Socio-economische en politieke tegenstellingen in het Firenze van de 13de en 14de eeuw
Socio-economische en politieke tegenstellingen in het Firenze van de 13de en 14de eeuw
Aanvankelijk stonden in het Firenze van de 12de eeuw de Milites (de ridders) die zich verenigd hadden in de Societas militum tegenover de burgerlijke kooplui en ondernemers die zich gegroepeerd hadden in de Societas mercatorum (waaruit in 1150 de Calimala en daarna de andere grote gilden ontstaan zijn).
Het mercantiele Firenze had op het einde van de 12de eeuw haar onafhankelijkheid afgedwongen van de keizer en de regerende adellijke families waren daarbij verdeeld geraakt in de imperiali en de anti-imperiali die elkaar bestookten vanuit hun woontorens. Dat werden dan in de 13de eeuw de Ghibellijnen, die de kant van de keizer stonden, en de Welfen, die tegen de keizer waren en dus de kant van de paus gekozen hadden.
Tot de groep van de Ghibellijnen behoorden in het algemeen de leden van de keizerlijke feodale adel (de feudatari) die ten gevolge van de expansiepolitiek van Firenze naar de stad gekomen waren, terwijl de Welfen meestal de oorspronkelijke bewoners van de stad waren, zowel leden van de burgerij als van oude stedelijke adel (van de primo cerchio), die zich bezig hielden met handel, bankieren en de (textiel)nijverheid. Vele (verstandige of opportunistische?) adellijke inwijkelingen waren ook koopman-ondernemer-bankier geworden waarbij sommigen zich dientengevolge zelfs “bekeerd” hadden tot het Welfisme
De Nobili van de 13de eeuw waren de erfgenamen van die oude adellijke families en vonden het normaal dat zij de economische en politieke macht van de stad in handen hadden. Tot die Nobili behoorde ook de nieuwe groep van de Welfische adel: de rijk geworden kooplui die hun status aan hun geld te danken hadden of aan hun militair optreden in dienst van de stad. De meeste Welfen waren echter niet van adel.
De Magnati of de Grandi (de “groten”) vormden in de 13de eeuw de economisch sterke toplaag van de bevolking; zij hadden de textielindustrie in handen en zetelden in het bestuur van de stad. Vele Nobili waren Magnati geworden, maar niet alle Magnati waren Nobili. Zij zagen de opkomende gilden als hun concurrenten, zowel op economisch als op politiek vlak. Er waren zowel Ghibellijnse als Welfische Magnati; in de lijst van Giano della Bella uit 1293 was dat ongeveer fifty-fifty.
Het Popolo grasso (het “vette volk”) was de bovenlaag van de burgerij. Dat waren handelaars, dokters, juristen en bankiers en zij waren lid van 1 van de 7 grote gilden. Zij kunnen betiteld worden als de grote Popolani , de leiders van de Popolo, de “partij van het volk”, die aanvankelijk niet Welfisch of Ghibellijns was, maar wel ageerde tegen de Nobili en de Magnati.
De Popolani wensten politiek medezeggenschap en hadden in 1250 de 1ste Popolo (de zg. “volksregering”) gesticht. In 1282 volgde het prioraat en in 1293 vaardigden zij de Ordinamenti di Giustizia uit om de Magnati politiek buiten spel te zetten. De economische macht van de Magnati bleef echter onaangetast.
De partij van de Popolo (die na 1266 volledig Welfisch werd), verdedigde eigenlijk alleen de belangen van het Popolo grasso en identificeerde zich op de duur met de in 1268 opgerichte Parte Guelfa (zie fig.1).
Met de splitsing van de Welfen rond 1300 waren er zowel Witte als Zwarte Magnati en Popolani. De Witte Welfen sloten in 1302 aan bij de Ghibellijnen en/of versmolten achteraf met de Zwarte Popolani. De strijd tussen Witten en Zwarten vervaagde stilaan tegen het midden van de 14de eeuw maar de strijd tussen Magnati en Popolani bleef onverminderd voortduren. Soms werden de Ordinamenti verstrengd, dan weer afgeschaft of terug ingevoerd.
Het Popolo minuto (het “kleine volk”) kon verder opgedeeld worden in een middenklasse en een lagere klasse. De middenklasse werd gevormd door de leden van 1 van de 5 mediane gilden. Zij kunnen de middelgrote Popolani genoemd worden (zelfstandige ambachtslui zoals de slagers, de schoenmakers etc ) en zij kregen vanaf 1293 een zeer beperkte inspraak in het bestuur.
De lagere klasse van het Popolo minuto was lid van 1 van de 9 kleine gilden: zij kunnen de kleine Popolani (hoteliers, wijnhandelaars etc.) genoemd worden en mochten vanaf 1343 ook deelnemen aan het bestuur.
Het aandeel van het (ganse) Popolo minuto in de bestuursorganen werd in 1387 vastgelegd: slechts 1/4 van alle bestuursfuncties mocht ingenomen worden door leden van de 14 (5 + 9) kleine gilden en zij hadden recht op slechts 2 van de 9 leden van de signoria (stadsregering). De rest van de functies werd bezet door leden van het Popolo grasso.
