Niet-verbannen Medici-magistraten tijdens de 2de Florentijnse republiek (1494-1512)
Niet-verbannen Medici-magistraten tijdens de 2de Florentijnse republiek (1494-1512)
Wanneer men leest dat in november 1494 de Medici uit Firenze verjaagd werden moet men voor ogen houden dat dit echter enkel betrekking had op de leden van de tak van Lorenzo il Magnifico, met name zijn zonen Piero lo Sfortunato, Giovanni (de kardinaal en latere paus Leo X) en Giuliano (de latere hertog van Nemours). Vele andere leden van de Medici-familie werden niet in verbanning gestuurd omdat zij tot een andere tak behoorden en niet als directe vijanden van de republiek bestempeld werden.
In de eerste plaats was er de tak van de Popolani. Giovanni en Lorenzo waren de zonen van Pierfrancesco de’ Medici uit de tak van Lorenzo il Vecchio die zich na een conflict met hun neef Lorenzo il Magnifico van hem gedistantieerd hadden en zich popolani (“volksgezinden”) lieten noemen.
Van Lorenzo il Popolano is bekend dat hij door Piero lo Sfortunato (de zoon van il Magnifico) van de verkiezingslijsten voor de Raad van 100 werd geschrapt en in april 1494 had Piero zijn beide neven zelfs laten arresteren op verdenking van onderhandelingen met de Franse koning Karel VIII die op weg was naar Firenze.
Lorenzo en Giovanni kregen huisarrest in de Villa Medici van Cafaggiolo, die il Magnifico hun van rechtswege in 1485 had moeten afstaan als compensatie voor de erfenis van hun vader Pierfrancesco die hij voor hen had moeten beheren maar aangewend had voor eigen gebruik (zie fig.1).
Na de vlucht van de zonen van il Magnifco in november 1494 konden de Popolani terugkeren naar Firenze en Lorenzo werd zelfs aangezocht om de leiding van de republiek in handen te nemen. Hij bedankte voor die eer, maar was wel samen met andere tegenstanders van Piero de’ Medici zoals Piero Capponi, Francesco Valori en Guidantonio Vespucci lid van de 20 accoppiatori (de verzamelaars van de namen van verkiesbare burgers) die voor een nieuw bestuur moesten zorgen.
Lorenzo il Popolano zetelde in verscheidene pratiche (speciale commissies) in 1495, 1497, 1498 en 1501 en maakte deel uit van de Monte (de bank van openbare schuld) in 1498.
Van zijn jongere broer Giovanni il Popolano is bekend dat hij door de republikeinse regering in 1496 als Florentijns ambassadeur naar Forli gestuurd werd waar hij het alliantieverdrag wist af te ronden met een huwelijk met gravin Caterina Sforza (zie art. Caterina Sforza, de tijgerin van Forli).
Tussen 9 november 1494 (het vertrek van Piero en zijn broers) en 12 september 1512 (de terugkeer van Giovanni en Giuliano de’ Medici) zijn er in Firenze in totaal 9 leden van de Medici-familie politiek actief geweest tijdens de republiek.
Van 1494 tot 1498 (tijdens het bewind van Savonarola) waren dat enkel Lorenzo il Popolano en Vieri di Cambio de’ Medici (de kleinzoon van de bankier uit de 14de eeuw). Beide Medici waren nochtans geen grote vrienden van de boeteprediker, maar de Popolani zaten verwikkeld in een zwaar conflict met Piero lo Sfortunato, toen publieke vijand nummer 1, en de tak van Vieri kon terugblikken op bijzondere verdiensten voor de republiek in het verleden (zie art. Vieri de Florentijnse bankier en vredestichter).
Uiteindelijk hebben zij zelfs meegeholpen aan de val van de frate. Lorenzo behoorde immers tot de fractie van de arrabbiati, die een republikeins systeem zonder Savonarola voorstonden en Vieri was, nadat hij reeds in 1495 en 1498 lid geweest was van de Dieci di Libertà e Pace (de 10 van de Oorlog), in datzelfde jaar ook gonfaloniere geworden van de signoria die in mei Savonarola veroordeeld had.
