Op zoek naar een afbeelding van de lelijkste man uit Firenze

Op zoek naar een afbeelding van de lelijkste man uit Firenze

 

Van één van de grootste kunstenaars uit het Florentijnse Trecento, Giotto (Ambrogiotto) di Bondone (1267-1337) werd verteld dat hij verschrikkelijk lelijk was. Giovanni Boccaccio (1313-75), een tijdgenoot die Giotto gekend had, vermeldt hem in zijn Decamerone (novelle 5) als één van de grootste en bescheiden schilders uit zijn tijd, maar ook als één van de lelijkste. Hij vergeleek hem zelfs met Forese da Rabatta (rechtsgeleerde en gonfaloniere van Firenze in 1321) en de leden van de familie Baronci die allemaal in Firenze bekend stonden om hun lelijkheid. Boccaccio sprak van een kleine gestalte, een misvormd lichaam (piccolo e corpo sformato) en een plat en dreigend aangezicht (viso piatto e cagnesco).

 Volgens Giorgio Vasari (1511-74) had ook de dichter Dante (1265-1321), die met Giotto goed bevriend was, hem en zijn kinderen als zeer lelijk omschreven. Naar het schijnt had Dante aan Giotto ooit gevraagd hoe het kwam dat iemand die zo’n mooie mensen kon schilderen, zo’n lelijke kinderen op de wereld gezet had. Giotto had hem geantwoord dat hij zijn figuren bij klaarlichte dag schilderde en zijn kinderen ’s nachts in het donker gemaakt had… De schilder was rond zijn 20ste getrouwd met Ricevuta di Lapo del Pela, de moeder van zijn 8 kinderen. Giotto heeft Dante tussen de gelukzaligen geplaatst op zijn fresco in de Magdalena-kapel van het Palazzo del Bargello.
Vasari schreef ook dat Giotto begraven werd in de Santa Reparata (de kerk waarop de Santa Maria del Fiore gebouwd werd) en toen men in 1972 opgravingen deed in de onderbouw heeft men niet alleen het graf van Brunelleschi (de ontwerper van de koepel) ontdekt, maar ook de resten van een skelet dat, na forensisch onderzoek door Francesco Mallegni in 2000, als dat van Giotto werd geïdentificeerd.

De beenderen van een man van rond de 70, vertoonden sporen van chemicaliën, arsenicum en lood, die in verf terug te vinden zijn, en waren dus duidelijk afkomstig van een schilder. Bovendien waren er op zijn tanden houtrestjes van de penselen te vinden die hij constant in de mond geklemd hield. Het onderzoek wees verder uit dat de beenderen toebehoorden aan een man van ongeveer 1m25 met een groot hoofd dat hij constant achterwaarts gehouden had, wiens ene arm korter was dan de andere en wiens torso langer was dan zijn benen. Toen men dan aan de hand van de schedel het aangezicht van Giotto ging reconstrueren constateerden de onderzoekers dat hij een lelijke neus had, een zware onderkaak en één oog dat groter was dan het andere, zodat Dante en Boccaccio, die hem de “lelijkste man van Firenze” genoemd hadden wel eens gelijk gehad konden hebben.

Fig. 1 Giotto (G. Dupré, Uffizi)

De bevindingen van prof. Mallegni worden nogal eens betwist, maar de kans dat hier een andere schilder zou begraven liggen is toch wel zeer klein. In 1334 had Giotto, die ook architect was, van de stadsbestuur de opdracht gekregen om de campanile van de kerk te bouwen en het is dus niet onlogisch dat hij in de schaduw van “zijn” toren begraven werd. In 1490 was er ook reeds in de dom, in opdracht van de Medici, een medaillon ter ere van Giotto geplaatst (met een totaal gefantaseerd portret) dat gemaakt werd door Benedetto da Maiano.

Giovanni Dupré’s beeld van Giotto, dat in 1845 in de Loggiato degli Uffizi geplaatst werd, vertoont merkwaardig genoeg sterke overeenkomsten met de beschrijving door prof. Mallegni (zie fig.1). Aangezien het beeld echter 150 jaar eerder gemaakt werd, zal Dupré zich meer dan waarschijnlijk gebaseerd hebben op de tekst van Boccaccio en het door Vasari vermelde portret met het hoofd van Giotto op het fresco van Agnolo Gaddi in de hoofdkapel van de kerk van Santa Croce.  Dat zou dan de man met de rode capuchon moeten zijn die in één van de medaillons afgebeeld staat (zie fig.2). Agnolo Gaddi noemde zich de kleinzoon van Giotto (zijn vader Taddeo was diens peetzoon) en heeft hem dus zeker gekend, maar daarom is het echter nog helemaal niet bewezen dat dit daadwerkelijk een portret van Giotto zou zijn.

