waarin een bicameraal stelsel voorzien werd (met een assemblee en een senaat verkozen volgens cijnskiesstelsel) en de reeds bestaande vrijheid van pers en tolerantie van godsdienst werden opgenomen (zie fig.2).

Fig.2 Pagina della Constituzione (Sant’Antonio di Collemezzano, Cecina).

Op 18 maart werd de 1ste constitutionele regering van Francesco Cempini geïnstalleerd en op 26 juni volgde de opening van het Toscaanse parlement in de Zaal der 500 van het Palazzo Vecchio.
Leopoldo kon op het enthousiasme van zijn onderdanen rekenen toen hij besloot om in de maand mei Toscaanse troepen noordwaarts te sturen om het koninkrijk Piëmont-Sardinië te steunen in de strijd tegen de Oostenrijkers. De groothertog liet hen zelfs de tricolore Italiaanse vlag voeren, maar toen hij besefte dat zijn soldaten tegenover een overmacht van Oostenrijkers stonden en in feite stierven voor het expansionisme van de Piëmontezen veranderde Leopoldo van gedachten en liet hij zijn troepen terugkeren. Tijdens een eredienst in de kerk van Santa Croce voor de gesneuvelden was het in Firenze tot ongeregeldheden gekomen.
De zogenaamde 1ste Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog werd geen succes: in juli 1848 leed koning Carlo Alberto van Piëmont-Sardinië in Custoza een zware nederlaag tegen de krijgsmacht van maarschalk Jozef Radetzky en na een nieuwe mislukking in Novara in maart 1849 gaf hij de kroon door aan zijn zoon Victor Emanuel II.

Nationalisme en liberalisme gingen in Italië hand in hand, maar tegenover de gematigde (meestal aristocratische) aanhangers van een liberale constitutionele monarchie stonden de radicale democratische  republikeinen die verregaande politieke hervormingen wensten. Bij de nationalisten was er een verschil tussen de voorstanders van een confederaal Italië en de pleitbezorgers van een sterke ééngemaakte centrale staat (onder leiding van Piëmont-Sardinië).
De vraag van de radicale politici naar meer hervormingen met o.a. het invoeren van het algemeen stemrecht en het opstellen van een nieuwe grondwet die in gans Italië van toepassing zou zijn, bleef toenemen. Vooral in de verschillende progressieve kranten, die in Firenze gedrukt werden, zoals Il Conciliatore, La Nazione, La Costituente Italiana en Lo Statuto werden de nieuwe ideeën gepropageerd.

Na het falen van de gematigde liberale kabinetten van Cosimo Ridolfi en Gino Capponi stelde Leopoldo in oktober 1848 dan toch een zogenaamde “democratische” regering (die men ook als pre-socialistisch zou kunnen bestempelen) aan in Toscane die geleid werd door de jurist en patriot Giuseppe Montanelli en de journalist Francesco Guerrazzi. Vooral vanuit Livorno (de geboortestad van Guerrazzi) waar het onrustig bleef nadat de septemberrellen met geweld door de Florentijnse commissaris Leonetto Cipriani onderdrukt waren geworden, werd een nieuw beleid geëist.
De vrees voor de radicale hervormingen van deze “democratische” regering deed de groothertog besluiten om op 30 januari 1849, nadat hij geweigerd had de wet voor algemeen stemrecht te ondertekenen,  de wijk te nemen naar Siena en zich vervolgens in Gaeta te vestigen (in het Koninkrijk der Beide Siciliën van Ferdinando II Bourbon). Daar deelde hij het gezelschap van paus Pius IX die er zijn toevlucht gezocht had na de oprichting van de Romeinse Republiek en met gelijkaardige problemen te kampen had.

In Firenze werd er in februari een voorlopige regering gevormd met aan het hoofd Giuseppe Montanelli, Francesco Guerrazzi en Giuseppe Manzoni, die algemeen stemrecht (voor mannen) introduceerde en zelfs de republiek uitriep, maar door Leopoldo vanuit Gaeta als illegitiem bestempeld werd.
Uit angst voor de dreigende opmars van het Oostenrijkse leger werd deze “revolutionaire” regering, die geëvolueerd was tot de dictatuur van Guerrazzi (nadat hij van de nieuw verkozen kamerleden volmachten gekregen had), afgezet in april 1849 en werd er door de gematigde liberale politici zoals Bettino Ricasoli en Cosimo Ridolfi gepleit voor de terugkeer van hun “constitutionele” groothertog. Die arriveerde op 24 juli 1849 in Viareggio, begeleid door een Oostenrijkse militaire escorte en gekleed in het uniform van een Habsburgs generaal, wat hem door zijn onderdanen niet in dank werd afgenomen.
Ondertussen had Radetsky in gans Italië de orde kunnen herstellen en de verjaagde monarchen terug op hun troon gezet. Alleen Piëmont-Sardinië had zich met Franse steun kunnen overeind houden terwijl Toscane sedert mei 1849, weliswaar op vraag van de groothertog, bezet was door Oostenrijkse troepen.

