Masaccio's aanwezigheid in de Cappella Brancacci

Masaccio’s aanwezigheid in de Cappella Brancacci

Eén van de allergrootste kunstschilders van de Florentijnse renaissance is ongetwijfeld Tommaso di Ser Giovanni Cassai uit San Giovanni Valdarno (1401-1428) geweest. Hij is echter vooral bekend onder zijn bijnaam Masaccio (wat “slordige of verstrooide Tomas” betekent), die hij van Giorgio Vasari in diens Vite gekregen heeft. In het Italiaans heeft  het achtervoegsel “-accio” een pejoratieve betekenis. Die slordigheid en verstrooidheid had vooral te maken met zijn manier van leven, maar zeker niet met zijn manier van schilderen. Vasari vertelt dat Masaccio zodanig in zijn werk opging dat hij zichzelf verwaarloosde.

Masaccio heeft (gezien zijn korte leven) niet veel werken nagelaten, maar tot zijn beroemdste creaties behoren ongetwijfeld de fresco’s van de Cappella Brancacci in de Santa Maria del Carmine, die als een mijlpaal in de ontwikkeling van de schilderkunst kunnen beschouwd worden.
In 1424 had Masaccio, die in 1417 naar Firenze verhuisd was en zich in 1422 had laten inschrijven in het schildersgilde van St.Lucas, kennis gemaakt met Masolino da Panicale (bijnaam voor “kleine Tomas”) die opdracht gekregen had om de Kapel van de familie Brancacci te decoreren met een reeks fresco’s over het Leven van de apostelen Petrus en Johannes. Masolino (die eigenlijk Tommaso di Cristoforo di Fino heette) had Masaccio aangezocht om hem daarbij te assisteren.
De werken werden echter reeds gestopt in 1428. Masolino was al in september 1425 naar Hongarije getrokken en pas in juli 1427 teruggekeerd naar Firenze waar Masaccio ondertussen zal voortgewerkt hebben aan de fresco’s. Masolino is dan naar Rome gereisd, waar Masaccio hem in de lente van 1428 is komen vervoegen waarschijnlijk op uitnodiging van paus Martinus V.
Pas in het begin van de jaren 80 van de 15de eeuw werden de fresco’s in opdracht van de erfgenamen van Brancacci afgewerkt door Filippino Lippi.

Fig.1 Linkerwand van de kapel met “De Zondeval”, “-De Cijnspenning”, “De Prediking van Petrus”, “Paulus bezoekt Petrus in de gevangenis”, “De Opwekking van de zoon van Theofilus en de Troon van Petrus” en “Petrus geneest de zieken met zijn schaduw”.

Fig.1 Linkerwand van de kapel met “De Zondeval”, “-De Cijnspenning”, “De Prediking van Petrus”, “Paulus bezoekt Petrus in de gevangenis”, “De Opwekking van de zoon van Theofilus en de Troon van Petrus” en “Petrus geneest de zieken met zijn schaduw”.

De fresco’s in de kapel worden dus toegewezen aan 3 kunstenaars en van de 12 fresco’s heeft Masaccio er ongeveer de helft (volledig of gedeeltelijk) voor zijn rekening genomen. Terwijl Masolino nog met één voet in de gotiek stond, was de 18 jaar jongere Masaccio, door zijn kennis van het perspectief en zijn gevoel voor ruimte, reeds een man van de renaissance. Het is duidelijk dat wanneer Masaccio niet reeds op 27-jarige leeftijd zou overleden zijn, hij tot één van de meest geroemde Florentijnse schilders van het Quattrocento zou uitgegroeid zijn. Filippino Lippi was een product van de late renaissance, maar heeft in de Brancacci-kapel een geslaagde poging gedaan om de fresco’s in de stijl van Masaccio 60 jaar later te voltooien.

Fig.2.   Rechterwand van de kapel met “Petrus doopt bekeerlingen”, “De genezing van de kreupelen en de opwekking van Tabitha”, de “Zondeval”,  “Het geven van aalmoezen”, “De kruisdood van Petrus en het dispuut met Simon de Magiër” en “De bevrijding van Petrus” uit de gevangenis.

Fig.2.   Rechterwand van de kapel met “Petrus doopt bekeerlingen”, “De genezing van de kreupelen en de opwekking van Tabitha”, de “Zondeval”,  “Het geven van aalmoezen”, “De kruisdood van Petrus en het dispuut met Simon de Magiër” en “De bevrijding van Petrus” uit de gevangenis.

