Lucrezia del Fede, "la femme fatale" van Andrea del Sarto
Lucrezia del Fede, “la femme fatale” van Andrea del Sarto.
Lucrezia di Baccio del Fede was de echtgenote van de Florentijnse kunstenaar Andrea del Sarto. Zij was in 1516 weduwe geworden van Carlo da Recanati (berretaio, de hoedenmaker) en kort daarna (1517/18?) is zij in het huwelijk getreden met de schilder voor wie zij reeds enkele keren als model gestaan had. Zeer waarschijnlijk is Andrea al verliefd geworden op Lucrezia toen zij nog de zeer mooie, maar flirterige vrouw was van de hoedenmaker. Del Sarto, zelf de in 1486 geboren zoon van een kleermaker, schilderde haar portret al in 1513 (zie fig.1), wat sommigen doet besluiten dat zij reeds op dat ogenblik getrouwd waren. Afgaande op dat portret moet Lucrezia ca. 1490 geboren zijn.
Giorgio Vasari, die in zijn Vite een zeer negatief beeld schetste van Lucrezia, laat uitschijnen dat zij de naïeve twintiger Andrea in haar amoureuze netten gestrikt had. Lucrezia moet bijzonder mooi geweest zijn, maar zij was volgens Vasari hoogmoedig (hoewel zij van gewone komaf was), ontrouw, jaloers, egoïstisch en bazig. Samen met andere leerlingen zoals Rosso Fiorentino, Jacopo Pontormo en Francesco Salviati was Vasari bedrijvig geweest in het atelier van del Sarto en was hij niet te spreken over de manier waarop Lucrezia hen behandelde. Het zijn ongetwijfeld haar beledigingen en onvriendelijkheden aan zijn adres geweest die de oorzaak waren van zijn ongenadige kritiek.
Vasari was vol lof over del Sarto en noemde hem een “artista senza errori”, maar beweerde dat hij in zijn carrière afgeremd was door zijn vrouw. Toen Andrea in 1518 werd uitgenodigd aan het Franse hof door koning Frans I liet zij hem uiteindelijk (met veel tegenzin?) toch vertrekken naar Fontainebleau. Del Sarto schilderde er o.a. een portret van de Dauphin en van een Franse dame, maar in de herfst van 1519 keerde hij al terug naar Firenze, op stevig aandringen van Lucrezia. Frans I, die del Sarto zelfs had voorgesteld om zijn vrouw te laten overkomen, liet hem gaan en gaf hem een grote som geld mee om er in Firenze kunstwerken mee te kopen. Blijkbaar heeft Andrea, andermaal op aandringen van zijn vrouw, er grond mee gekocht en er een huis mee laten bouwen (in de Via del Crocetta). Daar was in 1523 ook zijn atelier gevestigd.
Van een terugkeer naar Frankrijk was geen sprake meer. Lucrezia beheerde de geldzaken van haar man en wist hem te overtuigen om de bijstand die hij aan zijn ouders verleende, stop te zetten en integendeel haar familie financieel te steunen.
Bij het uitbreken van een pestepidemie in Firenze waren Andrea en Lucrezia in 1524 naar de Mugello gevlucht waar zij in Luco door del Sarto’s vriend, Andrea Brancacci, gehuisvest werden. Daar schilderde hij voor het klooster van San Pietro de Piétà van Luco (zie fig.2). Behalve de abdis Catarina della Casa (afgebeeld als de H. Catarina van Alexandrië, rechts) zou de Madonna de trekken van Lucrezia vertonen en zou Maria Magdalena (met de gevouwen handen) te identificeren zijn met Maria del Berretaio, de schoonzus of stiefdochter van del Sarto.
In zijn Dispuut over de Heilige Drievuldigheid uit 1520 zou hij Lucrezia geschilderd hebben als Maria Magdalena (zie fig.3). Zij is in het eminente gezelschap van de Heiligen Sebastiaan, Augustinus, Laurens, Petrus de Martelaar en Franciscus van Assisi.
Ook op het fresco met de Geboorte van Maria uit 1513/14, dat deel uitmaakt van de reeks in het atrium (chiostrino) van de kerk van de Santissima Annunziata, zou zij één van de bezoekende dames zijn. Volgens kroniekschrijver Filippo Baldinucci zou Lucrezia dat zelf in 1570 aan Jacopo da Empoli, die toen een kopie wilde maken van het fresco, verteld hebben (zie fig.4).
Andrea had een grote verering voor zijn vrouw en in talrijke andere werken, zoals zijn bekende Madonna met de Harpijen, heeft hij haar letterlijk op een piëdestal gezet (zie fig.5).
Vasari kon die adoratie niet begrijpen en suggereerde dat del Sarto een soort van masochist moet geweest zijn. Hij vond het ook schandalig dat, toen Andrea na de inname van Firenze in augustus 1530 geveld werd door de builenpest, Lucrezia hem in alle eenzaamheid liet sterven. Wat dat laatste betreft kan er misschien ter haar verdediging aangevoerd worden dat zij uit angst voor besmetting haar man niet meer bezocht heeft op zijn sterfbed. Andrea werd begraven in september 1530 in de Santissima Annunziata. Lucrezia zelf heeft de pest overleefd is en is naar het schijnt 80 jaar geworden.
