Niccolò Machiavelli en Castruccio Castracani
Niccolò Machiavelli & Castruccio Castracani
1. La Vita di Castruccio Castracani
Toen Niccolò Machiavelli in 1520 door het Florentijnse stadsbestuur naar Lucca gestuurd werd om er een commercieel geschil te gaan oplossen (de Florentijnse bankiers waren ongerust geworden over de financiële problemen van de Luccese bankier Michele Guinigi) hoorde hij daar de verhalen over de legendarische condottiere Castruccio Castracani. Machiavelli besloot een biografie te schrijven over de Luccese held, waarbij hij zich voornamelijk baseerde op de werken van Giovanni Villani en Niccolò Tegrimi, maar zich ook liet leiden door zijn eigen fantasie.
Hij was gefascineerd door de figuur van Castracani omwille van diens bekwaamheid als staatsman en militair leider. Zijn doortastendheid, snelheid van uitvoering en scrupuleus optreden waren de eigenschappen die Niccolò ook al opgemerkt had bij Cesare Borgia, die hij in zijn il Principe (uit 1513) bewierookt had (zie art. over Il Principe).
Castruccio was voor de real politicus Machiavelli een voorbeeld voor zijn Principe nuovo (het nieuwe type van heerser) die Italië uit de chaos en politieke verdeeldheid moest redden. Beide werken, la Vita di Castruccio Castracani en il Principe werden dan ook in 1532 in éénzelfde bundel uitgegeven. Machiavelli liep zeer hoog op met Castracani en vergeleek hem zelfs met Filippus van Macedonië en Scipio Africanus.
2. Castruccio de “hondencastreerder” uit Lucca
Castruccio Castracani (Lucca 1281-Lucca 1328) was een condottiere die het tot heerser van Lucca, Carrara, Lerici, Pisa, Pistoia, Pontremoli en Sarzana geschopt had.
Letterlijk betekent castracane hondencastreerder. Volgens sommige bronnen zou de naam afgeleid zijn van een stadje in Emilia dat Castracane heet, maar aangezien op het wapenschild van de familie een hond (een windhond) staat afgebeeld moet men het niet verder gaan zoeken (zie art. over de Naamgeving in laatmiddeleeuws en renaissance Toscane).
Zijn volledige naam was Castruccio Castracani dell’Antelminelli, waarbij het laatste deel van de naam verwees naar een adellijke Ghibellijnse familie. Hij was de zoon van Gerio di Castracane en Puccia degli Streghi en in feite voorbestemd om de commerciële traditie van de familie voort te zetten, maar reeds op jonge leeftijd (14 jaar volgens Machiavelli) had hij leren omgaan met wapens.
Cristofano dell’Altissimo heeft in 1552 een postuum portret van Castracani geschilderd (zie fig.1), maar Castruccio zou ook afgebeeld staan op het fresco met Il Trionfo della Morte dat Buonamico Buffalmacca al in 1336 geschilderd heeft in het Camposanto van Pisa. Castruccio zou de ruiter links zijn die wijst naar de doden in hun kist. (zie fig.2).
Ten gevolge van het conflict in Lucca tussen de Witte en Zwarte Welfen waren de Castracani in 1300 op de vlucht moeten gaan voor de tirannie van Bontura Dati, die door Dante, eveneens een slachtoffer van de Zwarte Welfen, in zijn Divina Comedia in de Hel geplaatst wordt. De Witte Welfen hadden zich aangesloten bij de Ghibellijnen en werden uit alle Welfische steden verbannen.
Castruccio was eerst naar Pisa en dan naar Engeland getrokken waar hij enkele tornooien gewonnen had en zijn militaire diensten had aangeboden aan koning Edward II.
Omwille van een moordzaak moest hij de wijk nemen naar Frankrijk, waar koning Filips IV (de schone) hem aanstelde als hoofd van zijn cavalerie tijdens de oorlog met Vlaanderen. Hij zal daar net de Guldensporenslag van 11 juli 1302 gemist hebben, maar in 1303 was hij betrokken bij de Slag bij Saint-Omer en de verdediging van Thérouanne (Terwaan).