Masolino heeft de Zondeval van de rechtermuur en de Prediking van Petrus aan de linkerzijde geschilderd. Samen met Masaccio heeft hij aan de rechterkant  Petrus geneest de kreupelen en de opwekking van Tabitha voor zijn rekening genomen.
Masaccio zelf heeft de Zondeval, de Cijnspenning , de Opwekking van de zoon van Theofilus met de Troon van Petrus en Petrus geneest de zieken met zijn schaduw aan de linker kant en Petrus doopt bekeerlingen en Het uitdelen van aalmoezen aan de rechterkant geschilderd.
Filippino Lippi heeft aan de linkerwand het Bezoek van Paulus aan Petrus in de gevangenis en de afwerking van het tafereel met de Opwekking van de zoon van Theofilus voor zijn rekening genomen. Aan de rechterkant van de kapel heeft hij de Kruisiging van Petrus en het Dispuut met Simon de Magiër en de Bevrijding van Petrus uit de gevangenis geschilderd (zie fig.1 & 2).

Fig. 3 “De Stoel van Petrus” met Masolino, Masaccio, Alberti rn Brunelleschi

Fig. 3 “De Stoel van Petrus” met Masolino, Masaccio, Alberti rn Brunelleschi

Algemeen wordt aangenomen dat Masaccio zichzelf, samen met Filippo Brunelleschi, Masolino en Leon Battista Alberti heeft afgebeeld in de scène met de Troon van Petrus (uiterst rechts) op het fresco met de Opwekking van de zoon van Theophilus (de prefect van Antiochië) (zie fig.1 & 3).

Aangezien de meeste critici er vanuit gaan dat dit fragment (op basis van de robuustheid van de personages) door Masaccio zelf geschilderd is, zou hij zichzelf afgebeeld hebben als de man met de krullen die de toeschouwer aankijkt. Dat laatste is verder een gewoonte geworden bij de renaissance-schilders. Naast hem zouden dan Brunelleschi (uiterst rechts met de muts) en Leon Battista Alberti (de man in het grijs) te herkennen zijn. Masolino is de dwerg die vóór hem loopt.
Bij deze identificering kan men zich toch enkele vragen stellen. Masolino was klein van gestalte, maar dat Masaccio zijn collega op die manier  (vrij respectloos) zou geportretteerd hebben valt toch te betwijfelen. Bovendien was Masolino toen reeds ongeveer 44 jaar.  Misschien heeft Masaccio hier één van zijn eigen leerlingen afgebeeld ?

Fig.4 Leon Battista Alberti (G. Benaglia in een uitgave van” Della Pirttura e della Statua”, Milaan 1880)

Fig.4 Leon Battista Alberti (G. Benaglia in een uitgave van” Della Pirttura e della Statua”, Milaan 1880)

De aanwezigheid van Brunelleschi, die een vriend en een tijdgenoot van Masaccio was is zeker aanvaardbaar, maar dat hij er Alberti zou bijgeplaatst hebben is ook twijfelachtig vermits het niet zeker is dat de toen 24-jarige Leon Battista al in Firenze aanwezig was, wanneer Masaccio in de lente van 1428 naar Rome afgereisd is. De man in het grijs is blijkbaar een geestelijke, maar Alberti is pas ten vroegste in 1432 tot priester gewijd. Vergelijkingen met andere afbeeldingen hebben ook geen uitsluitsel gebracht en als men latere gravures van Alberti bekijkt is er zelfs een sterke gelijkenis met de man te bemerken die ons aankijkt en die Masaccio zelf moet voorstellen (zie fig.4 )

Fig. 5  “Petrus geneest de zieken met zijn schaduw”

Fig. 5 “Petrus geneest de zieken met zijn schaduw”


Terwijl Vasari in zijn Vite een aantal figuren benoemt in het fresco met de Opwekking van de zoon van Theofilus, geeft hij over de 4 figuren rond de Troon van Petrus geen verdere uitleg.
Volgens hem is Masolino de man met de rode muts die verschijnt op fresco met Petrus die met zijn schaduw mensen geneest , links van het altaar (zie fig.5 & 1). Qua leeftijd (Masolino was 44) kan dat een juiste kijk zijn.