Fig.2. Giotto? (A.Gaddi, Alberti-kapel, Santa Croce).

Misschien heeft Dupré zich ook gebaseerd op een andere afbeelding die tot nu toe onbekend is gebleven. In zijn autobiografie geeft hij, behalve dan de melding dat zijn beeld van Giotto wegens zijn naturalisme weinig goede kritieken gekregen had, geen verdere uitleg. Aangezien het geen voorbeeld van het bello ideale was, kan men er dus vanuit gaan dat Dupré van Giotto’s minder fraai uiterlijk op de hoogte was en hem ook als dusdanig heeft willen uitbeelden.    



Fig.3. Cimabue en Giotto (A. Bonaiuto, Santa Maria Novella)

Op het fresco met de Triomf van de Kerk, dat Andrea di Bonaiuto da Firenze in 1366 gepenseeld heeft op de muren van de Spaanse Kapel (in de kerk van Santa Maria Novella) zou tussen de groep kunstenaars die onderaan links heeft postgevat vóór de dom, ook Giotto te vinden zijn (zie fig.3). Hij zou de man (in profiel) met de blauwgroene capuchon en het baardje zijn, die naast zijn leermeester Cimabue (die frontaal is afgebeeld) geposteerd staat, maar het is niet eens zeker dat Bonaiuto Giotto en Cimabue er daadwerkelijk bij geplaatst heeft of dat hij hen ooit gezien had.


Fig. 4  Giotto of Antonio Manetti (anoniem, de Vaders van het Perspectief, Louvre).

Zeer onbetrouwbaar is de afbeelding van Giotto op het paneel met de “Vaders van het Perspectief” uit het Louvre, dat verkeerdelijk werd toegeschreven aan Paolo Uccello, maar nu gedateerd wordt na 1500, Onderaan het schilderij zijn de namen van de geportretteerden vermeld, maar men veronderstelt nu dat ze er later aan toegevoegd zijn en foutief geïdentificeerd: van links naar rechts zouden dus niet Giotto, Uccello, Donatello, Manetti en Brunelleschi, maar Antonio Manetti, Donatello, Uccello, Masaccio en Brunelleschi afgebeeld zijn. Giotto zou er dus niet eens bij staan, maar vele latere afbeeldingen van zijn persoon zijn hier nochtans op gebaseerd (zie fig.4).

Weinig geloofwaardig is de  bewering dat Giotto zichzelf, in gezelschap van architect Arnolfo di Cambio (uiterst links in de scène) zou geschilderd hebben op het fresco met de Dood van Sint Franciscus in de Bardi-kapel van de Santa Croce. Zijn gestalte en zijn kledij doen daar sterk aan twijfelen; het zullen eerder de opdrachtgevers geweest zijn (de gebroeders de’ Bardi?) die zich belangrijk genoeg voelden om er zich te laten bijplaatsen (zie fig.5).

Fig. 6  Zelfportret Giotto (Laatste Oordeel, Scrovegni-kapel Padova) ?

Volgens een zeer gangbare theorie zou Giotto zichzelf afgebeeld hebben op het fresco met het Laatste Oordeel in de Scrovegni-kapel van Padova (ca.1305), als de man met de witte hoed (zie fig.6). Maar Giotto is hier niet afgebeeld met zijn onafscheidelijke capuchon, hij is zeker niet klein van postuur en men kan zich de vraag stellen of hij zichzelf aan de kant van de Gelukzaligen zo’n belangrijke plaats zou gegeven hebben. Boccaccio had Giotto immers een zeer bescheiden man genoemd.
Terwijl vele kunstenaars zich tijdens het Quattrocento zonder problemen op hun kunstwerken gingen afbeelden, was dat zeker nog niet de gewoonte in het Trecento en wanneer Giotto dat überhaupt al zou gedaan hebben, zal dat waarschijnlijk toch op een minder opvallende manier gebeurd zijn.
Hij zou zichzelf bijvoorbeeld als herder in het tafereel van de Geboorte hebben kunnen afbeelden. Wanneer Domenico del Ghirlandaio in 1485 zijn beroemd retabel van de Sassetti-kapel schilderde heeft hij er zichzelf ook als herder bijgeplaatst; misschien is dat wel gebeurd in navolging van Giotto’s voorbeeld? Indien ook het verhaal van Vasari klopt, dat Giotto’s talent werd opgemerkt door Cimabue toen die gezien had hoe hij als kind tijdens het hoeden van schapen al een mooie tekening van één van de dieren gemaakt had, kan er een verband zijn met zijn figuratie als herder.     

