Syndicalisten of proletarische martelaars in 14de-eeuws Toscane?

Syndicalisten of proletarische martelaars in 14de-eeuws Toscane?

In de 14de eeuw die Barbara Tuchman “calamitous” (vertaald als “waanzinnig”) genoemd heeft, stond Europa bol van de revoltes en protesten (1). Zowel in Frankrijk, Engeland, Vlaanderen en Italië waren boeren en/of loonarbeiders in opstand gekomen tegen hun miserabele werk- en leefomstandigheden die hen door landeigenaars en industriëlen, met de steun van het wereldlijk en geestelijk gezag, waren opgelegd. Ook in Toscane was dat het geval. De bekendste reactie van de sottoposti (de “onderdrukten”) was de opstand van de ciompi, de loonarbeiders uit de lakenateliers van Firenze in juli 1378, maar zowel in Firenze als in Siena hadden er zich voordien al uitingen van protest voorgedaan.

1. Ciuto Brandini en de sociale onrust in Firenze (1345)
De economische crisis, met als dieptepunt de financiële crash van de jaren 40, had het Florentijnse stadsbestuur er toe genoodzaakt de taksen (gabelles) op zout, graan en alimentaire producten (die vooral de arbeidende bevolking viseerden) te verhogen om de rentes af te betalen op de leningen die zij hadden moeten doen bij rijke bankiers. De lonen van de gesalarieerden waren echter niet mee gestegen en dat had hun ellende alleen maar verergerd.
Toen Gualtieri di Brienne, de hertog van Athene en beschermheer van Firenze in 1343 toegevingen gedaan had aan het popolo minuto (om met hun hulp zijn machtspositie te vrijwaren) hadden de ververs en de wambuismakers (de tintori & farsetti) de toelating gekregen om een eigen corporatie op te richten (zie art. Firenze en de hertog van Athene). Maar na zijn verjaging in juli 1343 werden die organisaties opgedoekt en kregen de arbeiders uit de textielsector het verbod om zich te verenigen. Dat had dan weer geleid tot geweldplegingen en protesten, die hardhandig bestraft waren. Zo werden Aldobrandino Ciecharini en Francesco di Lapo, 2 textielarbeiders zonder pardon opgehangen wegens “opruiing van hun lotgenoten tegen het Wolgilde”.

Maar het protest bleef aanhouden en in mei 1345 had Ciuto Brandini, een wolkaarder uit de wijk van San Piero Maggiore, zijn medearbeiders opgeroepen om in staking te gaan en hogere lonen te eisen. Zijn bedoeling was ook om een fratellanza op te richten, een broederschap die haar eigen consuls en kapiteins mocht kiezen (en dus in feite een nieuwe gilde kon zijn). In tegenstelling met de ciompi van 1378 vroeg Brandini blijkbaar geen politieke inspraak, maar organiseerde hij verscheidene meetings waarbij hij zijn talrijke toehoorders een bijdrage vroeg om een soort van hulpfonds op te richten dat hun acties moest ondersteunen. De motivatie moet bij de arbeiders bijzonder groot geweest zijn aangezien zij er hun laatste centen aan wilden geven.
Op 24 mei werd Brandini, samen met zijn 2 zonen, gearresteerd. In zijn dagboek schreef koopman Francesco Duranti dat “Ciuto een man was met een slechte reputatie, die vele arbeiders uit de wolindustrie verleid had om in opstand te komen tegen het wolgilde en die veroordeeld was wegens het oprichten van (verboden) organisaties”. De verzamelde textielarbeiders trokken naar het Palazzo dei Signori om zijn vrijlating te verkrijgen, maar in opdracht van de podestà Nuccio da Gobbio werd Brandini stante pede opgehangen. Met het snel optreden van de overheid, maar vooral ook door het gebrek aan steun van de kleine gilden die zich van het “plebs” distantieerden, was het verzet in de kiem gesmoord en hadden de grote gilden, die terecht bevreesd waren voor dat soort acties, hun slag thuis gehaald.
Gene Brucker noemde Brandini een “proletarische martelaar” terwijl andere auteurs hem beschouwen als de “eerste syndicalist”. 

