San Casciano

San Casciano in Val di Pesa.

Het stadje San Casciano ligt in de provincie Firenze op ca. 15km ten zuiden van de Toscaanse hoofdstad. Op een hoogte van 310m en met een inwoneraantal van bijna 17.000 grenst het aan de vallei van de Pesa, een bijriviertje van de Arno, dat door de provincies Siena en Firenze stroomt. San Casciano is samen met Tavernelle, Barberino Val d’Elsa, Greve, Castellina, Radda, Gaiole en Castelnuono Berardenga één van de 8 Chianti-stadjes. San Casciano heeft zijn naam te danken aan de heilige en christelijke martelaar Cassianus (van Imola) uit de 4de eeuw. Zijn feestdag valt op 13 augustus.

Het stadje ligt te midden van de olijfboomgaarden en de wijngaarden en in de buurt zijn er nog een aantal kastelen en villa’s te bezoeken die kwaliteitsproducten aanbieden en openstaan voor bezoekers. Het Castello di Bibbione (in Montefiridolfi), het Castello di Gabbiano (in Mercatale) en de Villa Le Corti (net buiten San Casciano) zijn daar enkele schitterende voorbeelden van.

De streek rond San Casciano moet al bewoond geweest zijn door de Etrusken en in de Romeinse tijd was het een stopplaats op de 10de mijl (decimo) van de belangrijke weg van Firenze naar Siena. In de middeleeuwen heeft het een aanzienlijke populatie gekend (gezien het grote aantal parochiekerken). San Casciano was een leengoed van de bisschop van Firenze, die het stadje zijn statuten gegeven had in 1241. In 1278 werd het dan, zoals de meeste stadjes in de buurt, onderhorig aan de stadsrepubliek Firenze en kreeg het een podestà, een soort gouverneur en opperste rechter. San Casciano kende een sterke agrarische en commerciële ontwikkeling, maar was een gemakkelijke prooi voor rondtrekkende legers. Van november 1312 tot januari 1313 werd het stadje bezet door de troepen van keizer Hendrik VII, in februari 1325 passeerde Castruccio Castracani de heer van Lucca, en in juli 1343 teisterde de Franse huurlingenleider Moriale d’ Albarno het gebied. Toen Gualtieri de Brienne beschermheer van Firenze werd in 1342 had hij het plan opgevat om het strategisch belangrijke San Casciano een versterking te geven, maar na zijn verjaging uit Firenze in 1343 moest het stadje wachten tot in 1355 om zijn muren en een versterkt kasteel te krijgen van de Florentijnen. Dat had zijn nut want toen de Franse koning Karel VIII in San Casciano zijn legerkamp had opgeslagen in november 1494 liet hij het stadje ongemoeid. Hij deed zelfs een donatie aan het plaatselijke Franciscanen klooster.

Fig.1     Albergaccio in S.Andrea in Percussina

Fig.1 Albergaccio in S.Andrea in Percussina

De bekendste bezoeker, die zonder kwade bedoelingen naar San Casciano kwam was Niccolò Machiavelli. Na zijn verbanning uit Firenze in maart 1513, toen hij verdacht werd van betrokkenheid bij de samenzwering tegen kardinaal Giulio de’ Medici, vestigde hij zich in Sant’Andrea in Percussina (een frazione van San Casciano) in de zogenaamde Albergaccio, de hoeve van de familie Machiavelli. Hier schreef hij o.a. zijn Il Principe, de Discorsi en la Mandragola. De woning, waar nu ook een wijnbedrijf en restaurant gevestigd is, kan nog steeds bezocht worden (zie fig.1).

Wanneer in april 1527 de Duitse landsknechten van Georg von Frundsberg door Toscane trokken op weg naar Rome, dat ze in mei zouden plunderen, is Niccoló met zijn  gezin binnen de muren van San Casciano bescherming komen zoeken.
Met de vorming van het groothertogdom Toscane door de familie de’ Medici verloor San Casciano zijn strategische betekenis en werd het deelachtig aan de geschiedenis van Toscane en Italië. In 1893 werd er een spoorverbinding aangelegd tussen San Casciano en Firenze.
Bij de bevrijding van de streek ten zuiden van Firenze in 1944 heeft San Casciano een weinig benijdenswaardige rol in de geschiedenis gekregen. Tussen 20 en 27 juli hebben er zware gevechten plaats gevonden tussen de geallieerden en de Duitsers. Op 27 juli werd het stadje bevrijd door een bataljon Nieuw-Zeelanders, maar de inwoners hadden een zware tol betaald; 60% van de huizen was vernield, niet alleen door de geallieerde bombardementen maar ook door de explosies van de Duitse mijnen.  Op 1 augustus staken de geallieerden de Pesa over op weg naar Firenze.

 

Fig.2 San Casciano, Torre dell’Orologio

Fig.2 San Casciano, Torre dell’Orologio

San Casciano is ondertussen volledig heropgebloeid en heeft de bezoekers heel wat te bieden: behalve een aantal parochiekerkjes, de stadswallen met de Porta al Prato en de Torre dell’Orologio (zie fig.2) is sedert 2009 het Museo Giuliano Ghelli geopend. Hier is een archeologische afdeling (met de “Etruskische Boogschutter”) en een afdeling met kerkelijke kunst te bekijken met een “Sint-Michael” van Coppo di Marcovaldo, “Madonna’s” van Ambrogio Lorenzetti, Neri di Bicci en Cenni di Francesco en beeldhouwwerk van de meester van Cabestany, (zie fig.3).

