Het ontstaan van de opera in Firenze
Het ontstaan van de opera in Firenze.
Algemeen wordt aangenomen dat op 6 oktober 1600 in de Witte Zaal van het Palazzo Pitti in Firenze de eerste opera Euridice opgevoerd werd ter gelegenheid van het huwelijk van Maria de’ Medici met koning Hendrik IV van Frankrijk. Jacopo Peri en Giulio Caccini (?) zorgden voor de muziek en het libretto was van de hand van Ottavio Rinuccini (zie fig.1). Het werk bestond uit 1proloog en 6 bedrijven.
Reeds van in de jaren 70 van het Cinquecento was een groep van musici, die zich de Camerata de’ Bardi noemde en onder leiding van de componist graaf Giovanni de’ Bardi di Vernio (1534-1612) regelmatig in diens palazzo bijeenkwam, op zoek naar een vernieuwing in de muziek. In navolging van de oude Grieken, die gebruik maakten bij hun tragediespelen van een koor, gingen zij toneelstukken schrijven op muziek, waarvan de tekst gezongen werd. Het recitar cantando (zingend acteren) werd centraal gesteld en de muziek had slechts een ondersteunende taak en was ondergeschikt aan de tekst. Vandaar dat voor de eerste werken de term recitata gebruikt werd.
Deze musici stonden ook bekend als de “monodisten” omdat zij de polyfonie vervangen hadden door de monodie, waarbij slechts één zangstem werd overgehouden teneinde de verstaanbaarheid van de tekst te vergroten en de toneelopvoeringen aldus te verfijnen. Die eerste zangspelen werden favola in musica, dramma per musica en opera in musica genoemd en op die manier is dan het woord “opera” ingeburgerd geraakt.
De Italiaanse opera is dan later uitgegroeid tot een vorm van muziektheater waarbij verschillende disciplines, zoals muziek, drama, zang en toneel worden gecombineerd.
De opera die op 6 oktober 1600 werd opgevoerd was reeds voorafgegaan door andere (deels verloren gegane) werken zoals La Pellegrina en La Favola di Dafne., die dus eigenlijk als de eerste opera’s kunnen bestempeld worden.
Toen hij trouwde met Cristina van Lorreinen had groothertog Ferdinando I in 1589 La Pellegrina (“de Bedevaartster”) laten opvoeren, een stuk dat gecomponeerd was door Giulio Caccini en Jacopo Peri. Tussen de akten werden intermezzi (tussenspelen) uitgevoerd, waarbij muziek en zang centraal stonden.
In 1589 hadden de componist Peri en zijn librettist Rinuccini een volledig monodisch gezongen drama geproduceerd dat het verhaal van Daphne evoceerde, de nimf die op de vlucht voor Apollo in een laurierstruik veranderde. In het voorwoord hadden Peri en Rinuccini hun Dafne als een “in de stijl van de antieken gezongen drama” genoemd. De fabel van Dafne werd voor een uitgelezen publiek opgevoerd in het Florentijnse palazzo van de componist Jacopo Corsi.
Ook voor Euridice, de tragedie waarbij Orfeus in de onderwereld op zoek gaat naar zijn overleden geliefde Euridice, hadden de musici Peri en Caccini samengewerkt met de dichter Rinuccini. Jacopo Peri (1561-1633), die bekend stond als il Zazzerino (wegens zijn lange rode haarlokken), zong zelf de rol van Orfeus (zie fig.2). Het is Peri die meestal genoemd wordt als “de uitvinder” van de opera.
Tijdens het huwelijksfeest van Maria de’ Medici en Hendrik IV van Navarra had Michelangelo Buonarroti (een neef van de beeldhouwer) een omstandig relaas van het feestgebeuren gemaakt. Michelangelo de Jonge schreef daarna nog enkele stukken, zoals Il Giudizio di Paride (“Het Oordeel van Paris”) bij het huwelijk van Cosimo II de’ Medici en Maria Magdalena van Oostenrijk in 1608, waarvoor Peri de muziek componeerde.
Samen met andere musici zoals Marco da Gagliano heeft Peri nog meer opera’s gecomponeerd zoals La Flora, in 1628 opgevoerd bij het huwelijk van Margherita de’ Medici en Odoardo Farnese en verwijzend naar de geschiedenis van Chloris en Zephyrus (zie art. over de Lente van Botticelli). Librettist was de Florentijnse hofdichter Andrea Salvadori de Jonge (1591-1634).