De Toscanen hadden gehoopt dat Leopoldo al zijn hervormingen ging intact laten, maar de toegeeflijke, liberaal gezinde Italiaanse patriot was nu een vriend en bondgenoot van de keizer geworden en liet meteen de vrijheid van pers afschaffen, het parlement naar huis sturen, de grondwet intrekken, de Civiele Garde ontbinden en de aanhangers van de 1ste regering verbannen. Ook zijn steun aan paus Pius IX, die na zijn terugkeer in het Vaticaan eveneens zijn liberale voor conservatieve ideeën had ingeruild, had zowel bij katholieken als bij leken kwaad bloed gezet.
De groothertog, die erg verbitterd geraakt was, verloor door zijn reactionaire politiek de sympathie van zijn onderdanen en er werden steeds meer manifestaties gehouden tegen zijn beleid. Het eens zo tolerante Toscane was inmiddels een te mijden oord voor patriotten geworden. In de oorlog tussen Piëmont-Sardinië (dat de hulp kreeg van de Fransen) en Oostenrijk verklaarde Leopoldo zich neutraal en weigerde hij strijdkrachten in te zetten. Voor de Toscanen was het duidelijk dat hun groothertog de kant van keizer Frans Jozef gekozen had. Dat had er nochtans voor gezorgd dat er aan de bezetting door Oostenrijkse troepen een einde kon komen in mei 1855.

Toen de eis van de bevolking dat hij moest aftreden steeds groter werd en hij zijn troepen niet meer volledig onder controle had (toen zij weigerden op de demonstranten te schieten) besloot Leopoldo in de namiddag van 27 april 1859 het Palazzo Pitti en Firenze te verlaten. Zijn ministers boden hun ontslag aan en in het bijzijn van een grote massa Florentijnen, die zich verzameld had op de Piazza Brabano (nu de Piazza Indipendenza) en hem, getooid met tricolore vlaggen, kwam uitzwaaien, vertrok hij met zijn gezin richting Bologna. De groothertog was vrijwillig in ballingschap gegaan en had gekozen voor een geweldloze oplossing van de kwestie, maar hoopte nog steeds (zoals in 1849) te kunnen terugkeren.
Een revolutionair comité verkoos daarop een voorlopige regering, bestaande uit Ubaldino Peruzzi, Vincenzo Malenchini en Alessandro Danzini, die tot aan de aanhechting bij Piëmont-Sardinië in 1860 in functie bleef. Er werd een plebisciet georganiseerd in maart 1860 waarbij de grote meerderheid van de Toscanen zich akkoord verklaarde met de aansluiting bij het koninkrijk van Victor Emanuel II, een beslissing die al in augustus 1859 was goedgekeurd door een assemblee van Toscaanse afgevaardigden.
Markies Ferdinando Bartolommei, een democratisch liberaal ondanks zijn adellijke titel, werd verkozen tot burgemeester (gonfaloniere) van Firenze. Hij was lid van de Sociétà Nazionale, een beweging die de eenheid van Italië onder leiding van Piëmont Sardinië voorstond en hij had op eigen kosten vrijwilligers geronseld die waren gaan vechten in het Piëmontese leger. Samen met Giuseppe Dolfi, een bakker en de leider van de “volkspartij” was hij in 1859 één van de voornaamste aanstokers geweest voor het vertrek van de groothertog.

Leopoldo had op 21 juli 1859 zijn abdicatie ten voordele van zijn zoon Ferdinand IV ondertekend en zich na een verblijf in Bohemen in Rome gevestigd. Het Verdrag van Villafranca (dat op 12 juli 1859 een einde maakte aan de 2de Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog) had hem nochtans hersteld als groothertog, maar de leden van de Toscaanse Assemblee hadden de dynastie van Habsburg-Lorreinen vervallen verklaard van de troon en waren niet van plan om op hun beslissing terug te komen.