Vasari vermeldt dit niet, maar de blonde jonge man achter Petrus die de apostel Johannes voorstelt, zou wel eens Masaccio’s broer Giovanni kunnen zijn die bekend geworden is als Giovanni dello Scheggia (1406-36). Hij was schilder maar ook meubelmaker waaraan hij zijn bijnaam (scheggia betekent splinter) te danken had. Hij is vooral bekend voor zijn beschilderde cassoni (bruidskisten) en zijn deschi da parto (dienbladen voor zwangere vrouwen). Misschien heeft hij meegewerkt aan de fresco’s van de Cappella Brancacci, maar in 1421 was hij reeds werkzaam in het atelier van Lorenzo di Bicci. In 1429 had hij een eigen studio. Hij zou ook als Johannes naast Petrus staan op het tafereel met Het geven van de aalmoezen. (rechts van het altaar) (zie fig.2). Volgens een andere auteur zou deze blonde jongeman ook Masaccio zelf kunnen zijn *. Het is weinig waarschijnlijk, maar indien  dat het geval zou zijn komen alle andere identificaties op losse schroeven te staan.

Fig. 6 Masaccio ? in  “il Tributo”.

Fig. 6 Masaccio ? in “il Tributo”.

Vasari was immers van oordeel dat Masaccio zichzelf zou geschilderd hebben op het tafereel met de Betaling van de Cijnspenning (il tributo) als de apostel met de korte baard (uiterst rechts in de groep) (zie fig.6 & 1)
Het zijn ook deze afbeeldingen van Masolino en Masaccio die in zijn Vite als illustratie bij de teksten gebruikt werden.
Het tafereel met de Cijnspenning zou volgens sommigen ook een verwijzing kunnen zijn naar de belasting (de catasto) die door de Medici was opgelegd. Ook hier kan men in de figuur van de blonde apostel Johannes, Giovanni lo Scheggia  herkennen.

Toen Masaccio nog maar pas in Rome woonde is hij daar in de herfst van 1428 (volgens sommige bronnen 1429) overleden, terwijl hij aan het werken was aan Het martelaarschap van St.Caterina in  de basiliek van San Clemente.
Over zijn doodsoorzaak bestaan er uiteenlopende versies: misschien is hij aan een koorts bezweken, van een paard gevallen of vergiftigd geworden. Vasari vergist zich wanneer hij schrijft dat Masaccio in 1443 zou gestorven zijn en begraven in de Santa Maria del Carmine. Daar zijn het echter alleen de fresco’s  in de Cappella Brancacci die een blijvende herinnering zijn aan één van de grootmeesters van de Florentijnse schilderkunst.

 
JVL

Masaccio’s presence in the Cappella Brancacci

 

One of the greatest painters of the Florentine Renaissance was undoubtedly Tommaso di Ser Giovanni Cassai from San Giovanni Valdarno (1401-1428). Better known by his nickname Masaccio (meaning "sloppy or scattered Tomas"), which he received from Giorgio Vasari in his Vite.   In Italian, the suffix "-accio" has a pejorative meaning. Masaccio’s sloppiness  and scatteredness  had everything to do with his way of life, but certainly not with his way of painting. Vasari says Masaccio was so focused on his work that he neglected himself.

Masaccio (given his short life) has not left many works, but his most famous creations undoubtedly include the frescoes of the Cappella Brancacci in the Santa Maria del Carmine, which can be considered a milestone in the development of painting.
In 1424 Masaccio, who had moved to Florence in 1417 and enrolled in the St. Luke's Guild of Painters in 1422, had been introduced to Masolino da Panicale (nickname for little Thomas) who had been commissioned to decorate the Chapel of the Brancacci family with a series of frescoes on the Life of the Apostles Peter and John. Masolino (who was actually called Tommaso di Cristoforo  di  Fino)  had asked Masaccio to assist him in this.

The works in the chapel were already stopped in 1428. When Masolino was in Hungary from September 1425 until July 1427, Masaccio continued the painting of the frescoes. Masolino then travelled to Rome, where Masaccio joined him in the spring of 1428, probably at the invitation of Pope Martin V.
It was not until the early 80s of the 15th century that  the frescoes were finished by Filippino Lippi on behalf of the heirs of the Brancacci family.

The frescoes in the chapel are therefore assigned to 3 artists and Masaccio has painted 6 of the 12 frescoes (in full or in part). While Masolino was still an artist of the Ghotic style, the 18-year-old Masaccio, through his knowledge of perspective and his sense of space, was already a man of the Renaissance. It is clear that if Masaccio had not died at the age of 27, he would have become one of the most acclaimed Florentine painters of the Quattrocento. Filippino Lippi was a product of the late Renaissance, but he made a successful attempt to complete the frescoes in the Brancacci chapel in the style of Masaccio 60 years later. He also took care of the finishing of the scene with the Resurrection of the Son of Theophilus.