Het plebs had helemaal geen politieke rechten en mocht geen eigen gilden oprichten. Zij waren de loonarbeiders uit de textielnijverheid, de ongeschoolde arbeiders, de kleine winkeliers etc. In 1378 hebben zij tijdens de opstand van de Ciompi de macht gegrepen, maar zij hebben zeer snel hun verworvenheden opnieuw moeten inleveren.
JVL
Socio-economic and political opponents in 13th & 14th century Florence
Initially, in 12th century Florence, the Milites, the old feudal noblemen (the knights) united in the Societas militum, faced the merchants and entrepreneurs from the Societas mercatorum (which evolved later into the Calimala and the other large guilds). At the end of the 12th century, mercantile Florence had won its independence from the emperor and the ruling noble families had become divided into the imperiali and the anti-imperiali fighting each other from their residential towers. In the 13th century the imperiali became the Ghibellines, strong supporters of the emperor, and the anti-imperiali became the Guelphs, who were against the emperor and sided therefore with the pope.
The Ghibelline faction generally included the members of the imperial feudal nobility (the feudatari) who had come to the city as a result of Florence's expansion policy. The Guelphs were mostly the original inhabitants of the city, members of the bourgeoisie as well of the old urban nobility (of the primo cerchio), engaged in trade, banking and the (textile) industry.
Many (intelligent or opportunistic?) noble immigrants had also become merchant-entrepreneur-bankers and some of them had even "converted" to Guelphism.
The Nobili were the heirs of the old feudal noblemen, who owed their titles and possessions to the emperor and thus became Ghibellines. Many of them had transformed into merchants-entrepreneurs and bankers after coming to the city and some had converted to Guelphism as a result.
The Magnati or the Grandi (the "greats") formed the economically strong upper layer of the population in the 13th century; they controlled the textile industry and dominated the government of the city. Many Nobili had become Magnati, but not all Magnati were Nobili. They saw the emerging guilds as their competitors, economically and politically. There were both Ghibelline and Guelphian Magnati; in Giano della Bella’s list from 1293 their presence was about fifty-fifty.
The Popolo grasso (the "fat people") were the upper class of the bourgeoisie. These were traders, doctors, lawyers and bankers and they were members of 1 of the 7 large guilds. They can be described as the great Popolani, the supporters of the Popolo, the "party of the people", which was initially not Guelphian or Ghibelline, but strongly opposed to the Nobili and the Magnati.
The Popolani wanted political participation and had founded the 1st Popolo (the so-called "people's government") in 1250. In 1282 they installed the priory and in 1293 they issued the Ordinamenti di Giustizia to exclude the Magnati from politics. But the Magnati’s economic power remained unaffected.
The party of the Popolo (which after 1266 became completely Guelphian) defended only the interests of the Popolo grasso and became eventually identical with the Parte Guelfa (founded in 1268) (see fig.1).
With the split of the Guelphs around 1300 there were both White and Black Magnati and Popolani. The White Guelphs joined the Ghibellines in 1302 and/or merged with the Black Popolani afterwards. The battle between Whites and Blacks gradually faded towards the middle of the 14th century, but the battle between Magnati and Popolani continued unabated. Sometimes the Ordinamenti were tightened, sometimes abolished or reintroduced.
The Popolo minuto (the "little people") could be further divided into a middle class and a lower class. The middle class was formed by the members of 1 of the 5 median guilds. They can be called the medium-sized Popolani (butchers, shoemakers, etc.) and they were given a very limited say in the city government from 1293 onwards.
The lower class of the Popolo minuto were the members of 1 of the 9 small guilds: they can be called the small Popolani (hoteliers, wine merchants etc.). From 1343 they were also allowed to participate in the government.
The share of the (entire) Popolo minuto in the governing bodies was established in 1387: only 1/4 of all functions could be taken by members of the 14 (5 + 9) small guilds and they were entitled to only 2 of the 9 members of the signoria (city government).
The plebeians (the mob) had no political rights at all and were not allowed to set up their own guilds. They were the wage laborers from the textile industry, the unskilled workers, the small shopkeepers, etc. In 1378 they seized power during the revolt of the Ciompi, but they very quickly had to surrender their gains again.
Literatuur:
Boutier, Y e.a. The Republic of Florence (from the 12th to the 16th centuries).
In: Revue Française de Science Politique, vol. 64, 2014 (pp.1055-1081)
Diacciati, S. Popolani e magnati, società e politica nella Firenze del Duecento. Spoleto, 2011.
Faini, E. Il gruppo dirigente fiorentino.dell’ età consolare.
In: Archivio storico italiano CLXII (2004) pp.191-231.
Fortune, J. Guilded in Florence. In: The Florentine, 2007
Pinto, G. I primi secoli della storia di Firenze.
In: Annali di storia di Firenze, VI 2011, pp.221-42
Van Laerhoven, J. zie art. De opstand van de Ciompi
zie art. Firenze en de Primo Popolo
zie art. Giano della Bella en de strijd tussen Magnati en Popolani
zie art. Het gildenwezen in Firenze
zie art. Zwarte en Witte Welfen