2. Het sociale protest van Domenico di Lano en Francesco il Barbicone in Siena (1370/71).
Brandini kreeg niet alleen navolging in Firenze in 1378, maar reeds in 1370 was er in Siena de actie van de Compagnia del Bruco (of del Piano di Ovile) geweest, de vereniging van loonarbeiders uit de contrada “van de Rups” die was opgericht in december 1368. Het was oorspronkelijk geen echte opstand tegen het regime, maar een klacht van de sottoposti tegen de hoge voedselprijzen en de lage lonen.
Eén van hun leiders, Domenico di Lano, eiste van de stadsregering, waar reeds leden van het popolo minuto toe behoorden, loonsverhogingen en een controle van de graanprijs. In tegenstelling met de ciompi uit Firenze vroegen zij dus geen politieke vertegenwoordiging, want die hadden ze al, maar maatregelen om de armoede en de ellende te bestrijden. Het is duidelijk dat de politieke aanwezigheid van de bovenlaag van het popolo minuto in het stadsbestuur (de bakkers, slagers, schoenmakers etc.) niet noodzakelijk een verbetering van de situatie van de loonarbeiders betekende en dat die laatste groep dus op de duur op zoek ging naar (meer) eigen vertegenwoordigers die de nodige hervormingen konden doorvoeren.
Een jaar later ging de Compagnia del Bruco opnieuw haar beklag doen bij het Siënese stadsbestuur. Dat bestond toen uit de Quindici (15) Riformatori, een mix van popolo grasso en popolo minuto en een combinatie van de vorige regeringen van de 9 (Nove) en de 12 (Dodici) aangevuld met enkele radicale “hervormers” zoals Domenico di Lano.

Begin juli 1371 waren Francesco d’Agnolo il Barbicone (zie fig.1), een verkoper van 2de handskledij en zijn kompanen Cecco di Fornaci en Giovanni di Tessa naar het stadhuis (het Palazzo Publico) getrokken om er een audiëntie te krijgen bij de stadsregering met de vraag om de werkomstandigheden en het loon van de textielarbeiders van overheidswege te laten bepalen en niet meer door de consuls van het wolgilde.

Fig.1 Barbicone, Fonte di San Francesco (Via dei Rossi, Siena)

De 15 hadden vernomen dat er een complot tegen het stadsbestuur en het Arte della Lana in de maak was en in plaats van te onderhandelen werden de 3 afgevaardigden gearresteerd en opgesloten in het Palazzo del Senatore waar zij, weliswaar onder tortuur, bekenden dat zij inderdaad een samenzwering hadden op touw gezet. Toen het nieuws de ronde deed dat hun leiders ter dood veroordeeld waren bestormden hun aanhangers het palazzo en konden de 3 arrestanten bevrijd worden. Daarop trok een 1000-koppige massa onder leiding van Barbicone naar het Palazzo Publico waar enkele leden van de regering uit de ramen gegooid werden.
In het nieuwe stadsbestuur, waar zeer waarschijnlijk ook Barbicone deel van uitmaakte, bleven nog enkel de Riformatori (de “hervormers”) over, de vertegenwoordigers van de laagste categorie van het popolo minuto (2). Ongeveer hetzelfde gebeurde 7 jaar later in Firenze toen Michele di Lando zijn zogenaamde ciompi-regering wist te vormen (zie art. De opstand van de Ciompi in 1378) (3).

De sociale protesten en de regeringswissel waren onderdeel van een stedelijke burgeroorlog in Siena tussen het popolo grasso en het popolo minuto, respectievelijk gesteund door de familie Salimbeni en de familie Tolomei. Er werd zelfs ook strijd gevoerd tussen de verschillende stadsdelen, de terzi (onderverdeeld in de contrade of stadswijken), afhankelijk van de beroepsactiviteit van de bewoners.  
Uiteindelijk kon het bewind van de Riformatori stand houden, maar dat was slechts voorlopig want net zoals in Firenze wisten de grote gilden de macht terug naar zich toe trekken en veranderde er weinig voor de sottoposti. In 1385 werd aan het regime van de Riformatori een einde gesteld en werd de Compagnia del Bruco zelfs opgeheven, maar of Barbicone toen nog in leven was is niet geweten.

3. Besluit:
Waren er dus al syndicalisten in 14de-eeuws Toscane? Het zich inzetten voor de miserabili van de maatschappij en het aandacht vragen voor hun problemen en noden is een nobele zaak. Maar als men het heeft over syndicalisme denkt men aan vakbonden, stakingsrecht, arbeidsovereenkomsten en loonakkoorden en daar was men in het Trecento nog lang niet aan toe. Misschien  zou men Brandini dan ook beter een “pre-syndicalist” kunnen noemen.
Waren het proletarische martelaars? Alleen van Brandini is geweten dat hij ter dood veroordeeld werd en gestorven is voor de zaak. De 2 protesteerders uit Siena zijn uiteindelijk in het stadsbestuur terecht gekomen en kunnen dus moeilijk als martelaars bestempeld worden.
Eens te meer bleef het proletariaat in de kou staan en hadden de grote gilden en het corporatief systeem het pleit gewonnen.