Zoals reeds gezegd heeft Giorgio Vasari ten gevolge van persoonlijke rancune Lucrezia in een zeer slecht daglicht geplaatst en misschien heeft hij af en toe wel wat overdreven, maar dat zij ongetwijfeld Andrea del Sarto’s “femme fatale” geweest is, staat buiten kijf.
JVL
Lucrezia del Fede, Andrea del Sarto’s fatal woman
Lucrezia di Baccio del Fede was the wife of the Florentine artist Andrea del Sarto. In 1516 she was widowed by Carlo da Recanati (berretaio, the hatmaker) and shortly afterwards (1517/18?) she married the painter for whom she had already been a model several times. Most likely, Andrea fell in love with Lucrezia when she was still the very beautiful but flirtatious wife of the hatmaker. Del Sarto, born as the son of a tailor in 1486, painted her portrait as early as 1513 (see fig.1), which leads some to conclude that they were already married at that time. Judging by that portrait, Lucrezia must have been born c. 1490.
Giorgio Vasari, who produced a very bad picture of Lucrezia in his Vite, makes it seem that she had tied the naïve twenty-something Andrea into her amorous nets. Lucrezia must have been particularly beautiful, but according to Vasari she was haughty (although she was of ordinary descent), unfaithful, jealous, selfish and bossy. Along with other artists such as Rosso Fiorentino, Jacopo Pontormo and Francesco Salviati, Vasari had been a pupil in del Sarto's studio and was not pleased with the way Lucrezia treated them.It was undoubtedly her insults and unkindnesses against him that caused his merciless criticism.
Vasari was full of praise for del Sarto, calling him an "artista senza errori" (an artist without errors) but claimed that he had been slowed down in his career by his wife. When Andrea was invited to the French court by King Francis I in 1518, she finally (reluctantly?) let him leave for Fontainebleau. During his stay del Sarto painted a portrait of the Dauphin and of a French lady, but in the autumn of 1519 he returned to Florence, at Lucrezia's insistence. Francis I, who had even suggested del Sarto could let his wife come over to France, had to let him go and gave him a large sum of money to buy works of art in Florence. Apparently, again at the urging of his wife, Andrea bought land and had a house built with it (in Via del Crocetta). His studio was also located there in 1523.
There was no longer any question of returning to France. Lucrezia managed her husband's finances and could convince him to stop the assistance he provided to his parents and, on the contrary, to support her own family financially.
At the outbreak of a plague epidemic in Florence in 1524, Andrea and Lucrezia fled to the Mugello where they were housed in Luco by del Sarto's friend, Andrea Brancacci. There he painted for the monastery of San Pietro his famous Piétà of Luco (see fig.2).
While abbess Catarina della Casa was depicted as St. Catarina of Alexandria, (on the right), the Madonna apparently shows the features of Lucrezia and Mary Magdalene (with the folded hands) could be identified with Maria del Berretaio, del Sarto's sister-in-law or stepdaughter.
In his Dispute on the Holy Trinity, Andrea is said to have painted Lucrezia as Mary Magdalene (see fig.3). She is in the eminent company of Saints Sebastian, Augustine, Lawrence, Peter the Martyr and Francis of Assisi.
She is also said to be one of the visiting ladies in the fresco with the Nativity of Mary from 1513/14, which is part of the series in the atrium (chiostrino) of the church of the Santissima Annunziata. According to chronicler Filippo Baldinucci, it was Lucrezia herself who made that clear to Jacopo da Empoli, when he wanted to make a copy of the fresco, in 1570 (see fig.4).
Andrea really worshipped his wife and in numerous other works, such as his famous Madonna with the Harpies, he literally put her on a pedestal (see fig.5).
Vasari could not understand this adoration and suggested that del Sarto must have been some kind of masochist. He also found it scandalous that, when Andrea was felled by the bubonic plague after the capture of Florence in August 1530, Lucrezia let him die in solitude. But it can perhaps be argued in her defence that she did not visit her husband on his deathbed for fear of infection. Andrea was buried in September 1530 in the Santissima Annunziata. Lucrezia herself survived the plague and apparently turned 80.
As has already been said, Giorgio Vasari has put Lucrezia in a very bad light as a result of personal resentment and perhaps he has exaggerated a bit at times, but there is no doubt that she was Andrea del Sarto's "femme fatale".
Literatuur:
Jones, E. Influenza della moglie di Andrea del Sarto sulla sua arte. Londen, 1951.
Ricci, G (ed.). Nuova guida della città e dintorni di Firenze. Firenze, 1848.
Shearman, J. Andrea del Sarto, Oxford, 1992.
Van Laerhoven, J. Florentijnse wandelingen, deel V. (Andrea del Sarto). Herk-de-Stad, 2014.
zie art. Franciabiggio en de Madonna zonder gezicht.
Vasari, G. The Lives of the Artists. Aylesbury, 1991.