Fig.7 De Droom van Joachim (Scrovegni-kapel, Padova)

 Op het fresco met de Droom van Joachim in de Scrovegni-kapel zou hij de herder kunnen zijn, die links op het tafereel staat (zie fig.7). Hij is kleiner dan de man die vóór hem staat, draagt een bruine capuchon en beantwoordt enigszins aan de beschrijving door prof. Mallegni. Hij moet op dat moment ca. 40 jaar geweest zijn
Ook met de herder van het fresco-fragment uit de abdijkerk van Firenze (de Badia) dat in de Galleria dell’Accademia bewaard wordt, zou hij misschien kunnen geïdentificeerd worden. Enkel het hoofd (met capuchon) is zichtbaar, maar het zou het hoofd kunnen zijn van iemand die klein van gestalte is (of aan cretinisme) lijdt (zie fig.8). Hij heeft een klein baardje, net zoals op het fresco van Andrea di Bonaiuto. Met het medaillon van Gaddi (het hoge voorhoofd) is er echter zeer weinig overeenkomst. 

Het is best mogelijk dat Giotto, die van zichzelf maar al te goed wist dat hij geen Adonis was, zich helemaal nergens afgebeeld heeft, en dat het leerlingen kunnen geweest zijn (zoals Gaddi?), die hun meester wellicht een plaats in zijn werken hebben willen geven.
Misschien is het vinden van een afbeelding van Giotto enkel maar ijdele hoop en moet men uiteindelijk vaststellen dat er (tot hiertoe) geen enkel authentiek portret van de man bekend is.
Van één ding kan men echter, op basis van andere getuigenissen, quasi zeker zijn en dat is dat hij toch bijzonder lelijk moet geweest zijn.

                                                                                                          JVL    

Searching for an image of the ugliest man in Florence?

 

One of the greatest artists of Florentine Trecento, Giotto (Ambrogiotto) di Bondone (1267-1337) was said to be most ugly. Giovanni Boccaccio (1313-75), a contemporary, mentions him in his Decamerone (novella 5) as one of the greatest and modest painters of his time, but also as one of the ugliest. He even compared him to Forese da Rabatta (jurist and gonfaloniere of Florence in 1321) and the members of the Baronci family who were all known in Florence for their ugliness. Boccaccio spoke of Giotto’s small stature, a deformed body (piccolo e corpo sformato) and a flat and menacing face (viso piatto e cagnesco).

According to Giorgio Vasari (1511-74), the poet Dante (1265-1321), who was close friends with Giotto, had also described him and his children as very ugly. Apparently, Dante had once asked Giotto how it was that someone who could paint such beautiful people had brought such ugly children into the world. Giotto had replied that he painted his figures in broad daylight and made his children in the dark at night... The painter was married around the age of  20 to Ricevuta di Lapo del Pela, the mother of his 8 children. Giotto has placed Dante among the blessed on his fresco in the Magdalena Chapel of the Palazzo del Bargello.
Vasari also wrote that Giotto was buried in the Santa Reparata (the church on which the Santa Maria del Fiore was built) and when excavations were made in the substructure in 1972, not only the tomb of Brunelleschi (the designer of the dome) was discovered, but also the remains of a skeleton that, after forensic examination by Francesco Mallegni in 2000, was identified as Giotto’s.

The bones of a man in his 70s showed traces of chemicals, arsenic and lead, which can be found in paint, and were therefore clearly from a painter. In addition, there were wood residues on his teeth from the brushes that he constantly held in his mouth. The investigation further revealed that the bones belonged to a man of about 1m25 with a large head that he had constantly held backwards, whose one arm was shorter than the other and whose torso was longer than his legs. When the skull was used to reconstruct Giotto's face, the researchers found that he had an ugly nose, a heavy lower jaw and one eye that was larger than the other, so that Dante and Boccaccio, who had called him the "ugliest man in Florence", may have been right after all.

Mallegni's findings are often disputed, but the chance that another painter would be buried here is very small. In 1334 Giotto, who was also an architect,  had been commissioned by the city council to build the campanile of the duomo and it is therefore not illogical that he was buried in the shadow of "his" tower. In 1490 there was already placed a medallion in honor of Giotto (with a totally fantasized portrait) in the cathedral that was made by Benedetto da Maiano and commissioned by the Medici.

Giovanni Dupré's statue of Giotto, which was placed in the Loggiato degli Uffizi in 1845, has very strong similarities with the description by Prof. Mallegni (see fig.1). However, since the statue was made 150 years earlier, Dupré will more than likely have based himself on Boccaccio's text and the portrait mentioned by Vasari with the head of Giotto on the fresco by Agnolo Gaddi in the main chapel of the church of Santa Croce.         
That should then be the man with the red hood depicted in one of the medallions (see fig.2). Agnolo Gaddi called himself the grandson of Giotto (his father Taddeo was his godson) and therefore certainly knew him, but therefore it has not been proven at all that this would actually be a portrait of Giotto.
Perhaps Dupré had found another image that has remained unknown until now. In his autobiography, apart from the notification that his statue of Giotto had received few good reviews because of his naturalism, he gives no further explanation. Since it was not an example of the bello ideale, one can therefore be sure that Dupré was aware of Giotto's less attractive appearance and wanted to portray him as such.