Bij zijn terugkeer in Italië in 1304 vervoegde hij in Pisa de Luccese bannelingen en begon hij zijn reputatie als condottiere uit te bouwen. Hij stelde zich o.a. in dienst van Verona, Bergamo, Venetië en Vicenza. In 1311 was hij aanwezig bij het beleg van Brescia waar hij in de gunst kwam van keizer Hendrik VII.
Nadat hij in 1313 podestà in Pisa geworden was sloot hij zich aan bij het leger van Uguccione della Faggiola, de grote Gibellijnse leider, die een jaar later op weg was om Lucca te “bevrijden” van de Welfen. Castruccio was nu eindelijk in staat om terug te keren naar zijn geboortestad die in juni veroverd en zwaar geplunderd werd.
Hij was in augustus 1315 aanwezig in Montecatini waar hij met della Faggiola een Welfisch-Florentijnse coalitie kon verslaan. Castracani geraakte daarna in onmin met Uguccione toen hij de kant van Frederik III (de Schone) aartshertog van Oostenrijk en tegenkoning gekozen had in diens conflict met de roomse koning Lodewijk de Beier in verband met de keizerskroon.
Della Faggiola liet Castruccio opsluiten en na zijn vertrek uit Lucca had hij de stad in handen gelaten van een klein garnizoen onder aanvoering van zijn onbekwame zoon Arrigo. In april 1316 brak er in Lucca en in Pisa een volksopstand uit tegen het bewind waarbij Castruccio uit de gevangenis gehaald werd. In juni werd hij verkozen tot kapitein-generaal van Lucca. Ondertussen had Della Faggiola zijn toevlucht gezocht in Verona bij Cangrande della Scala.
In 1318 werd Castruccio ook gekozen als capitano van Pistoia en wierp zich nu op als de grote verdediger van het Gibellisme. In 1320 werd hij door Frederik van Oostenrijk, pretendent voor het keizerschap, benoemd tot vicaris in Lucca, de Lunigiana en de Val di Nievole.
Castracani keerde zich tegen de Florentijnen en in september 1325 versloeg hij hen opnieuw in de Slag bij Altopascio met de hulp van Azzone Visconti uit Milaan (zie fig.3). Toen hij voor de poorten van Firenze stond kon de daar pas aangestelde beschermheer Karel van Anjou, de hertog van Calabrië, de dreiging afhouden (zie art. over Karel van Anjou).
In 1327 kwam de verzoening met Lodewijk de Beier, die Frederik van Oostenrijk verslagen had en die Castracani in datzelfde jaar de hertogstitel van Lucca, Pistoia, Luni en Volterra geschonken had.
In januari 1328 rukte hij weer op naar Firenze, maar omdat hij niet afwezig mocht blijven op de kroningsplechtigheid van de Beier tot keizer Lodewijk IV, zag Castruccio zich genoodzaakt van zijn aanval af te zien. Hij moest zijn verblijf in Rome afbreken toen er in Pistoia weer een opstand was uitgebroken, die hij echter zeer snel wist te onderdrukken. Hij kon nu ook bezit nemen van de stad Pisa.
In april 1328 had hij de opstand van de inwoners van Montemassi (in de Maremmen) gesteund tegen het Siënese bewind. Siena had gedurende de “Regering van de 9” (1287-1355) immers een Welfisch bestuur gekregen en dat was een doorn in het oog van de Gibellijn Castruccio. Zijn interventie werd echter een mislukking want hij moest de duimen leggen voor zijn collega condottiere Guidoriccio da Fogliano die Montemassi opnieuw onder Siënees gezag wist te brengen (zie art. over Guidoriccio).
Castracani sneuvelde niet op het slagveld, zoals dat kon verwacht worden van een condottiere, maar stierf op 3 september van hetzelfde jaar in Lucca ten gevolge van een malaria-infectie die hij waarschijnlijk in de Maremmen had opgedaan. Na zijn dood gingen al zijn bezittingen verloren want zijn zonen, Arrigo, Valleriano en Giovanni waren niet in staat om in zijn voetsporen te treden en te weerstaan aan de ongebreidelde expansie van de Florentijnse republiek.