 

(1)  De 14de eeuw werd geteisterd door de pest, oorlogen, economische crisissen en hongersnoden, kindersterfte, armoede, religieus fanatisme, onderdrukking, uitbuiting en opstanden. Maar ook in de vorige en de volgende eeuwen waren deze calamiteiten in Europa geen uitzondering. Een betere vertaling dan “waanzinnig” voor “calamitous” zou eerder rampzalig of rampspoedig kunnen zijn.
(2)    Kroniekschrijver Orlando Malavolti vermeldt een Agnolo di Francesco als lid van de Riformatori, maar wellicht bedoelt hij toch Francesco d’ Agnolo (il Barbicone).
(3)    Van Michele di Lando kan niet gezegd worden dat hij een syndicalist was. Hij heeft de opstand van de ciompi gebruikt om zijn eigen situatie te verbeteren en eens hij aan de macht was gedroeg hij zich als een dictator en liet hij zijn eigen mensen in de steek. Hij heeft zich door het popolo grasso laten omkopen met enkele officiële functies. Di Lando is verbannen in 1382 naar Chioggia en heeft zich daarna in Lucca gevestigd waar hij enkele jaren later (1401?) waarschijnlijk is overleden. Een proletarische martelaar is hij dus zeker ook niet geweest.

                                                                                                     JVL


 Syndicalists or proletarian martyrs in 14th-century Tuscany?

In the 14th century, which Barbara Tuchman called “calamitous”, Europe was scourged by revolts and protests (1). In France, England, Flanders and Italy, peasants and/or wage-labourers had revolted against their miserable working and living conditions imposed on them by landowners and entrepreneurs, with the support of political and clerical authority. This was also the case in Tuscany. The most famous reaction of the sottoposti (the "oppressed") was the revolt of the ciompi, the wage-workers from the cloth workshops of Florence in July 1378, but outbursts of protest had already occurred previously in Florence and Siena.

1.Ciuto Brandini and the social unrest in Florence (1345).
The economic crisis and the financial crash of the 40s had forced the Florentine city council to increase taxes (gabelles) on salt, grain and alimentary products (which mainly targeted the working population) in order to pay off the interest on the loans they had had to take from rich bankers. But as the wages of the salaried workers remained the same that had only aggravated their misery.
When Gualtieri di Brienne, the Duke of Athens and lord protector of Florence, had made concessions to the popolo minuto in 1343 (seeking their help to remain in power), the dyers and the doublet makers (the tintori & farsetti) had been allowed to set up their own corporation. But after the Duke’s expulsion, in July 1343 these organizations were dissolved and the workers in the textile sector were forbidden to unite. This had led to acts of violence and protests, which were punished harshly. Aldobrandino Ciecharini and Francesco di Lapo, 2 textile labourers, were hanged without mercy for “instigations against the Wool Guild”.

But the protests did not stop: in May 1345, Ciuto Brandini, a wool carder from the district of San Piero Maggiore, had called on his fellow workers to go on strike and demand higher wages.
His intention was to establish a fratellanza, a brotherhood that could choose its own consuls and captains (and thus in fact be a new guild). In contrast to the ciompi of 1378, Brandini apparently did not strive for political participation, but organized several meetings in which he asked his numerous listeners for a contribution to set up a kind of aid fund to support their actions. The motivation must have been particularly high among the workers as they were prepared to give their last pennies to the cause.
On May 24, Brandini, along with his 2 sons, was arrested. In his diary, merchant Francesco Duranti wrote that “Ciuto was a man with a bad reputation, who had seduced many workers from the wool industry to revolt against the wool guild and who had been convicted for setting up (forbidden) organizations”.  The assembled textile workers went to the Palazzo dei Signori to obtain his release, but by order of the podestà Nuccio da Gobbio, Brandini was hanged that same day. With this immediate reaction of the government, but also due to the lack of support from the small guilds distancing themselves from the "plebs", the resistance was nipped in the bud and the large guilds, which were rightly afraid of such protests, had won again.
Gene Brucker called Ciuto Brandini a "proletarian martyr" while other authors consider him to be the "first syndicalist". 

2.The social protest of Domenico di Lano and Francesco il Barbicone in Siena (1370/71).
Brandini’s action was a prelude to the revolt of the ciompi in July 1378 in Florence. But already in 1370 Siena experienced the movement of the Compagnia del Bruco (or del Piano di Ovile), the association of wage-workers from the contrada “of the Caterpillar” that had been installed in December 1368. Originally it was not a real uprising against the regime, but a complaint in the name of the sottoposti against high food prices and low wages.
One of their leaders, Domenico di Lano, demanded pay rises and a control of the grain price by the government, which already included members of the popolo minuto. So they did not ask, as did the ciompi in Florence, for political representation -which they already had- but for measures to combat poverty and misery.
It is obvious that the political presence of the top layer of the popolo minuto in the city government (the bakers, butchers, shoemakers etc) did not provide an improvement in the situation of the wage workers and that this group therefore eventually went in search of its own (or more) representatives who could implement the necessary reforms.