Marco da Gagliano (1582-1643) had in 1607 in Mantua een Dafne laten opvoeren (met als librettist Rinuccini) voor de familie Gonzaga. Daar was toen ook reeds de violonist en componist Claudio Monteverdi uit Cremona (1567-1643) werkzaam in dienst van de hertogen. In 1607 had hij voor Francesco IV Gonzaga een Orfeo gecomponeerd met een libretto van Alessandro Striggio de Jonge (1573-1630). Monteverdi is tegenwoordig wellicht de bekendste van al zijn tijdgenoten-musici.
Da Gagliano had in datzelfde 1607 in Firenze de Accademia degli Elevati (of de “Academie der Verhevenen") opgericht, die druk bezochte bijeenkomsten organiseerde van zangers, instrumentalisten en componisten zoals Peri en Caccini.
Giulio Caccini, beter bekend als il Romano (1545-1618) was reeds in 1565 als zanger opgetreden bij het huwelijk van Francesco I de’ Medici met Johanna van Oostenrijk. Hij was de broer van de beeldhouwer Giovanni Caccini en de vader van Francesca, die ook zangeres en componiste was. In 1589 had hij ter gelegenheid van het huwelijk van groothertog Ferdinando I de’ Medici en Cristina van Lorreinen de muziek van de door Giovanni de’ Bardi gemaakte intermezzi van La Pellegrina gecomponeerd en gedirigeerd.
Ondanks hun samenwerking was de relatie tussen Caccini en Peri niet opperbest: zeer waarschijnlijk heeft Giulio bij het publiceren van de Euridice in 1601 een deel van zijn eigen composities aan het werk toegevoegd en zichzelf als de auteur naar voor willen schuiven.
Voor de opvoering van La Pellegrina in 1589 had Ottavio Rinuccini (1562-1621) de teksten voor de intermezzi geschreven. Zoals reeds vermeld was hij de librettist van Jacopo Peri voor de Euridice en had hij samengewerkt in Mantua met Monteverdi. Rinuccini was in 1586 lid geworden van de Accademia degli Alterati (de “Academie van de Vernieuwers”, een offspring van de Accademia Fiorentina uit 1540) waar taalkundigen en musici hun ideeën deelden.
Het waren al deze eminente musici die op het einde van het Cinquecento de overgang van de renaissance naar de barok op muzikaal gebied gerealiseerd hebben. Het merendeel van de ingrijpende veranderingen die er hebben plaats gevonden kunnen in Italië kunnen gesitueerd worden en werden gestimuleerd door de hofcultuur van families zoals de Medici en de Gonzaga. Dank zij hen kon het uitgebreid aantal componisten en musici van die tijd zich ontplooien en grote muzikale prestaties brengen. Het ontstaan van de opera in Firenze is daar een onmiskenbaar voorbeeld van.
JVL
De Medici-huwelijken:
Cosimo I
________|_____________
| |
Francesco I Ferdinando I
x Johanna v. Oostenrijk x Cristina van Lorreinen
(in 1565) | (in 1589)
| |
Maria Cosimo II
x Hendrik IV v.Frankrijk x Maria Magdalena v.Oostenrijk
(in 1600) | (in 1608)
|
Margherita de’ Medici
x Odoardo Farnese (in 1628)
The origins of opera in Florence.
It is generally believed that on October 6, 1600 the first opera Euridice was performed in Florence in the White Room of the Palazzo Pitti on the occasion of the marriage of Maria de' Medici to King Henry IV of France. Jacopo Peri and Giulio Caccini (?) provided the music and the libretto was written by Ottavio Rinuccini (see fig.1). The work consisted of 1prologue and 6 stage acts.
Already from the 70s of the Cinquecento a group of musicians, who called themselves the Camerata de' Bardi and, under the direction of the composer Count Giovanni de' Bardi di Vernio (1534-1612), met regularly in his palazzo, in search of a renewal in music. Following in the footsteps of the ancient Greeks, who used a choir in their tragedy plays, they started writing music for plays, of which the lyrics were sung. The recitar cantando (singing acting) was the main thing and the music had only a supporting task and was subordinate to the text. The first works are called recitata.
These musicians were also known as the "monodists" because they had replaced polyphony with the monody, preserving only one singing voice in order to increase the intelligibility of the text and thus refine the stage performances. Those first singing plays were called favola in musica, dramma per musica and opera in musica and in this way the word "opera" became established.
Italian opera later became a form of musical theatre combining different disciplines, such as music, drama, singing and theatre.
The opera, which was performed on October 6, 1600, had already been preceded by other (partly lost) works such as La Pellegrina and La Favola di Dafne. Therefore these works can actually be considered as the first operas.
When he married Cristina of Lorraine in 1589, Grand Duke Ferdinando I had La Pellegrina ("the Pilgrim") performed, a play composed by Giulio Caccini and Jacopo Peri. Intermezzi (interplays with music and singing) were performed between the acts.