3. Machiavelli over Castruccio
Machiavelli heeft in de biografie van Castracani meer dan eens een loopje met de waarheid genomen. Zo heeft hij bijvoorbeeld de Luccese held een vondeling genoemd terwijl hij in feite een volwaardig lid van een welstellende en gevestigde familie was. Machiavelli wilde daar ongetwijfeld mee aantonen dat lage afkomst geen belemmering was voor succes.
Ook al de militaire heldendaden, die Niccolò hem heeft toegeschreven waren niet allemaal even geloofwaardig. De verovering van Pistoia in 1325 was blijkbaar niet gebeurd door een listig optreden, maar omdat Castruccio de plaatselijke heerser Filippo Tedici had omgekocht met 10.000 fl. Machiavelli bericht ook niet over de mislukking in 1328 in Montemassi. Over de moord op 30 burgers bij de inname van Lucca in 1314 rept hij met geen woord en de latere ruzie tussen Castracani en della Faggiola was volgens Niccolò vooral het gevolg van de afgunst van laatst genoemde.
Om duidelijk te maken dat een groot staatsman geen tijd heeft voor vrouw en kinderen, laat Machiavelli de lezer geloven dat Castruccio niet getrouwd was. Nochtans was hij in 1304 (?) gehuwd met de Pisaanse edelvrouw Pina dei Vallechia e Corvaia met wie hij verscheidene zonen en dochters had. Zijn oudste zoon Arrigo was hem opgevolgd als capitano van Lucca in 1325 en zijn dochter Dialta had hij beloofd aan de verrader Filippo Tedici die hem geholpen had bij de herovering van Pistoia.
In zijn Istorie Fiorentine van 1525 heeft Machiavelli de zaken wat gerelativeerd en niet enkel het positieve van Castruccio in de kijker geplaatst. Dat heeft hij trouwens ook gedaan met zijn andere held, Cesare Borgia (zie art. De stoutmoedigheid en durf van Niccolò Machiavelli).
Machiavelli besluit de biografie met een reeks quotes van Castracani die diens scherpe geest en radheid van tong moesten illustreren, eigenschappen die Niccolò ook niet vreemd waren. Dat hij daarbij ook inspiratie vond bij schrijvers uit de antieke oudheid zal zijn lezers waarschijnlijk ontgaan zijn.
Aan iemand die hem vroeg of hij niet te rijkelijk leefde, zei Castracani dat dit geen ondeugd was, vermits alle feestdagen van heiligen rijkelijk gevierd werden.
Toen een man hem met veel woorden en omwegen een gunst kwam vragen, antwoordde hij hem dat wanneer hij nog iets van hem wou, hij beter een ander kon sturen.
Aan een jaloerse man die lachte vroeg hij of hij lachte omdat hij het goed had, of omdat iemand anders het slecht had.
Wanneer iemand van zichzelf zei dat hij veel kon drinken en niet dronken werd antwoordde Castruccio hem dat een os dat ook kon.
Toen men hem op zijn sterfbed vroeg hoe hij begraven wilde worden antwoordde hij dat hij verkoos met zijn gezicht naar beneden te worden gelegd omdat hij wist dat zodra hij dood was het land op zijn kop zou gezet worden.
En niets was minder waar….
JVL
Niccolò Machiavelli & Castruccio Castracani
1) The Life of Castruccio Castracani
When Niccolò Machiavelli was sent to Lucca in 1520 by the Florentine city council to settle a commercial matter (the Florentine bankers were worried about the financial problems of the Luccese banker Michele Guinigi), he heard the stories about the legendary condottiere Castruccio Castracani. Machiavelli decided to write a biography of the Luccese hero, relying mainly on the works of Giovanni Villani and Niccolò Tegrimi but also following his own imagination.
He was fascinated by Castracani because of his ability as a statesman and military leader. His decisiveness, speed of execution and scrupulous actions were the qualities that Niccolò had already noticed in Cesare Borgia, whom he had praised in his il Principe (from 1513) (see art. on Il Principe).
For Machiavelli, being an adherent of Realpolitik, Castruccio was an excellent example for his Principe nuovo (the new type of ruler) who was supposed to rescue Italy from chaos and political division. Both works, la Vita di Castruccio Castracani and il Principe, were published in the same volume in 1532. Machiavelli was very fond of Castracani and even compared him to Philip of Macedonia and Scipio Africanus.