Net buiten San Casciano in Falciani is het Cimitero Americano te bezoeken: hier liggen in een domein van 28 ha. 4402 gesneuvelde Amerikaanse soldaten begraven en wordt er ook hulde gebracht aan 1409 vermisten (meestal van het 5de Amerikaanse Leger). Het is één van de 14 overzeese begraafplaatsen waar Amerikaanse slachtoffers van de Italiaanse campagne hun laatste rustplaats gekregen hebben (zie fig.4)..

 JVL


San Casciano in Val di Pesa.

 

The town of San Casciano is located in the province of Florence, about 15km south of the Tuscan capital. At an altitude of 310m and with a population of almost 17,000 it borders the valley of the Pesa, a tributary of the Arno, that flows through the provinces of Siena and Florence. Together with Tavernelle, Barberino Val d'Elsa, Greve, Castellina, Radda, Gaiole and Castelnuono Berardenga, San Casciano is one of the 8 Chianti towns. It owes its name to the Holy Cassianus (of Imola), a Christian martyr from the 4th  century. His feast is on August 13. The town is located in the midst of the olive groves and vineyards and nearby there are still a number of castles and villas such as the Castello di Bibbione (in Montefiridolfi), the Castello di Gabbiano (in Mercatale) and the Villa Le Corti (just outside San Casciano) presenting quality products to their visitors.

The San Casciano area must have been inhabited by the Etruscans and in Roman times it was a resting place at the 10the mile (Decimo) on the main road from Florence to Siena. In the Middle Ages the town had a considerable population (given the large number of parish churches). San Casciano was a feud of the bishop of Florence, who had given the town its rights in 1241. In 1278, like most towns in the neighborhood, it was conquered by the republic of Firenze and ruled by a  podestà, a kind of governor and supreme judge.

San Casciano knew a strong agricultural and commercial development, but was an easy prey for itinerant armies. From November 1312 to January 1313, the town was occupied by the troops of Emperor Henry VII, Castruccio Castracani the lord of Lucca passed by in February 1325, and in July 1343 the French mercenary leader Moriale d' Albarno terrorized the area. When Gualtieri di Brienne became the patron of Florence in 1342, he conceived a plan to strengthen the strategically important town.  But when he was chased from Florence in 1343, San Casciano had to wait until 1355 to get its walls and castle. These reinforcements proved their usefulness : when the French King Charles VIII had stored his army camp in November 1494 outside San Casciano,  he left the town untouched. He even made a donation to the Franciscan monastery.

The most famous visitor, who came to San Casciano without malicious intent, was Niccolò Machiavelli. After his exile from Florence in March 1513, when he was suspected of involvement in the conspiracy against Cardinal Giulio de' Medici, he settled in Sant'Andrea in Percussina (a frazione of San Casciano) in the so-called  Albergaccio, the Machiavelli family's homestead. The house, where he wrote his  Il Principe, the  Discorsi  and la Mandragola, is now adays a winery with restaurant and can still be visited (see fig.1).

When in April 1527, Georg von Frundsberg's German soldiers marched through Tuscany on their way to Rome, Niccoló and his family came to seek protection within the walls of San Casciano. With the formation of the grand duchy of Tuscany by the de' Medici family, San Casciano lost its strategic significance and became a part of the history of Tuscany and Italy. In 1893, a railway was built between San Casciano and Florence.

When the region south of Florence was liberated by the Allies in 1944, San Casciano was not spared. Between July 20 and 27, heavy fighting took place between the Allied and the Germans troops. On July 27, the town was liberated by a battalion of New Zealanders, but the inhabitants had paid a heavy toll; 60% of the houses were destroyed, not only by the Allied bombing but also by the explosions of the German mines.  On August 1, the Allies crossed the Pesa on their way to Florence.

Meanwhile San Casciano fully recovered and has become a small touristic center in the middle of the Chianti area.

Fig.3   Cabestany (Museo Ghelli)

Fig.3 Cabestany (Museo Ghelli)

It has a lot to offer to its visitors: apart from a number of parish churches, the ramparts with the Porta al Prato and the Torre dell'Orologio (see fig.2), the Museo Ghelli has opened since 2009. Here is an archaeological department (with the Etruscan stele of “The Archer”) and a section of ecclesiastical art with a "Saint Michael" by Coppo di Marcovaldo, "Madonna's" by Ambrogio Lorenzetti, Neri di Bicci and Cenni di Francesco and sculptures of the Master of Cabestany (see fig.3).

 

Fig.4    Cemetery Falciani

Fig.4 Cemetery Falciani

Just outside San Casciano one can visit the Cimitero Americano in Falciani: 4402 American soldiers are buried here and tribute is paid to 1409 missing American soldiers (mostly from the 5th Army). It is one of the 14 overseas cemeteries where American victims of the Italian campaign received their final resting place (see fig.4).