Vanaf 1502, toen Piero Soderini gonfaloniere a vita werd van de Florentijnse republiek tot in 1512, waren er nog 7 leden van de Medici-familie lid van één van de colleges.
Bernardo di Alamanno di Bernardo, die in 1497 de aan de paus gerichte petitie ter verdediging van Savonarola had ondertekend, werd in 1504 en 1511 lid van de Sei di Mercatanzia (de 6 van de Handelsrechtbank) en was in 1508 tot capitano in Volterra benoemd.
Volgens de tratte (de lijsten) van de Tre Maggiori werd Cambio di Gerozzo (1) in 1507 lid van de Sedici (de Raad van 16 gonfalonieri di compagnia).
Giovenco di Giuliano di Giovenco maakte in 1505 deel uit van de Dodici (de Raad van 12 buonomini) en Giovanni di Conte (2) zetelde in 1508 als prior en in 1509 in de Otto di Guardia (de 8 van de Veiligheid). Vieri di Tanai di Vieri was lid van de Dodici in 1509 en Galeotto di Lorenzo di Bernadetto was in 1510 lid van de Sedici en in 1511 van de Otto.
Nadat Francesco di Giuliano di Giovenco in 1504 en 1510 één van de Acht geweest was, werd hij in 1507 lid van de Sei, in 1510 van de Conservatori di Legge (de behoeders van de wetten) en in 1511 van de Dieci.
Al deze mannen hebben ongetwijfeld ook zitting gehad in de Consiglio Maggiore, de Grote Raad die was opgericht in 1495 en die in 1513 door de Medici werd afgeschaft en vervangen door de Consiglio dei Settanta (de Raad van 70).
Terwijl in de periode van 1494 tot 1502 de Medici-naam, met uitzondering van de Popolani en Vieri, nog steeds niet bijzonder populair was, werd dat tijdens het bewind van Soderini (1502-12) reeds afgezwakt en mochten lieden van de verschillende strekkingen (en zelfs ook Medici) aan het politieke leven deelnemen. Met de dood van Piero lo Sfortunato in 1503 was de grootste bedreiging voor de governo popolare immers weggevallen en dat de eerder genoemde Medici-familieleden nog hechte banden hadden met de andere zonen van il Magnifico is weinig waarschijnlijk.
Alleen Francesco di Giuliano is na de machtsovername van de Medici in 1512 nog enkele keren lid geweest van de Tre Maggiori. Van hem mag aangenomen worden dat hij door de teruggekeerde Medici zeker niet als vijandig beschouwd werd. In 1516 werd hij gonfaloniere di giustizia en in 1521 lid van de Dodici. In 1514 was hij zelfs opgenomen geweest in de Raad van 70, samen met andere “overlevers” van het republikeins systeem, zoals. Jacopo Salviati, Lanfredino Lanfredini, Giambattista Ridolfi en Piero degli Alberti (zie art. Wie waren de piagnoni van Savonarola, en wie waren hun erfgenamen en politieke tegenstanders?).
Terwijl men eerder zou verwachten dat de hakbijl (letterlijk en figuurlijk) zwaar ging gehanteerd worden bij een machtswissel, waren er altijd handige jongens die van kamp veranderden en (vooral omwille van hun ervaring, reputatie of economisch belang) werden opgevist door het volgende regime. Francesco was daar blijkbaar één van.
De namen van de 6 andere Medici zijn vanaf september 1512 niet meer in de lijsten van de Tre Magiori verschenen: ofwel waren zij in ongenade gevallen, ofwel waren zij er om een andere reden (op rust, ziekte, overlijden?) niet meer bij. In hun plaats kwamen tijdens de volgende jaren Averardo di Bernardetto, Antonio di Bernardetto, Antonio di Lorenzo, Paolo di Piero en Raffaele di Francesco de’ Medici (de zoon van Francesco di Giuliano).
Wanneer in 1527 een nieuwe republikeinse opstand de jonge Medici-telgen Alessandro en Ippolito kon verjagen, herhaalde zich een zelfde scenario. Nadat Paolo di Piero in november 1526 nog prior geweest was bleven de Medici afwezig in de bestuurscolleges tot na de inname van de stad door de troepen van de keizer in augustus 1530. Er moest gewacht worden tot in januari 1531 vooraleer Raffaele di Francesco de’ Medici gonfaloniere werd. Hij werd in september van dat jaar opgevolgd in die functie door zijn neef Ottaviano di Lorenzo (zie art. Ottaviano de’ Medici de “hertogmaker” uit de andere tak). Na hem werden er nog slechts 3 gonfalonieri verkozen want op 1 mei 1532 droeg de laatste signoria het bestuur over aan hertog Alessandro en werd de republiek ten grave gedragen.