2) Castruccio the "dog castrator" from Lucca
Castruccio Castracani (Lucca 1281-Lucca 1328) was a condottiere who had become lord of Lucca, Carrara, Lerici, Pisa, Pistoia, Pontremoli and Sarzana.
Literally, castracane means dog castrator. According to some sources, the name is derived from a town in Emilia called Castracane, but since the family's coat of arms depicts a dog (a greyhound), one should not look any further (see art. on the Naming in late medieval and renaissance Tuscany).
His full name was Castruccio Castracani dell'Antelminelli, with the last part of the name referring to a noble Ghibelline family. He was the son of Gerio di Castracane and Puccia degli Streghi and in fact destined to continue the family's commercial tradition, but already at an early age (14 years old according to Machiavelli) he had learned to handle weapons.
Cristofano dell’ Altissimo made a posthumous portrait of Castracani in 1552 (see fig.1), but Castruccio is also said to be depicted in the fresco with The Triumph of Death that Buonamico Buffalmacco painted as early as 1336 in the Camposanto of Pisa. Castruccio could be the horseman on the left pointing to the dead corpses in their coffins (see fig.2).
As a result of the conflict in Lucca between the White and Black Guelphs, the Castracani had to flee in 1300 from the tyranny of Bontura Dati. In his Divina Comedia, Dante Alighieri, being also a victim of the Black Guelphs, meets Dati in Hell. The White Guelphs had joined forces with the Ghibellines and together they were expelled from all Guelph towns.
Castruccio went to Pisa and then to England, where he won several tournaments and offered his military services to King Edward II. Being involved in a murder case, he had to flee to France, where King Philip IV (the Fair) appointed him head of his cavalry during the war with Flanders. There he just missed the Battle of the Golden Spurs on July 11, 1302, but in 1303 he participated in the Battle of Saint-Omer and the defence of Thérouanne (Terwaan).
On his return to Italy in 1304, he joined the Luccese exiles in Pisa and began to build his reputation as a condottiere . He fought for Verona, Bergamo, Venice and Vicenza and in 1311 he was present at the siege of Brescia where he gained the favour of Emperor Henry VII.
After his term as podestà in Pisa, he joined in 1313 the army of Uguccione della Faggiola, the great Gibelline leader, who was on his way to "liberate" Lucca from the Guelphs. Castruccio could finally return to his hometown that was taken in June 1314 and heavily pillaged.
He was present in Montecatini in August 1315 where he assisted della Faggiola in defeating a Guelph-Florentine coalition. Castracani then fell out with Uguccione when he sided with Frederick III (the Fair), Archduke of Austria and counter-king in his conflict with the Roman king Louis the Bavarian over the imperial crown.
Della Faggiola had Castruccio imprisoned, and after his departure from Lucca he had left the city in the hands of his unfit son Arrigo and only a small garrison. In April 1316 a popular uprising against the regime broke out in Lucca and in Pisa and Castruccio was released from prison. In June he was elected captain-general of Lucca. Meanwhile della Faggiola had taken refuge in Verona near Cangrande della Scala. In 1318 Castruccio was also elected capitano of Pistoia and became the great defender of Gibellism. In 1320 he was appointed vicar of Lucca, the Lunigiana and the Val di Nievole, by Frederick of Austria, pretender to the emperorship.
Castruccio turned against the Florentines and defeated them at the Battle of Altopascio in September 1325 with the help of Azzone Visconti of Milan (see fig.3). When he stood at the gates of Florence, the newly appointed Lord Protector Charles of Anjou, Duke of Calabria, was able to fend off the threat (see art. on Charles of Anjou).
In 1327 came the reconciliation with Louis the Bavarian, who had defeated Frederick of Austria and who had granted Castracani the ducal titles of Lucca, Pistoia, Luni and Volterra.
In January 1328 he marched again on Florence, but as he could not remain absent from the coronation ceremony of the Bavarian as Emperor Louis IV, Castruccio was forced to abandon his attack. He had to cut short his stay in Rome when a new revolt broke out in Pistoia, which he managed to suppress very quickly. At the same time he was able to retake possession of the city of Pisa.