Masaccio, is widely believed to have depicted himself along with Filippo Brunelleschi, Masolino and Leon Battista Alberti in the scene called the Throne of Peter  (on the far right)  of the fresco with the Resurrection of the Son of Theophilus  (the Prefect of Antioch) (see fig.1 &3).
Since most critics assume that this fragment (based on the robustness of the figures) was painted by Masaccio, he would have portrayed himself as the man with dark curly hair and looking at the viewer.  That attitude became a habit among Renaissance painters. Next to him would appear Brunelleschi (on the far right with the hat) and Leon Battista Alberti (the man in grey). Masolino is the dwarf that walks in front of him.
But this identification raises questions. Masolino was small in stature, but that Masaccio would have portrayed his colleague in this quite disrespectful way is very doubtful. Moreover, Masolino was already about 44 years old.  Maybe Masaccio pictured one of his own pupils here?
The presence of Brunelleschi, who was a friend and contemporary of Masaccio, is certainly acceptable. But that he also would have painted Alberti is questionable since it is not certain that the then 24-year-old Leon Battista was already in Florence,  when Masaccio left Florence for Rome in the spring of 1428.  The man in grey is apparently a clergyman but Alberti was not ordained a priest until 1432. Comparisons with other images of Alberti could not clarify the matter and if one looks at later engravings, there is even a strong resemblance to the man who looks at us and is supposed to be Masaccio (see fig.4 & 3).

While Vasari mentions in his Vite a number of figures in the fresco with the Resurrection of the son of Theophilus, he gives no further explanation about the  4 figures around the Throne of Peter.  He further proposes that  Masolino is the man in the red hat who appears on the fresco with Peter healing people with his shadow (see fig.5 & 1). Age-appropriate (Masolino was 44)  this can be a correct view.

Vasari does not mention it, but in this scene the blond young man behind Peter representing the apostle John, could be Masaccio's brother Giovanni best known as Giovanni  dello Scheggia (1406-36). He was a painter but also a furniture maker from where he got his nickname (scheggia  means splinter). He is best known for his  painted cassoni  (bridal boxes) and his  deschi da parto  (trays for pregnant women). Perhaps he assisted his brother in the Cappella Brancacci, but in 1421 he was already working in the studio of Lorenzo di Bicci. In 1429 he became an independent artist. He would also stand next to Peter as John on the fresco The Donation of the Alms, to the right of the altar. (see fig.2). According to another author, this blond young man could also be Masaccio himself. It is unlikely, but if that were the case, all other identifications would be called into question.

Vasari claims that Masaccio would have painted himself on the scene with the Payment of the Tribute (il tributo)  as the apostle with the  short  beard (on the far right in the group) (see fig.6 & 1). Vasari used these images of Masolino and Masaccio in his Vite  as illustrations with the texts.
According to some, the scene with the Tribute could also be a reference to the tax (the catasto) imposed by the Medici. Here, too, the figure of the blond apostle John, could be identified as Giovanni lo Scheggia,.

Masaccio lived only a short time in Rome when he died in the autumn of 1428 (according to some sources 1429) while he was working on  St. Caterina's martyrdom  at the Basilica of San Clemente. There are different versions of his cause of death: perhaps he succumbed to a fever, fell off a horse or was poisoned. Vasari is mistaken when he wrote that Masaccio died in 1443 and that he was buried in the Santa Maria del Carmine. Only the frescoes in the Cappella Brancacci of this church are  a  lasting  memory of one of the grand masters of  Florentine  painting.

Literatuur:

Berti, L.                       L’ opera completa di Masaccio.  Milaan, 1968.
Bortolotti, L.                Masolino da Panicale, in: Dizionario biografico, vol.71(2008)
Cole, B.                       Masaccio Italian painter   www.brittanica.com/biography/Masaccio
Roberts, P.L                 Louis-Charles-Auguste Couder's "Death of Masaccio",  in:
Notes in the History  of Art, vol. 29, no 2,‎  2010, p. 38–4
Tartuferi, A.                Masaccio,  in: Dizionario biografico, vol.71 (2008).
Van Laerhoven, J.        Florentijnse Wandelingen VI (Filippino Lippi).Herk-de-Stad, 2014.
zie art. Felice Brancacci
Vasari, G.                    The Lives of the Artists.  Oxford, 1991.