A year later, the Compagnia del Bruco was complaining again to the Sienese city council. At that time Siena was ruled by the Quindici (the 15) Riformatori, a mixture of popolo grasso and popolo minuto and a combination of the previous governments of the Nove (the 9) and the Dodici (the 12) supplemented with a few radical “reformers” such as Domenico di Lano.
Early July 1371, Francesco d'Agnolo il Barbicone (see fig.1), a seller of second-hand clothing, and his companions Cecco di Fornaci and Giovanni di Tessa went to the town hall (the Palazzo Publico) with the request to have the working conditions and wages of the textile workers determined by the government and no longer by the consuls of the Wool guild.
However, the 15 were told that a plot against their government and the Arte della Lana was in the making and instead of negotiation, the 3 men were arrested and imprisoned in the Palazzo del Senatore where they confessed, albeit under torture, that they had indeed set up a conspiracy. When the news spread that their leaders had been sentenced to death, adherents stormed the palazzo and the detainees were freed. Barbicone and a 1000-strong crowd then marched to the Palazzo Publico where some members of the government were thrown out of the windows.
In the new city council only the Riformatori kept their seats. Barbicone most likely was one of them, being a representative of the lowest category of the popolo minuto (2).  About the same thing happened 7 years later in Florence when Michele di Lando managed to form his so-called ciompi government (see art. The revolt of the Ciompi 1378) (3).

The social protests and the change of government were part of an urban civil war in Siena between the popolo grasso and the popolo minuto supported respectively by the Salimbeni family and the Tolomei family. There was even a fight going on between the terzi, the different city parts (subdivided into the contrade or city districts) depending on the professional activity of the locals.
£Eventually the government of the Riformatori could stand firm, but that was only temporary because just as in Florence, the large guilds were able to regain power and little changed for the sottoposti. In 1385 the regime of the Riformatori was put to an end and the Compagnia del Bruco was dissolved, but it is not known whether Barbicone was still alive at that time.

3. Conclusion:
So were there syndicalists in 14th-century Tuscany? To dedicate oneself to the miserabili and to draw attention to their problems and needs is a noble cause. But when talking about syndicalism, one thinks of trade unions, the right to strike, labour contracts and wage agreements, gains that were still completely unknown in the Trecento. Perhaps it would be better to call Brandini a “pre-syndicalist”.
Were they proletarian martyrs? Only Brandini is known to have been sentenced to death and died for the cause. The 2 protesters from Siena eventually ended up in the city government and can hardly be considered as martyrs.
Once again, the proletarians were left out in the cold and the large guilds and the corporative system were victorious.

 

(1)     The 14th century was tormented by the plague, wars, economic crises and famine, infant mortality, poverty, religious fanatism, oppression, exploitation and uprisings.  But also in the previous and following centuries all these calamities were no exception in Europe.
(2)     Chronicler Orlando Malavolti mentions an Agnolo di Francesco as a member of the Riformatori, but very likely he means Francesco d’Agnolo (il Barbicone).
(3)     Michele di Lando was no syndicalist. He used the ciompi uprising to improve his personal situation and once in power he behaved as a dictator and abandoned his own people. He was bribed by the popolo grasso with some official functions. Di Lando was exiled to Chioggia in 1382 and then settled in Lucca where he probably died a few years (1401?) later. So he certainly was not a proletarian martyr either.

 

Literatuur:

Antonetti, P.           Histoire de Florence.   Parijs, 1983.
Brucker, G.            Florentine Politics and Society 1343-78.  Princeton, 1962.   
Franceschi, F.         I ‘Ciompi’ a Firenze, Siena e Perugia (In: Rivolte urbane e rivolte citadine nell’
                               Europa del Trecento). Firenze, 2008.
Malavolti, O.          Dell’Historia di Siena (vol.2). Venezia 1599 (Bologna 1982).
Trapassi, G.            Nobil Contrada del Bruco. La Storia – Nobil Contrada del Bruco
Van Laerhoven, J.  Zie art. De opstand van de Ciompi 1378.
                               zie art. Firenze en de hertog van Athene
Wainwright, V.       The testing of a Popular Sienese Regime. The “Riformatori” and the Insurrections  
                                of 1371. In: I Tatti Studies. Essay in Renaissance, 2 (1987).