Tijdens de oorlog had Firenze reeds in mei 1859 het bezoek gekregen van de Franse troepen van  generaal Napoleon Jozef Bonaparte en in maart 1860 werd de stad bezet door Piëmontese militairen. Op 18 april 1860 deed koning Victor Emanuel II van Piëmont-Sardinië en van het pas opgerichte Italië zijn intrede in Firenze. De Toscaanse hoofdstad werd in februari 1865, tot groot ongenoegen van de inwoners van Turijn, nu ook de hoofdstad van de nieuwe staat, maar na de verovering van de eeuwige stad door de Italiaanse troepen in september 1870 viel die eer op 3 februari 1871 te beurt aan Rome.

Groothertog Leopoldo was één jaar eerder in Rome overleden op 29 januari 1870 en begraven in de kerk van de Sant’Apostoli. In 1914 werd zijn lichaam overgebracht naar Wenen waar het werd bijgezet in de Kapuzinergruft. Zijn zoon en opvolger Ferdinand IV werd nooit gekroond en zag zichzelf en zijn afstammelingen verplicht om af te zien van alle dynastieke rechten.

(1)     Italië bestond in de 19de eeuw, vóór de eenmaking uit: het koninkrijk Piëmont-Sardinië, de Pauselijke staat, het koninkrijk der Beide Siciliën, het Lombardisch-Venetiaans koninkrijk, het groothertogdom Toscane en de hertogdommen Lucca, Parma-Piacenza en Modena-Reggio.

JVL

Grand Duke Leopoldo II of Tuscany and the Risorgimento

Leopold II of Habsburg-Lorraine was the last reigning Grand Duke of Tuscany. Since 1824 he ruled as 4th Duke of his dynasty one of the 8 independent states of the Italian peninsula (1), but in 1859 he was forced to give up his crown under pressure from the revolutionary movement that sought the liberalization and unification of Italy, which is known as the Risorgimento (the Resurrection of Italy).
Leopoldo, born in Florence in 1797, was the son of Grand Duke Ferdinand III and Luisa Maria of Bourbon and spent his childhood in Vienna, when his father had fled from Napoleon's French troops. After a stay in Salzburg and Würzburg, he did not return with his parents to the city on the Arno until September 15, 1814 (see fig.1).

The young heir to the throne was much loved by the Florentines and his wife, Maria Carolina of Savoy, whom he had married in 1817, also enjoyed the sympathy of her subjects.
When Leopoldo ascended the throne as Grand Duke in 1824, with the help of ministers such as Vittorio Fossombroni, Neri Corsini and Francesco Cempini, he continued his father's policy aimed at giving Tuscany a progressive economic policy, with attention to new agricultural techniques and control of the price of grain. He was responsible for the expansion of the port of Livorno and the start-up of a road and rail network in Tuscany. Also culturally and scientifically, with the establishment of schools and the promotion of the various Academies, Tuscany was given a leading position and politically it was the most tolerant state in Italy. It had become a refuge for dissenters and censorship was hardly practiced. When in 1830 uprisings broke out in Emilia and the Romagna against the authoritarian local rulers, things remained quiet in Tuscany.
When his 1st wife, with whom he had 3 daughters, died in 1832, Leopoldo remarried the following year to Maria Antonia of Bourbon-Sicily, the sister of King Ferdinand II of the Two Sicilies, who gave him a long-awaited son and heir to the throne in 1835. That was Ferdinand IV of Tuscany, the never-reigning duk
The Grand Duke made himself particularly popular when, in 1844, during a great flood of the Arno, he gave the needy Florentines the necessary support and even allowed the homeless to stay in the Palazzo Pitti.