In 1598 the composer Peri and his librettist Rinuccini had produced an entirely monodian sung drama that evoked the story of Daphne, the nymph who turned into a laurel bush chased by Apollo. In the foreword, Peri and Rinuccini had referred to their Daphne as a "drama sung in the style of the antiques." Daphne's fable immediately meant the creation of the opera genre. The work was performed in front of a quality audience in the Florentine palazzo of the composer Jacopo Corsi.
Also for Euridice, the tragedy in which Orpheus searches for his deceased beloved Euridice in the underworld, the musicians Peri and Caccini had collaborated with the poet Rinuccini.
Jacopo Peri (1561-1633), who was known as il Zazzerino (because of his long red locks), sang the role of Orpheus himself (see fig. 2). Peri is widely accepted to be "the inventor" of the opera.
During the wedding ceremony of Maria de' Medici and Henry IV of Navarre, Michelangelo Buonarroti (a nephew of the sculptor) had made a re-enacted account of the feast. Michelangelo the Younger also wrote a few plays, such as Il Giudizio di Paride ("The Judgment of Paris") for the wedding of Cosimo II de' Medici and Mary Magdalene of Austria in 1608. Peri composed the music
Together with contemporary musicians such as Marco da Gagliano, Peri composed other operas such as La Flora, performed in 1628 at the wedding of Margherita de' Medici and Odoardo Farnese and referring to the history of Chloris and Zephyrus (see art. the Spring of Botticelli). Librettist was the Florentine court poet Andrea Salvadori the Younger (1591-1634).
Marco da Gagliano (1582-1643) had a Dafne performed in Mantua in 1607 (with Rinuccini as librettist) for the Gonzaga family. At that time the violinist and composer Claudio Monteverdi from Cremona (1567-1643) was already working at the court of the Dukes. In 1607 he had composed an Orfeo for Francesco IV Gonzaga with a libretto by Alessandro Striggio the Younger (1573-1630). Nowadays Monteverdi is perhaps the best known of all his contemporary musicians.
Da Gagliano had founded the Accademia degli Elevati (or the "Academy of the Exalted") in Florence in 1607, which organized well-attended meetings of singers, instrumentalists and composers such as Peri and Caccini.
Giulio Caccini, better known as il Romano (1545-1618) had already performed as a singer in 1565 at the marriage of Francesco I de' Medici and Johanna of Austria. He was the brother of the sculptor Giovanni Caccini and the father of Francesca, who was also a singer and composer. In 1589, on the occasion of the marriage of Grand Duke Ferdinando I de' Medici and Cristina of Lorraine, Caccini had composed and conducted the music of the intermezzi, made by Giovanni de' Bardi for la Pellegrina.
Despite their collaboration, the relationship between Caccini and Peri was not very good: it is very likely that Giulio added some of his own compositions to the work when publishing the Euridice in 1601 as he wanted to put himself forward as the author.
In 1589, Ottavio Rinuccini (1562-1621) had written the texts for the intermezzi of la Pellegrina. As already mentioned, he was Jacopo Peri's librettist for the Euridice and had worked in Mantua with Monteverdi. Rinuccini had joined in 1586 the Accademia degli Alterati (the “Academy of Innovators”), an offspring of the Accademia Fiorentina founded in 1540. where linguists and musicians shared their ideas.
At the end of the Cinquecento, all these excellent musicians were realizing the transition from the Renaissance to the Baroque music. Most of the major musical changes have taken place in Italy and have been stimulated at the courts of families such as the Medici and the Gonzaga. Thanks to them, the extensive number of composers and musicians of that time were able to flourish and produce great achievements. The origin of the opera in Florence is an unmistakable example of this.
Literatuur:
Batta, A e.a. Opera (Ned.Vert.). Keulen, 2000.
Ciarleglio, F. Lo struscio fiorentino. Firenze, 2003.
Cantagalli, R. Bardi, Giovanni Maria, dei conti di Vernio, in: Dizionario biografico, vol.6 (1964)
Carter, T. Peri, Jacopo, in: Dizionario biografico, vol.82 (2015).
Casellato, C. Caccini Giulio, in: Dizionario biografico, vol.16 (1973).
Fantappié, F. Rinuccini, Ottavio, in: Dizionario biografico, vol.87 (2016).
Pelagalli, R. Gagliano, Marco da, in: Dizionario biografico, vol.51 (1998).
Strainchamps, E. New light on the Accademia degli Elevati of Florence, i
In: The Musical Quarterly, vol.62, nr.5 (1924).
Van Laerhoven, J. De Medici-groothertogen van Toscane van 1574 tot 1737. Herk-de-Stad, 2013.
zie art..De Lente van Botticelli
Van Veen, H. The Accademia degli Alterati and Civic Virtue. Leiden, 2008.