In April 1328 he had also supported the revolt of the inhabitants of Montemassi (in the Maremma) against Sienese rule. Siena had sided with the Guelphs during the "Reign of the 9" (1287-1355) and that was a thorn in the side of the Gibelline Castruccio. However, his intervention was not a success because he had to give way to his colleague condottiere Guidoriccio da Fogliano who managed to bring Montemassi back under Sienese rule (see art. on Guidoriccio).
Castracani did not fall on the battlefield as could be expected from a condottiere, but died on September 3 of the same year in Lucca as a result of a malaria infection that he had probably contracted in the Maremma. After his death, all his possessions were lost as his sons, Arrigo, Valleriano and Giovanni were unable to follow in his footsteps and resist the rampant expansion of the Florentine republic.
3. Machiavelli about Castruccio
In Castracani's biography, Machiavelli has taken more than once liberties with the truth. For example, he called the Luccese hero a foundling when in fact he was a full member of a well-to-do and established family. Machiavelli undoubtedly wanted to show that low birth was not an obstacle to success.
Even all the military exploits that Niccolò attributed to him were not all equally credible. In 1325 Pistoia was not conquered by ruse but by simply bribing the local ruler Filippo Tedici with 10,000 florins. Machiavelli does not report on the failure in 1328 at Montemassi. He does not say a word about the murder of 30 civilians at the capture of Lucca in 1314 and the following quarrel between Castracani and della Faggiola was, according to Niccolò, mainly the result of the latter’s envy.
To make it clear that a great statesman has no time for wife and family, Machiavelli led the reader to believe that Castruccio was not married. However, in 1304 (?) he married the Pisan noblewoman Pina dei Vallechia e Corvaia, with whom he had several sons and daughters. His eldest son Arrigo had succeeded him as capitano of Lucca in 1325 and his daughter Dialta had been promised to the traitor Filippo Tedici who had helped him with the reconquest of Pistoia.
In his Istorie Fiorentine of 1525, Machiavelli has put things into perspective. After all not all of Castruccio’s actions were positive. He came to the same conclusion in the case of this other hero Cesare Borgia (see art. the audacity and daring of Niccolò Machiavelli).
Machiavelli completes the biography with a series of quotes by Castracani that were supposed to illustrate his sharp mind and quick tongue, qualities that were not alien to Niccolò either. The fact that he found inspiration in the writings of ancient authors will probably have escaped his readers.
To a man who asked him if he did not live too lavishly, Castracani said that this was not a vice, since all the feast days of saints were celebrated lavishly.
When a man came to ask him for a favour with many words and detours, he replied that if he wanted anything from him, he had better send someone else.
He asked a jealous man who was laughing, if he was laughing because he was doing well, or because someone else was having a bad time.
When someone boasted that he could drink a lot without getting drunk, Castruccio replied that an ox could even do so.
When he was asked on his deathbed how he wished to be buried, he replied that he preferred to be laid face down because he knew that as soon as he was gone the country would be turned upside down.
And nothing could be further from the truth....
Literatuur:
Baldini, A. La Vita di Castruccio Castracani.
Castruccio Castracani de Lucca (greve-in-chianti.com)
Ciucciovino,C. Castruccio Castracani I suoi tempi La sua Vita e le imprese.
Rome, 2020.
Gentile, V. La Vita di Castruccio Castracani e cose fece a Signa.
LA VITA DI CASTRUCCIO CASTRACANI E COSA FECE A SIGNA
Giacomelli, T. Castruccio Castracani, il più grande condottiero della storia di Lucca
december 2010.
Luzzati,M. Castracani degli Antelminelli, Castruccio.
In : dizionario biografico, vol.22 (1979).
Romein, J. Het probleem der waarheid in de biografie, De Nieuwe Stem. Jg 11 -DBNL
Van Herck, P. Niccolò Machiavelli. Het leven van Castruccio Castracani.
Amsterdam, 1993.
Van Laerhoven, J. zie art. De stoutmoedigheid en durf van Niccolò Machiavelli.
zie art. Het mysterie van Simone Martini’s Guidoriccio da Fogliano.
zie art. Karel van Anjou, de slag bij Benevento en de Secondo Popolo in
Firenze.
zie art. Naamgeving in laatmiddeleeuws en renaissance Toscane.
zie art. Niccolò Machiavelli’s “ il Principe”.