(1) Waarschijnlijk gaat het hier om Gerozzo di Cambio di Giovanni de’ Medici.
(2) Giovanni kan niet verder geïdentificeerd worden en wordt niet vermeld door Grassellini
JVL
Unexiled Medici magistrates during the 2nd Florentine Republic (1494-1512)
When one reads that in November 1494 the Medici were expelled from Florence, one must bear in mind that this only concerned the members of the branch of Lorenzo il Magnifico, in particular his sons Piero lo Sfortunato, Giovanni (the cardinal and later Pope Leo X) and Giuliano (later Duke of Nemours). Many other members of the Medici family were not exiled because they belonged to another branch and were not labeled as direct enemies of the republic.
First of all there was the branch of the Popolani. Giovanni and Lorenzo were the sons of Pierfrancesco de' Medici from the branch of Lorenzo il Vecchio. Due to a conflict with Lorenzo il Magnifico, they had broken off all contact with him and henceforth called themselves popolani ("people-minded").
Lorenzo il Popolano was removed from the electoral lists for the Council of 100 by Piero lo Sfortunato (the son of il Magnifico) and in April 1494 the latter had the 2 Popolani arrested on suspicion of negotiations with the French king Charles VIII who was on his way to Florence.
Lorenzo and Giovanni were placed under house arrest in the Villa Medici of Cafaggiolo, which had been handed over to the Popolani in 1485 by court order. As executor of Pierfrancesco’s legacy il Magnifico had taken advantage of his cousins inheritance for his own purposes and they were compensated with the villa.
When il Magnifco's sons left the city in November 1494, the Popolani were able to return to Florence and Lorenzo was even asked to take charge of the republic. He declined the offer, but together with other opponents of Piero de' Medici such as Piero Capponi, Francesco Valori and Guidantonio Vespucci, he was one of the 20 accoppiatori (the collectors of the names of eligible citizens) that were to ensure a new government.
Lorenzo il Popolano seated in several pratiche (special commissions) in 1495, 1497, 1498 and 1501 and was part of the Monte (the bank of public debt) in 1498.
His younger brother Giovanni il Popolano was sent by the republican government in 1496 as Florentine ambassador to Forli where he completed the alliance treaty by marrying Countess Caterina Sforza (see art. Caterina Sforza, the tigress of Forli).
Between November 9, 1494 (the departure of Piero and his brothers) and September 12, 1512 (the return of Giovanni and Giuliano de' Medici), a total of 9 members of the Medici family were politically active in Florence during the republic.
From 1494 until 1498 (during the rule of Savonarola) there were only Lorenzo il Popolano and Vieri di Cambio de' Medici (the grandson of the banker from the 14th century). Both Medici were not great friends of the preacher, but the Popolani were embroiled in a serious conflict with Piero lo Sfortunato, then public enemy number 1, and the branch of Vieri could look back on special merits for the republic in the past (see art. Vieri the Florentine banker and peacemaker).
In the end, they even helped to bring down the frate. After all Lorenzo belonged to the faction of the arrabbiati, (supporters of a republican system without Savonarola) and Vieri, having already been a member of the Dieci di Libertà e Pace (the 10 of the War) in 1495 and 1498, was the gonfaloniere of the signoria that had condemned Savonarola in May of that same year.
From 1502, when Piero Soderini became gonfaloniere a vita of the Florentine republic until 1512, 7 more members of the Medici family were part of one of the colleges.
Bernardo di Alamanno di Bernardo, who had signed the petition addressed to the Pope in 1497 in defense of Savonarola, became a member of the Sei di Mercatanzia (the 6 of the Commercial Court) in 1504 and 1511 and he was appointed capitano in Volterra in 1508 .