In 1847, as a result of the decisions of the Congress of Vienna, the Duchy of Lucca was annexed to Tuscany, but some territories in the Lunigiana were lost to the Dukes of Parma and Modena. The Tuscans were not at all satisfied with the latter decision and facing a possible conflict, Leopoldo founded the Guardia Urbana, the civil army that was supposed to protect the northern border, but which was temporarily abolished after the re-annexation of the territories in the Lunigiana, mainly under pressure from Vienna. Like his father, Leopoldo wanted to preserve as much autonomy as possible from the Austrian emperor, who was still his suzerain after all.
Against the emperor’s will and in order to meet the demands of the progressive liberal forces, Leopoldo introduced on February 17, 1848 a constitution which provided for a bicameral system (with an assembly and a senate elected according tax suffrage) and included the already existing freedom of the press and tolerance of religion (see fig.2).
On March 18, the 1st constitutional government of Francesco Cempini was inaugurated and on June 26, the Tuscan Parliament seated in the Hall of 500 of the Palazzo Vecchio.
Leopoldo could count on the enthusiasm of his subjects when he decided in May to send Tuscan troops to support the Kingdom of Piedmont-Sardinia in the war against the Austrians. The Grand Duke even allowed them to fly the tricolour Italian flag, but when he realized that his soldiers were facing a superior force of Austrians and were in fact dying for the expansionism of the Piedmontese, Leopoldo changed his mind and allowed his troops to return. When a celebration for the fallen soldiers was held in the church of Santa Croce, riots broke out in Florence.
The so-called 1st Italian War of Independence was not a success: in July 1848 King Carlo Alberto of Piedmont-Sardinia suffered a heavy defeat in Custoza against the forces of Marshal Joseph Radetzky and after another setback in March 1849 in Novara he passed the crown to his son Victor Emmanuel II.

Nationalism and liberalism went hand in hand in Italy, but in contrast to the moderate (mostly aristocratic) supporters of a liberal constitutional monarchy there were the radical democratic republicans who wanted far-reaching political reforms. Among the nationalists there was a difference between the adherents of a confederal Italy and the advocates of a strong unified central state (led by Piedmont-Sardinia).
The demand from the radical politicians for more reforms, including the introduction of universal suffrage and the drafting of a new constitution that would apply throughout the whole of Italy, continued to increase. The new ideas were propagated in the many progressive newspapers that were printed in Florence, such as Il Conciliatore, La Nazione, La Costituente Italiana and Lo Statuto.

In October 1848, after the failure of the moderate liberal cabinets of Cosimo Ridolfi and Gino Capponi, Leopoldo appointed a so-called "democratic" government (which could also be described as pre-socialist) in Tuscany, led by the jurist and patriot Giuseppe Montanelli and the journalist Francesco Guerrazzi. Especially from Livorno (the birthplace of Guerrazzi), where there was still unrest after the September riots had been violently suppressed by the Florentine commissioner Leonetto Cipriani, came the demand for a new administration.
Fearing the radical reforms of this "democratic" government, the Grand Duke decided on January 30, 1849, after refusing to sign the law of universal suffrage, to take refuge in Siena and then in Gaeta (in the Kingdom of the Two Sicilies ruled by Ferdinando II Bourbon). There he shared the company of Pope Pius IX facing similar problems after the establishment of the Roman Republic.
In February a provisional government was formed in Florence, headed by Giuseppe Montanelli, Francesco Guerrazzi and Giuseppe Manzoni, which introduced universal suffrage (for men) and even proclaimed the republic, but was considered illegal by Leopoldo from Gaeta.

Alarmed by the imminent advance of the Austrian army, this "revolutionary" government, which had evolved into the dictatorship of Guerrazzi (when he received powers of attorney from the newly elected deputies), was deposed in April 1849 and moderate liberal politicians such as Bettino Ricasoli and Cosimo Ridolfi called for the return of their "constitutional" Grand Duke. Leopoldo arrived in Viareggio on July 24, 1849 accompanied by an Austrian military escort and dressed in the uniform of a Habsburg general, which was not appreciated by his subjects.
In the meantime, Radetsky had been able to restore order throughout Italy and reimpose the ousted monarchs to their thrones. Only Piedmont-Sardinia had been able to survive with French support, while Tuscany had been occupied by Austrian troops since May 1849, at the request of the Grand Duke.