On the fresco with the Triumph of the Church, which Andrea di Bonaiuto da Firenze brushed in 1366 on the walls of the Spanish Chapel (in the church of Santa Maria Novella), Giotto would be among the group of artists at the bottom left in front of the cathedral (see fig.3). He would be the man (in profile) with the blue-green hood and the beard, who is posted next to his teacher Cimabue (depicted frontally). There is however no certainty that these are the portraits of Giotto and Cimabue or that Bonaiuto had ever seen them.

Fig.5 Giotto & Arnolfo di Cambio? (Cappella Bardi, Santa Croce)

Very unreliable is the image of Giotto on the panel with the "Fathers of Perspective" from the Louvre, which was wrongly attributed to Paolo Uccello, but is now dated after 1500, At the bottom of the painting the names of the portrayed artists are mentioned, but it is now assumed that they were added later and misidentified: from left to right, not Giotto, Uccello, Donatello, Manetti and Brunelleschi, but Antonio Manetti, Donatello, Uccello, Masaccio and Brunelleschi would be depicted. So Giotto would not even be on the panel, but many later images of his person are based on this (see fig.4).

Hardly credible is the opinion that Giotto, in the company of architect Arnolfo di Cambio (far left in the scene), portrayed himself on the fresco with the Death of Saint Francis in the Bardi Chapel of the Santa Croce. His stature and his clothing strongly doubt this; rather, it must have been the clients (the brothers de' Bardi?) who felt important enough to be placed there (see fig.5).

According to a widely spread theory, Giotto would have painted himself on the fresco with the Last Judgment in the Scrovegni Chapel of Padova (ca.1305), as the man with the white hat (see fig.6). But Giotto is not depicted here with his inseparable hoody, he is certainly not small in stature and one can ask whether he would give himself such an important place on the side of the Blessed. Boccaccio had called Giotto a very modest man.
While many artists started to place themselves (literally) in the picture during the Quattrocento, that was certainly not yet the custom in Trecento and if Giotto had done this at all, he would have done it in a less striking way.
For example, he could  have depicted himself as a shepherd in the scene of the Nativity.  When Domenico del Ghirlandaio painted his famous altarpiece of the Sassetti Chapel in 1485, he also pictured himself as a shepherd, perhaps in imitation of Giotto's model? 

If Vasari's story is correct, when he wrote that Giotto's talent was noticed by Cimabue when he had seen how the young boy had made a beautiful drawing of one of the sheep he was herding, there may be a connection with his figuration as a shepherd.

Pastore (Galleria dell’Accademia)

In the fresco with Joachim's Dream in the Scrovegni Chapel, Giotto could be the shepherd, who is on the left of the scene (see fig.7). He is smaller than the man in front of him, wears a brown hood and somewhat matches the description by Prof. Mallegni. He must have been about 40 years old at that time.
He could also be identified with the shepherd of the fresco fragment from the abbey church of Florence (the Badia) that is kept in the Galleria dell'Accademia. Only the head (with hood) is visible, but it could be the head of someone who is small in stature (or suffers from cretinism) (see fig.8). He has a small beard, just like in the fresco by Andrea di Bonaiuto. There is however very little similarity with Gaddi's medallion (the high forehead).

It is quite possible that Giotto, who knew all too well that he was not an Adonis, did not depict himself anywhere at all, and that it may have been his pupils (such as Gaddi?), who wanted to give their master a place in his works.
Perhaps finding an image of Giotto is only wishful thinking and one must ultimately conclude that (so far) no authentic portrait of the man has been discovered. But, on the basis of other testimonies, one can be almost certain of the fact that he must have been particularly ugly.

 

Literatuur:

Buso, L.                       Giotto si rivela.  Crocetta di Montello, 2019.
Bellosi, L                     Giotto dal Gotico al Rinascimento Firenze 2003.
Dupré, G.                    Thoughts on Art. Boston, 1886.
Group Gigatos             Giotto di Bondone. In: Trenfo, januari.2022.
Massera, A.                 Giovanni Boccaccio, Decameron. Bari, 1927.
Van Laerhoven, J.        Florentijnse wandelingen (Giotto, dl.IV). Herk-de-Stad, 2014.
Vasari, G.                    The Lives of the Artists.  Oxford, 1991.