According to the tratte (the lists) of the Tre Maggiori, Cambio di Gerozzo (1) became a member of the Sedici (the Council of 16 gonfalonieri di compagnia) in 1507.
Giovenco di Giuliano di Giovenco was part of the Dodici (the Council of 12 buonomini) in 1505 and Giovanni di Conte (2) was prior in 1508 and member of the Otto di Guardia (the 8 of security) in 1509. Vieri di Tanai di Vieri seated in the Dodici in 1509 and Galeotto di Lorenzo di Bernadetto was one of the Sedici in 1510 and one of the Otto in 1511.
Apart from Francesco di Giuliano di Giovenco’s presence in the Eight in 1504 and 1510, he became a member of the Sei in 1507, of the Conservatori di Legge (the guardians of the laws) in 1510 and of the Dieci in 1511.
All these men undoubtedly also served on the Consiglio Maggiore, the Grand Council that was founded in 1495, abolished by the Medici in 1513 and replaced by the Consiglio dei Settanta (the Council of 70).
While in the period from 1494 to 1502 the Medici name, with the exception of the Popolani and Vieri, was still not particularly popular, during the reign of Soderini (1502-12) people of various stripes (and even Medici) were allowed to participate in political life. With the death of Piero lo Sfortunato in 1503, the greatest threat to the governo popolare had disappeared and that the aforementioned Medici relatives still had close ties with the other sons of il Magnifico is unlikely.
Francesco di Giuliano de’ Medici was the only member of his family entering the Tre Maggiori after the change of power in 1512. So it can be assumed with certainty that he was not considered hostile by the returning Medici. He became gonfaloniere di giustizia in 1516 and member of the Dodici in 1521.
In 1514 he was even included in the Council of 70, along with other "survivors" of the republican rule such as Jacopo Salviati, Lanfredino Lanfredini, Giambattista Ridolfi and Piero degli Alberti (see art. Who were the piagnoni of Savonarola, and who were their heirs and political opponents?).
While one would rather expect that the hatchet would be heavily wielded (literally and figuratively) after a change of power, there were always handy guys who changed camps and (mainly because of their experience, reputation or economic importance) were retrieved by the next regime. Francesco was apparently one of them.
The names of the 6 other Medici did not appear in the lists of the Tre Magiori after September 1512: either they had fallen into disgrace or they were no longer in function for some other reason (retirement, illness, death?). In their place came Averardo di Bernardetto, Antonio di Bernardetto, Antonio di Lorenzo, Paolo di Piero and Raffaele di Francesco de' Medici (the son of Francesco di Giuliano) during the following years.
When, in 1527, a new republican insurrection was able to oust the young Medici Alessandro and Ippolito, a similar scenario repeated itself. After Paolo di Piero had been prior in November 1526, the Medici name remained absent from the governmental councils until after the capture of the city by the emperor's troops in August 1530. In January 1531 Raffaele di Francesco de' Medici became gonfaloniere of the signoria. He was succeeded in September of that same year by his nephew Ottaviano di Lorenzo (see art. Ottaviano de' Medici the "duke-maker" from the other branch). After him, only 3 gonfalonieri were elected and on May 1, 1532, when the last signoria handed over all authority to Duke Alessandro, the republic was finally buried.
1. This is probably Gerozzo di Cambio di Giovanni de' Medici.
2. Giovanni cannot be further identified and is not mentioned by Grassellini.
Literatuur:
Brown, A. The Medici in Florence. Firenze, 1992.
Burr Litchfield, R. Lijsten van de Tre Maggiori (1282-1532)
Tratte Search Interface (brown.edu)
Grassellini, E. Profili Medicei. Firenze, 1982.
Nardi, J. Le Storie della città di Firenze. Firenze, 1584.
Rivière, J.M. L’ espace politique républicaine à Florence de 1494 à 1527. Parijs, 2005.
Van Laerhoven, J. Piero de’ Medici “de onfortuinlijke” (1472-1503). Kermt, 2019.
zie art. Caterina Sforza, de tijgerin van Forli.
zie art. Ottaviano de’ Medici de “hertogmaker” uit de andere tak.
zie art. Vieri de Florentijnse bankier en vredestichter.
zie art. Wie waren de piagnoni van Savonarola, en wie waren hun
erfgenamen en politieke tegenstanders?