The Tuscans had hoped that Leopoldo would leave all his reforms intact, but the indulgent, liberal-minded Italian patriot had become a friend and ally of the emperor and immediately had the freedom of the press abolished, the parliament dismissed, the constitution repealed, the Civil Guard disbanded, and the supporters of the 1st government exiled. His support for Pope Pius IX, who had also exchanged his liberal for conservative ideas after his return to the Vatican, had caused bad blood among Catholics and laity alike.
The Grand Duke, who had become very embittered, lost the sympathy of his subjects because of his reactionary policy, and more and more demonstrations were held against his actions. The once tolerant Tuscany had become a place to be avoided by patriots. In the war between Piedmont-Sardinia (supported by the French) and Austria, Leopoldo declared himself neutral and refused to deploy military forces. For the Tuscans, it was clear that their Grand Duke had sided with Emperor Franz Joseph. That ensured however that the occupation by Austrian troops could come to an end in May 1855.
When the demands of the population for his resignation continued to grow and since he was no longer in full control of his troops (as they refused to fire on the demonstrators), Leopoldo decided to leave the Palazzo Pitti and Florence on April 27, 1859. His ministers offered their resignation and in the presence of a large crowd of Florentines, that had gathered at the Piazza Barbano (now Piazza Indipendenza) and came to wave him goodbye with tricolour flags, he left with his family for Bologna. The Grand Duke had voluntarily gone into exile and had opted for a non-violent solution to the issue, still hoping however that (as in 1849) he would be able to return.
A revolutionary committee then elected a provisional government, consisting of Ubaldino Peruzzi, Vincenzo Malenchini and Alessandro Danzini, which remained in office until the Tuscan annexation to Piedmont-Sardinia in 1860. A plebiscite was organized in March 1860 in which the great majority of Tuscans agreed to join the kingdom of Victor Emmanuel II, a decision that had already been approved in August 1859 by an assembly of Tuscan delegates.
Marquis Ferdinando Bartolommei, a democratic liberal despite his title of nobility, was elected mayor (gonfaloniere) of Florence. He was a member of the Sociétà Nazionale, a movement that promoted the unity of Italy led by Piedmont Sardinia, and he had recruited volunteers at his own expense who had gone to fight in the Piedmontese army. Together with Giuseppe Dolfi, a baker and leader of the "People's Party", he was one of the principal instigators for the Grand Duke's departure in 1859.

On July 21, 1859 Leopoldo had signed his abdication in favour of his son Ferdinand IV and after a stay in Bohemia he left for Rome. Although the Treaty of Villafranca (which had put an end to the 2nd Italian War of Independence on July 12 of that same year) had restored him as Grand Duke, the members of the Tuscan Assembly had declared the dynasty of Habsburg-Lorraine deposed from the throne and they were not prepared to reverse their decision.
During the war Florence had already received a visit from French troops led by general Napoleon Joseph Bonaparte in May 1859 and in March 1860 the city was occupied by Piedmontese soldiers. On April 18 King Victor Emmanuel II of Piedmont-Sardinia and the new Italy entered Florence.
In February 1865, much to the dismay of the people of Turin, the Tuscan capital became the capital of the new state, but after the conquest of the eternal city by the Italian troops in September 1870, that honour fell to Rome on February 3, 1871.
Grand Duke Leopoldo had died in Rome one year earlier on January 29, 1870 and was buried in the church of Sant'Apostoli. In 1914 his body was transferred to Vienna where it was interred in the Kapuzinergruft. His son and successor Ferdinand IV was never crowned and found himself and his descendants obliged to renounce all dynastic rights.

(1)     In the 19th century, before unification, Italy consisted of: the Kingdom of Piedmont-Sardinia, the Papal State, the Kingdom of the Two Sicilies, the Lombard-Venetian Kingdom, the Grand Duchy of Tuscany and the duchies of Lucca, Parma-Piacenza and Modena-Reggio.

Literatuur:

Chastain, J.                  Encyclopedia of 1848 Revolutions.
Constitutions and Parliaments, Italy 1848-49 (ohio.edu)
Chiavistelli, A. e.a.       Secolo XIX « Storia di Firenze
Consulo, R.                 Venice and the Revolution of 1848-49 (ohio.edu)
Conti, F.                       Leopoldo II di Asburgo Lorrena. In: Dizionario biografico, vol.64 (2005).
Donolo, L.                   Livorno democratica si difende dagli Austriaci (regione.toscana.it)
Satto, C.                       Agosto 1859: la dinastia ‘Austro-Lorenese’ è dichiarata decaduta
                                    del trono Toscano (Storia di Firenze)
Van Laerhoven, J.        De familie Bonaparte in Firenze en Toscane. Kermt, 2019.
                                    zie art. Napoleon Bonaparte & Ferdinando III in Firenze.
Vannucci, M.               I grandi protagonisti di Firenze.  Rome, 1995.
Idem                            The History of Florence. Rome, 1986.